Datum publicatie | 14-01-2025 |
Zaaknummer | 200.332.448/01 |
Procedure | Hoger beroep |
Zittingsplaats | Amsterdam |
Rechtsgebieden | Civiel recht |
Trefwoorden | Erfrecht; Executeur nalatenschap |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie
Doordat executeur ten onrechte niet schuld van gedaagde uit nalatenschap voldeed, krijgt gedaagde niet zijn volledige vordering uitbetaald. Gedaagde stelt executeur aansprakelijk en vordert schadevergoeding. Hof vernietigt uitspraak kantonrechter want executeur kan geen persoonlijk verwijt worden gemaakt. Vaststaat dat executeur niet bekend was met vordering en in de gegeven omstandigheden hoefde executeur redelijkerwijs niet met vordering bekend te zijn of daartoe nader onderzoek moeten instellen.
Volledige uitspraak
afdeling civiel recht en belastingrecht
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.332.448/01
zaaknummer rechtbank : 10444757 / CV EXPL 23-1663 (SJ)
arrest van de meervoudige familiekamer van 7 januari 2025
inzake
[eiser] ,
wonend te [plaats A] ,
appellant,
advocaat: mr. J.H. Heerebout te Hoofddorp,
tegen
[gedaagde ] ,
wonend te [plaats B] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.H. Rodenburg te Rotterdam.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde ] genoemd.
1Het geding in hoger beroep
[eiser] is bij dagvaarding van 12 september 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kantonrechter), van 6 september 2023, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [gedaagde ] als eiser en [eiser] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[eiser] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en primair dat de vorderingen van [gedaagde ] (alsnog) worden afgewezen, dan wel dat [gedaagde ] daarin niet-ontvankelijk wordt verklaard. Subsidiair– in het geval aansprakelijkheid wordt aangenomen vordert [eiser] – met inachtneming van een percentage in verband met eigen schuld (het hof begrijpt: aan de zijde van [gedaagde ] ) dan wel vanwege de meervoudige causaliteit, dat [gedaagde ] wordt veroordeeld om al hetgeen [eiser] aan hem heeft betaald uit hoofde van het bestreden vonnis aan [eiser] terug te betalen, met daarover de wettelijke rente vanaf de datum van betaling en met veroordeling van [gedaagde ] in de proceskosten van beide instanties met daarbij een bedrag voor (na)salaris advocaat.
[gedaagde ] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding in beide instanties met een bedrag voor (na)salaris advocaat.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
2Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.17 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
De moeder van [gedaagde ] , genaamd [naam 1] , is in 1945 geboren uit het huwelijk van de [naam 2] en [naam 3] (hierna: [naam 3] ). Dit huwelijk is in 1946 ontbonden door echtscheiding.
[naam 3] is in 1947 hertrouwd met [naam 4] (hierna: [naam 4] ).
[naam 3] heeft op 16 juli 1982 een testament doen opstellen.
Op 23 maart 2005 is [naam 3] overleden; haar dochter [naam 1] was één van haar erfgenamen. Op grond van de testamentaire boedelverdeling mocht [naam 4] het erfdeel van [naam 1] renteloos schuldig blijven. [naam 4] is dit ook schuldig gebleven.
In datzelfde jaar, [in] 2005, overleed ook [naam 1] . [gedaagde ] en zijn broer zijn ieder voor de helft gerechtigd in haar nalatenschap.
[in] 2013 is [naam 4] overleden. [naam 4] had geen afstammelingen.
Bij testament heeft [naam 4] zes erfgenamen benoemd ( [naam 5] , hierna [naam 5] , [eiser] en vier stichtingen) en heeft hij [eiser] aangewezen als executeur-testamentair.
In juni 2024/juli 2014 heeft [eiser] zijn werkzaamheden als executeur en zijn beheer beëindigd en de nalatenschap ter beschikking van de erfgenamen gesteld.
Bij brief van 28 augustus 2014 heeft [gedaagde ] , voor zover hier van belang, het volgende aan [eiser] geschreven:
“(…)
Geachte heer [eiser] ,
Naar ik heb vernomen, bent u de testamentair executeur van de nalatenschap van de [naam 4] , mijn grootvader. Het is inmiddels bijna een jaar geleden dat hij is komen te overlijden (…) en ik ben in afwachting van informatie betreffende de afwikkeling van zijn nalatenschap.
Dat er testamenten zijn, is mij bekend. Graag verneem ik van u of u kunt bevestigen dat u de rol van testamentair executeur heeft aangenomen. (…) Ook zou ik graag weten of u in het bezit bent van een verklaring van erfrecht (…). Tot slot verzoek ik u vriendelijk mij te melden binnen welke termijn ik een verantwoording van het nalatenschap naar de familieleden/erfgenamen mag verwachten. (…)
Mocht ik voor deze datum niets van u vernemen, dan zal ik zelf stappen gaan zetten om het nalatenschap af te wikkelen. Ik stuur u dit bericht omdat ik u niet onnodig voor de voeten wil lopen. (…)”
[eiser] heeft bij brief van 20 september 2014, voor zover hier van belang, het volgende aan [gedaagde ] geschreven:
“(…)
Als reactie op uw brief (…) kan ik u meedelen dat ik inderdaad de executeur ben over de nalatenschap van de [naam 4] , uw grootvader. Daar uw grootvader in zijn testament [heeft, hof] bepaald dat u voor 100% onterfd bent is het niet aan mij om u in te lichten over het verdere verloop van de financiële afwikkeling van de nalatenschap (…). Voor het verkrijgen van eventuele inlichtingen uwerzijds verwijs ik u door naar notaris [naam 6] (…).”
Bij brief van 27 september 2014 heeft [gedaagde ] , voor zover hier van belang, het volgende aan notaris [naam 6] geschreven:
“(…)
Dhr. [eiser] meldde mij dat ik 100% onterfd zou zijn als vol kleinkind. Indien dit het geval is, maak ik mij met dit schrijven kenbaar als legitimaris en eis mijn legitieme portie op uit de nalatenschap van de [naam 4] . (…) Mijn moeder en enig kind van mijn grootvader, mw. [naam 7] (…) is [in] 2005 reeds overleden.
Ik vertrouw op een correcte afhandeling van zaken en inzage in stukken die nodig zijn om de omvang van de legitieme portie vast te stellen. (…)”
[gedaagde ] heeft bij brief van 4 oktober 2014, voor zover hier van belang, aan [eiser] geschreven:
“(…)
Na uw schrijven van d.d. 20 september, waarin u mij verwees naar Notariskantoor [naam 6] (…) voor informatie omtrent de nalatenschap van de [naam 4] (…) went ik mij tot u met het volgende.
Het notariskantoor heeft slechts opdracht gekregen tot het afgeven van de verklaring van erfrecht en executele. Om die reden werd ik naar u terugverwezen als executeur testamentair van de nalatenschap van mijn grootvader. U meldde mij eerder dat ik 100% onterfd ben als kleinkind. Daarom maak ik mij, met dit schrijven, bij u kenbaar als legitimaris en eis ik mijn wettelijke legitieme portie op uit de nalatenschap van de [naam 4] . (…) Mijn moeder en enig kind van mijn grootvader, mw. [naam 7] (…) is [in] 2005 reeds overleden.
Ik vraag op advies van bovengenoemde notaris inzage in de stukken die nodig zijn om de omvang van de legitieme portie vast te stellen. (…)”
Het aan [gedaagde ] toekomende aandeel van € 54.044,- in de nalatenschap van zijn moeder [naam 1] is niet in mindering gebracht op de nalatenschap van [naam 4] alvorens deze aan de erfgenamen ter beschikking werd gesteld. Een minnelijk traject heeft ertoe geleid dat de erfgenamen van [naam 4] (onder wie [eiser] zelf) alsnog aan [gedaagde ] ieder een bedrag van € 9.007,33 hebben vergoed, op [naam 5] na.
In een brief van 7 juni 2015 schrijft [eiser] aan de advocaat van [gedaagde ] , voor zover hier van belang, het volgende:
“In goed overleg met Notariskantoor [naam 8] (…) ben ik z’n 8 maanden na het overlijden overgegaan tot volledige uitbetaling van de nalatenschap aan de enige in het testament genoemde erfgenamen. Er zijn dus geen goederen of gelden uit de nalatenschap meer in mijn bezit.
Eerst daarna meldde zich de Heer [gedaagde ] bij mij.”
In 2017 heeft [gedaagde ] bij dagvaarding een vordering tegen [eiser] ingesteld. Bij vonnis van 8 februari 2017 van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) is [gedaagde ] daarin niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij [eiser] in zijn hoedanigheid van executeur had gedagvaard terwijl [eiser] toen al geen executeur meer was.
[gedaagde ] heeft bij schrijven van zijn advocaat van 26 juli 2019 aan (de zoon van) [naam 5] te kennen gegeven dat hij aanspraak maakt op betaling door [naam 5] van € 9.007,33. [naam 5] heeft de vordering van de hand gewezen.
De gemachtigde van [gedaagde ] heeft bij brief van 12 september 2019 [eiser] aansprakelijk gesteld voor de door [gedaagde ] geleden schade als gevolg van het handelen van [eiser] .
[eiser] heeft bij brief van 16 september 2019 betwist aansprakelijk te zijn.
Bij vonnis van 17 juni 2020 van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland (locatie Almere) is [naam 5] veroordeeld tot betaling aan [gedaagde ] van een bedrag van € 9.007,33, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Na incasso stond nog een bedrag van € 7.824,67 open.
[naam 5] is [in] 2021 overleden. Haar zoon heeft haar nalatenschap beneficiair aanvaard en hij is opgetreden als vereffenaar. Er was sprake van een negatieve boedel. Op enig moment resteerde nog een vordering van [gedaagde ] van € 7.160,68 op de boedel. Na betaling van een bedrag van € 339,98 aan [gedaagde ] , bedraagt de vordering van [gedaagde ] nu nog € 6.820,70.
Bij brief van 22 maart 2022 heeft [gedaagde ] [eiser] verzocht het bedrag dat op dat moment openstond van € 7.824,67 aan hem te betalen. [eiser] heeft aan dit verzoek niet voldaan.
3Beoordeling
Bij inleidende dagvaarding heeft [gedaagde ] gevorderd [eiser] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 6.820,70, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeising tot de dag van algehele betaling en tot betaling van de proceskosten.
Aan zijn vordering heeft [gedaagde ] ten grondslag gelegd dat hij schade heeft geleden, omdat [eiser] toerekenbaar tekort is geschoten in het beheer van de nalatenschap van [naam 4] en de afwikkeling daarvan. [eiser] heeft de executele afgewikkeld zonder rekening te houden met de vordering die [gedaagde ] op de nalatenschap had, met als gevolg dat die vordering niet volledig aan hem is uitbetaald. [gedaagde ] houdt [eiser] verantwoordelijk voor de door hem geleden schade en stelt dat sprake is van een onrechtmatige daad.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis geoordeeld, kort weergegeven, dat [eiser] zijn taak als executeur niet juist heeft uitgevoerd en dat hem daarvan een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. [eiser] is veroordeeld tot betaling aan [gedaagde ] van € 6.820,70, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 12 september 2019 tot aan de dag van de gehele betaling, met veroordeling van [eiser] tot betaling van de proceskosten. De kantonrechter achtte hiertoe redengevend dat [eiser] heeft verzuimd om bij de afwikkeling van de nalatenschap van [naam 4] het aan [gedaagde ] toekomende deel in de nalatenschap van [naam 1] te betrekken, terwijl het juist tot de zorg van een goed executeur behoort dat hij bij de uitoefening van zijn taak met alle schuldeisers rekening houdt. [eiser] had volgens de kantonrechter moeten kunnen weten dat sprake zou kunnen zijn van een vordering van de kleinkinderen van [naam 3] op de nalatenschap van [naam 4] .
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [eiser] met twaalf grieven op, die er in onderlinge samenhang op neerkomen dat hij het oneens is met het oordeel van de kantonrechter dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld en de norm van een goed executeur heeft geschonden. [eiser] betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld. Hij heeft gehandeld als een goed executeur en hij heeft dat gedaan binnen zijn mogelijkheden als leek. In het testament van [naam 4] stonden diens erfgenamen duidelijk vermeld; [gedaagde ] stond daar niet bij. [eiser] heeft zich daarnaast laten voorlichten door [naam 9] Notarissen (hierna: het notariskantoor) en volgens de informatie van het notariskantoor was [gedaagde ] door [naam 4] onterfd. Het is niet redelijk om van [eiser] te vergen dat hij zelf op zoek diende te gaan naar potentiële vorderingen op de nalatenschap; zo ver strekte zijn zorgplicht niet. In dat verband wijst [eiser] op het eigen aandeel dat [gedaagde ] heeft gehad in het niet uitbetalen van zijn vordering: [gedaagde ] had zijn vordering meteen al moeten indienen bij [eiser] , maar heeft daarmee tien maanden gewacht; toen was de executele al afgerond. Ook maakte [gedaagde ] geen aanspraak op de erfenis van zijn moeder maar presenteerde hij zich als erfgenaam van [naam 4] . [eiser] kon niet weten van de vordering van [gedaagde ] op [naam 4] , die acht jaar geleden was ontstaan was door het overlijden van de oma van [gedaagde ] en vervolgens dat van zijn moeder. Voorts heeft [gedaagde ] onvoldoende gedaan om zijn vordering op [naam 5] te verhalen. Het gegeven dat zij geen verhaal bood, kan niet op [eiser] worden afgewenteld. Bovendien had [gedaagde ] het notariskantoor kunnen aanspreken, dat [eiser] kennelijk niet volledig heeft voorgelicht.
[eiser] kan geen verwijt worden gemaakt. Daartoe heeft [gedaagde ] onvoldoende gesteld. Er is niet voldaan aan het relativiteitsvereiste en er is geen causaliteit en toerekenbaarheid, aldus [eiser] .
[gedaagde ] voert verweer.
Bij de beoordeling van de vraag of [eiser] als executeur onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW), strekt het hof tot uitgangspunt dat een executeur bij de uitoefening van zijn taak zorgvuldig te werk moet gaan en de zorg van een goed executeur moet betrachten (HR 21 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD5985). [eiser] diende als executeur de schulden van de nalatenschap van [naam 4] te inventariseren en deze, zo mogelijk, uit die nalatenschap te voldoen, alvorens de nalatenschap aan de erfgenamen ter beschikking te stellen ter verdeling. Dit volgt uit artikel 4:144 lid 1 BW. Daarbij moest [eiser] nauwgezet en met inzet te werk gaan. Vast staat dat [eiser] de aan [gedaagde ] toekomende vordering wegens de schuld van [naam 4] aan de moeder van [gedaagde ] ten onrechte niet uit de nalatenschap van [naam 4] heeft voldaan. In dit geding staat centraal de vraag of [gedaagde ] [eiser] hiervoor in persoon aansprakelijk kan houden. Daarvoor is nodig dat [eiser] van deze gang van zaken persoonlijk een verwijt kan worden gemaakt. Dit is het geval als hij met de betreffende schuld bekend was, dan wel daarmee in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs bekend had kunnen zijn en hij deze schuld desondanks niet uit de nalatenschap heeft voldaan, alvorens deze aan de erfgenamen ter beschikking te stellen voor de verdeling.
Het hof beschikt niet over het testament van [naam 4] , maar leidt uit de verklaring van erfrecht van 8 januari 2014 af dat [naam 4] in zijn testament tot erfgenamen tezamen en voor gelijke delen heeft benoemd: Stichting Koningin Wilhelmina Fonds voor de Nederlandse Kankerbestrijding, Nederlandse Hartstichting, Nierstichting Nederland, [eiser] , [naam 5] en Stichting Adamas Inloophuis. Verder heeft [naam 4] in zijn testament [eiser] benoemd tot executeur. Uit een brief van de zoon van [naam 5] aan de advocaat van [gedaagde ] van 1 augustus 2019 blijkt voorts dat [naam 4] een uitsluiting in zijn testament had opgenomen waarin hij de afstammelingen van [naam 1] uitdrukkelijk heeft uitgesloten als erfgenaam in zijn nalatenschap. Dit blijkt ook uit een brief van 10 oktober 2014 van het notariskantoor aan [gedaagde ] ; daarin wordt geschreven dat de informatie die [eiser] aan hem heeft verstrekt correct is en dat uit het testament van [naam 4] blijkt dat het diens wens was dat de afstammelingen van [naam 1] , onder wie [gedaagde ] , niets uit zijn nalatenschap zouden verkrijgen.
Tussen partijen staat vast dat [eiser] niet bekend was met de vordering van [gedaagde ] . Ter beoordeling ligt voor of [eiser] in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs bekend had moeten zijn met deze vordering. [gedaagde ] stelt in dit verband dat [eiser] nader onderzoek had moeten doen naar de vordering van [gedaagde ] op de nalatenschap, aangezien [gedaagde ] zich bij gelegenheid van de uitvaart van [naam 4] in 2013 aan [eiser] heeft voorgesteld als kleinzoon van [naam 4] en hem zijn hulp heeft aangeboden bij de afwikkeling van de nalatenschap. [eiser] heeft hetgeen [gedaagde ] heeft gesteld omtrent de ontmoeting met [eiser] niet betwist zodat het hof daarvan uitgaat. Deze mededeling van [gedaagde ] aan [eiser] bracht in de gegeven omstandigheden evenwel niet mee dat [eiser] eigener beweging nader onderzoek had moeten doen naar de vordering van [gedaagde ] . Het hof licht dat als volgt toe. [eiser] was executeur van de nalatenschap van [naam 4] . [gedaagde ] stamt niet van [naam 4] af. In het testament van [naam 4] zijn de erfgenamen duidelijk vermeld en is tevens uitdrukkelijk bepaald dat de afstammelingen van [naam 1] (onder wie [gedaagde ] ) zijn onterfd. Uit het testament noch uit de verklaring van erfrecht kon [eiser] dus afleiden dat [gedaagde ] nog een vordering op de nalatenschap had. Gesteld noch gebleken is dat de notaris tijdens de executele aan [eiser] heeft medegedeeld dat er een vordering op de nalatenschap van [naam 4] kon zijn wegens de nalatenschap van [naam 3], de vooroverleden echtgenote van [naam 4] . Ook is gesteld noch gebleken dat [eiser] toen kon beschikken over het testament van [naam 3] . Hierom kan [eiser] , na de mededeling van [gedaagde ] tijdens de uitvaart van [naam 4] , in redelijkheid niet worden verweten geen nader onderzoek te hebben gedaan naar het bestaan van de vordering van [gedaagde ] . Dat geldt temeer omdat [eiser] niet een professionele erfrechtelijke achtergrond heeft of anderszins noemenswaardige ervaring heeft.
Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde ] voor juni 2014/juli 2014 (het moment waarop [eiser] zijn taak en beheer als executeur had afgerond) zich jegens de executeur heeft beroepen op het hem, [gedaagde ] , toekomende vorderingsrecht. Dat [gedaagde ] zich bij brieven van 28 augustus 2014 en van 4 oktober 2014 heeft beroepen op een vorderingsrecht (waarbij hij zich ten onrechte heeft gepresenteerd als erfgenaam respectievelijk legitimaris) kan geen rol spelen bij de vraag of [eiser] als executeur zorgvuldig heeft gehandeld; de executele was toen immers al geëindigd. Overigens heeft [eiser] na ontvangst van de brieven informatie ingewonnen bij het notariskantoor dan wel [gedaagde ] naar het notariskantoor doorverwezen.
Het hof concludeert dat niet kan worden geoordeeld dat [eiser] in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs met het vorderingsrecht van [gedaagde ] bekend had moeten zijn en dat derhalve evenmin kan worden geoordeeld dat [eiser] door deze schuld niet uit de nalatenschap te hebben voldaan voordat hij deze aan de erfgenamen ter beschikking stelde, bij de uitoefening van zijn taak als executeur onzorgvuldig te werk is gegaan. Het voor de persoonlijke aansprakelijkheid van [eiser] vereiste verwijt ontbreekt dus. Het betoog van [gedaagde ] dat ook het Bureau Nalatenschappen van mening is dat [eiser] steken heeft laten vallen in zijn hoedanigheid als executeur, maakt dit niet anders. Hieruit kan immers niet worden opgemaakt dat en waarom [eiser] persoonlijk een verwijt kan worden gemaakt.
Volledigheidshalve overweegt het hof dat, ook als ervan wordt uitgegaan dat de notaris, die de verklaring van erfrecht had opgesteld, [eiser] op de mogelijkheid van erfrechtelijke vorderingen zoals die van [gedaagde ] had moeten wijzen, en dat de notaris in zoverre een fout heeft gemaakt, de notaris in dit verband niet geldt als een door [eiser] ten behoeve van de uitvoering van de executele ingeschakelde hulppersoon, nog daargelaten de vraag of [eiser] voor een fout van de notaris in privé aansprakelijk kan worden gehouden.
[gedaagde ] heeft nog een bewijsaanbod gedaan. Dit in algemene bewoordingen geformuleerde bewijsaanbod is onvoldoende concreet en gespecificeerd en voldoet dus niet aan de eisen die daarvoor in hoger beroep gelden. Alleen al om die reden passeert het hof dit bewijsaanbod.
Dat betekent dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en de vordering van [gedaagde ] alsnog zal afwijzen. [gedaagde ] heeft geen afzonderlijk verweer gevoerd tegen de vordering van [eiser] in hoger beroep dat [gedaagde ] aan hem dient terug te betalen wat hij heeft ontvangen uit hoofde van het bestreden vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het hof zal deze vordering dan ook toewijzen. De overige grieven van [eiser] behoeven geen bespreking meer.
[gedaagde ] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in het geding in beide instanties.
4Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
wijst de inleidende vordering van [gedaagde ] alsnog af;
veroordeelt [gedaagde ] om hetgeen [eiser] aan hem heeft betaald uit hoofde van het bestreden vonnis aan [eiser] terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van betaling tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde ] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [eiser] begroot op € 660,- aan salaris en in hoger beroep tot op heden op € 472,14 aan verschotten en € 858,- aan salaris en op € 178,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploit ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J. Alt-van Endt, mr. J. Jonkers en mr. R.M. Troost en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2025.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733