Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 07-01-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:19

Datum publicatie14-01-2025
Zaaknummer200.341.212
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Verplichting terugverhuizing;
Jeugdbescherming / Jeugdwet;
Alimentatie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Vernietiging beschikking rechtbank, waarbij vader vervangende toestemming is verleend om met kinderen te verhuizen. Hof wijst desbetreffend verzoek van vader alsnog af en bepaalt dat hij met kinderen moet terugverhuizen onder verbeurte van dwangsommen van maximaal 150000 euro. Geen sprake van duivels dilemma. Dit soort eigenmachtig gedrag mag eenvoudigweg niet beloond worden.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.341.212/01

(zaaknummer rechtbank Gelderland 421546)

beschikking van 7 januari 2025

inzake

[verzoekster] ,

wonende in [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,

verweerster in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen: de moeder,

advocaat: mr. W.N. Sardjoe,

en

[verweerder] ,

wonende in [woonplaats2] ,

verweerder in het principaal hoger beroep,

verzoeker in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen: de vader,

advocaat: mr. E.H.J. Plass, die zich heeft onttrokken op 17 oktober 2024.

Als overige belanghebbende is aangemerkt:

de gecertificeerde instelling

Stichting Jeugdbescherming Overijssel,

gevestigd in Zwolle

verder te noemen: de GI.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 23 oktober 2023 en 12 februari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 12 februari 2024 wordt hierna ook aangeduid als: de bestreden beschikking.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het beroepschrift, tevens verzoek tot het schorsen van de werking van de bestreden beschikking, tevens verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen, ingekomen op 7 mei 2024;

  • het verweerschrift van de GI in de hoofdzaak met producties;

  • het verweerschrift van de vader in de hoofdzaak, tevens houdende een verzoek in incidenteel hoger beroep met producties;

  • het verweerschrift van de moeder in het incidenteel hoger beroep in de hoofdzaak met producties;

  • de brief van de GI van 30 september 2024;

  • het e-mailbericht van de vader van 29 oktober 2024 met producties;

  • een journaalbericht namens de moeder van 1 november 2024 met producties;

  • een e-mailbericht van de vader van 13 november 2024 met producties;

  • een journaalbericht namens de moeder van 13 november 2024 met producties.

2.2

De moeder heeft bezwaar gemaakt tegen acceptatie door het hof van de door de vader aan het hof gezonden e-mailberichten van 29 oktober 2024 en 13 november 2023 met producties. Deze e-mails zijn volgens haar in strijd met de goede procesorde door vader zelf, zonder tussenkomst van een advocaat, ingediend. Zoals het hof op de mondelinge behandeling heeft beslist, worden de bij het e-mailbericht van de vader van 29 oktober 2024 gevoegde producties wel aan het procesdossier toegevoegd, omdat de vader zelf producties in het geding mag brengen ter ondersteuning van zijn ter zitting te voeren mondelinge verweer, mits deze niet later zijn ingediend dan op de in artikel 1.4.5 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven genoemde tiende kalenderdag voor de mondelinge behandeling. Op de door de vader bij zijn e-mailbericht van 13 november 2024 gevoegde producties wordt dan ook geen acht geslagen, omdat deze te laat zijn ingediend. Hetzelfde geldt voor de namens de moeder bij journaalbericht van 13 november 2024 overgelegde productie XXI.

Het hof slaat voorts geen acht op de verzoeken en standpunten, voor zover deze door de vader zijn opgenomen in zijn e-mailberichten van 29 oktober 2024 en 13 november 2024. Het hof verwijst in dat verband naar de zogenoemde ‘twee-conclusieregel’. Deze regel houdt in dat partijen in één schriftelijk stuk hun standpunt moeten uiteenzetten en dat het aanvoeren van standpunten in nadere stukken in beginsel niet mogelijk is (artikel 347 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in verbinding gelezen met artikel 362 Rv) .

2.3

Op 11 november 2024 hebben na te noemen minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , buiten aanwezigheid van de ouders en overige belanghebbenden, met een raadsheer van het hof gesproken.

2.4

Bij beschikking van 16 juli 2024 heeft dit hof de verzoeken van de moeder om de onmiddellijke werking van de bestreden beschikking te schorsen en om voorlopige voorzieningen te treffen afgewezen.

2.5

De mondelinge behandeling in hoger beroep van de verzoeken in de hoofdzaak heeft op 14 november 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:

  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;

  • de vader;

  • een vertegenwoordiger van de GI;

  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3De vaststaande feiten

3.1

De vader en de moeder zijn de ouders van:

  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2010;

  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2011.

De vader heeft de kinderen erkend en de ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over hen.

3.2

De ouders hebben op 8 juli 2021 een zorgplan (ouderschapsplan) ondertekend. Als zorgregeling zijn de ouders in het zorgplan een zorgschema overeengekomen dat een gelijkwaardig co-ouderschap inhoudt. Voor zover hier van belang zijn de ouders in dat zorgplan verder het volgende overeengekomen:

Hoofdverblijf

3. Het oudste kind zal ingeschreven worden op het hoofdverblijf van vader en het jongste kind zal ingeschreven worden op het hoofdverblijf van moeder. Indien nodig zal er een wijziging van de inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) plaatsvinden.

3.1

Ouders spreken hierbij af om beiden in de omgeving binnen een straal van 10 km van de huidige school te blijven wonen, zodat de kinderen naar de huidige school kunnen blijven gaan en om onderstaande zorgverdeling te kunnen blijven effectueren. Van deze bepaling kan enkel worden afgeweken als blijkt dat binnen 6 maanden, gerekend vanaf het moment dat partijen geen gezamenlijke huishouding meer voeren, het niet mogelijk is gebleken om binnen bovengenoemde straal passende woonruimte te kunnen betrekken. Ouders zullen dan gezamenlijk bespreken in hoeverre bovengenoemde afspraak aangepast gaat worden.

Ten aanzien van de alimentatie hebben de ouders in het zorgplan opgenomen dat de vader ten behoeve van de algemene kosten van de kinderen met ingang van 1 juni 2021 € 122,50 per kind per maand op een door de ouders aan te wijzen rekening zal storten en de moeder een bedrag van € 76,50 per kind per maand.

3.3

[de minderjarige1] woont sinds september 2022 bij de vader en zijn partner. Hij heeft vanaf dat moment geen contact meer met de moeder. Sinds 14 mei 2023 woont [de minderjarige2] bij de vader. Sinds juli 2023 heeft [de minderjarige2] geen contact meer met de moeder.

3.4

Bij beschikking van 23 oktober 2023 heeft de rechtbank de raad verzocht om te rapporteren en te adviseren over de volgende vragen:

  1. Is een wijziging van de hoofdverblijfplaats, zoals door de vader verzocht, in het belang van [de minderjarige2] ?

  2. Is het in het belang van de kinderen om met de vader naar de regio [plaats1] te verhuizen?

  3. Welke opbouw mogelijkheden zijn er voor een zorgregeling van de kinderen met de moeder?

  4. Zijn er omstandigheden die een zorgregeling belemmeren? Zo ja, welke komen vanuit het kind en welke vanuit de ouder(s)? Hoe en op welke termijn zijn deze omstandigheden op te heffen?

  5. Hoe zou de opbouw van de zorgregeling er in het belang van de kinderen uit moeten zien?

  6. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in voornoemde vragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de te nemen beslissingen?

3.5

De raad heeft op 7 december 2023 gerapporteerd en geadviseerd. Voor zover in deze zaak van belang is in dit rapport het volgende te lezen:

“5 Is het in het belang van de kinderen om met de vader naar de regio [plaats1] te verhuizen?

De RvdK is van mening dat wat vader heeft gedaan, met de kinderen verhuizen naar de regio [plaats1] , niet in het belang is van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Door met de kinderen te verhuizen, is vader volledig voorbijgegaan aan het verkrijgen van toestemming van moeder en/of vervangende toestemming van de rechtbank. De kinderen weten dat er voor de verhuizing vervangende toestemming van de rechter nodig is en dat deze ter zitting van 25 september 2023 niet gegeven is. Het is naar de mening van de RvdK heel belastend voor de kinderen dat zij niet eerlijk konden/kunnen zijn over de verhuizing en als het ware met een geheim

leven.

De verhuizing heeft er bij de kinderen voor gezorgd dat zij in de nieuwe woonomgeving relatieve rust ervaren. Dit past bij hun overlevingsmechanisme om noodgedwongen te kiezen voor een van de ouders, in dit geval voor vader. Door met de kinderen te verhuizen, heeft vader deze keuze bij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] versterkt. De kinderen hebben meerdere malen gehoord dat het gedrag van moeder een van de redenen is voor de verhuizing, dit versterkt bij hen de negatieve beeldvorming over moeder.

Er is door de verhuizing een situatie ontstaan die moeilijk is terug te draaien. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn een leven aan het opbouwen in hun nieuwe woonomgeving, zo heeft vader [de minderjarige1] ingeschreven bij een voetbalclub en zit [de minderjarige2] op paardrijden. [de minderjarige2] wil volgend schooljaar in de nieuwe woonomgeving naar een middelbare school. De verhuizing kan voor [de minderjarige1] inhouden dat hij opnieuw van school moet wisselen, wat dan zijn derde

middelbare school in korte tijd zal worden. Of hij blijft reizen over een relatief lange afstand (meer dan 120 km enkele reis), wat het risico vergroot op te laat komen, veel tijd kwijt zijn aan reizen i.p.v. afspreken met vrienden/vriendinnen of sport en hobby's, of maakt dat hij moe is van het vroeg moeten opstaan en het reizen. Door de lange reisafstand wordt het heel lastig om een netwerk te behouden c.q. op te bouwen op beide plekken.

De relatieve rust die de kinderen ervaren in de nieuwe woonomgeving, kan enerzijds mogelijkheden bieden voor contactherstel. Vanuit rust is immers meer mogelijk dan vanuit onrust. Anderzijds kan de verhuizing het contactherstel ernstig belemmeren door de (grote) fysieke afstand en het risico dat de kinderen een nieuw leven gaan opbouwen waarin voor moeder nog minder plaats is. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] komen namelijk op een leeftijd dat het eigen netwerk en de vrijetijdsbesteding steeds belangrijker wordt. Wanneer vader en de kinderen niet al maanden geleden verhuisd zouden zijn, zou de RvdK gezien de grote fysieke afstand negatief adviseren ten aanzien van de verhuizing.

Het terugdraaien van de verhuizing zal effect hebben op de relatieve rust die de kinderen beleven en zal veel stress teweegbrengen. De kinderen hebben hun keuze al gemaakt en zullen het niet mogen verhuizen (en feitelijk moeten terugverhuizen) heel naar vinden. Deze stress zal mogelijk versterkt worden door de (financiële) stress die vader en [naam1] ervaren als zij geen vervangende toestemming krijgen voor de verhuizing. Er is een groot risico dat de kinderen en/of vader en [naam1] de schuld van het niet mogen verhuizen (met name) bij moeder neerleggen, wat zeer belemmerend zal werken in het kunnen opbouwen van contact en/of gezamenlijk ouderschap.

Ondanks dat er niet is voldaan aan de juridische voorwaarden voor vervangende toestemming om te mogen verhuizen, acht de RvdK zich genoodzaakt te adviseren om vervangende toestemming voor de verhuizing te verlenen. De RvdK voelt zich door het handelen van vader (alvast verhuizen met de kinderen) enorm voor het blok gezet en heeft bij het beantwoorden van deze onderzoeksvraag een duivels dilemma ervaren. Welk advies de RvdK ook geeft, de kinderen worden tekort gedaan. De RvdK verwacht echter dat negatief adviseren ten aanzien van de verhuizing, een dusdanig negatieve en grote impact heeft op de kinderen en de opvoedsituatie bij vader, dat de huidige ernstige zorgen over de kinderen

verder zullen toenemen. De zorgen van de Rvdk over de kinderen en de opvoedsituatie bij vader zijn dusdanig toegenomen dat de RvdK met spoed om een ondertoezichtstelling zal verzoeken.

3.6

Bij beschikking van 20 december 2023 heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld van de GI tot 20 december 2024.

3.7

Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang:

  • bepaald dat [de minderjarige2] haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft;

  • aan de vader vervangende toestemming verleend om met de kinderen naar de omgeving van [plaats1] te verhuizen;

  • bepaald dat de moeder aan de vader moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding:

ten aanzien van [de minderjarige1] met ingang van 27 juni 2023 € 161,- per maand en vanaf 1 januari 2024 € 171,- per maand en

ten aanzien van [de minderjarige2] met ingang van 12 februari 2024 € 171,- per maand;

- het verzoek van de moeder om een zorgregeling vast te stellen afgewezen.

4De verzoeken

4.1

De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij vraagt het hof die beschikking te vernietigen en voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

“I. te bepalen dat de verzoeken van de man in eerste aanleg door uw hof worden afgewezen,

althans ongegrond worden verklaard, alsmede

In principaal

II. de verzoeken in eerste aanleg van de zijde van de vrouw ten behoeve van de minderjarigen:

[de minderjarige1] ,

geboren [in] 2010 te [woonplaats1] ,

[de minderjarige2] ,

geboren [in] 2011 te [woonplaats1] ,

uitvoerbaar bij voorraad toe te wijzen, zijnde hieronder herhaald en nader geconcretiseerd,

Veroordeling van de man tot terug verhuizing met de kinderen naar [woonplaats1]

1. te bepalen dat de man wordt veroordeeld om binnen een maand na uw beschikking, althans uiterlijk met ingang van het nieuwe schooljaar, althans 1 september 2024 (althans een termijn welke uw Edelgrootachtbaar College redelijk acht) terug te verhuizen binnen een straal van 10 km van de oude woning van de man, de [adres1] te [woonplaats1] of de school van de kinderen, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- voor iedere dag, nadat de man, in gebreke blijft om aan de af te geven beschikking te voldoen, een en ander zonder maximum vast te stellen, uitvoerbaar bij voorraad;

(…)

Bestaand verhuisverbod van ouders uit het ouderschapsplan sanctioneren

2. a.) te bepalen dat aan het verhuisverbod artikel 3.1 van het ouderschapsplan van partijen (in welk artikel ouders zich expliciet hebben verbonden om binnen een straal van 10 km van de school te blijven wonen), een dwangsom wordt verbonden ter hoogte van € 50.000,- per maand, zonder maximum voor als een ouder dit overtreedt tenzij ruim van te voren uitdrukkelijk schriftelijke toestemming is gegeven van de andere ouder;

althans, voor zover uw Edelgrootachtbaar College, van oordeel zou zijn dat het ouderschapsplan niet (langer) van toepassing is,

b) te bepalen dat het ouders niet is toegestaan buiten een straal van 10 km van de school te

verhuizen op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 50.000,- per maand, zonder

maximum tenzij ruim van te voren uitdrukkelijk schriftelijke toestemming is gegeven van de

andere ouder; althans een beslissing te nemen die Uw Edelgrootachtbaar College in goede

justitia zal vermenen te behoren,

Hoofdverblijfplaats moeder & zorgregeling vader

3. te bepalen dat, indien verzoeken 1 en 2 a of b worden afgewezen, de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij moeder zal zijn en ten aanzien van vader een zorgregeling zal gelden waarbij de minderjarigen bij de vader zullen zijn:

- gedurende een weekend per veertien dagen waarbij de man de minderjarigen zal ophalen

op vrijdag om 17.30 uur en de man de minderjarigen zal brengen bij vrouw op zondag om

17.30

uur,

- gedurende de helft van de algemene feestdagen,

- gedurende de helft van de gebruikelijke schoolvakanties, waarbij de verdeling aansluit op

of aan het reguliere omgangsweekenden

  • gedurende de helft van de zomervakantie,

  • in het kader van de gehele uitvoering van de zorgregeling te bepalen dat vader zal zorg

dragen voor het halen en brengen, althans een beslissing te nemen die Uw Edelgrootachtbaar College in goede justitia zal vermenen te behoren.

Zorgregeling vast te stellen en nader concretiseren

4. een zorgregeling tussen de vrouw en de man vast te stellen met opbouw regeling ten aanzien van beide kinderen, zoals in eerste aanleg is verzocht, dat eventueel van deze zijde (eventueel ter zitting) nader zal worden geconcretiseerd, waarbij wordt teruggewerkt naar het co-ouderschap in het ouderschapsplan: waarin de kinderen (kort gezegd);

van maandag vanaf school(tijd) tot en met woensdag naar school bij vader zijn en van

woensdag na school (of vanaf schooltijd) tot met vrijdag naar school bij de moeder

zijn, waarbij de weekenden lopen van vrijdag na school tot en met maandag naar

school en bij helfte worden gedeeld door ouders, (oneven weken vader, even weken

moeder),

althans een beslissing te nemen die Uw Edelgrootachtbaar College in goede justitia zal

vermenen te behoren, (…)

Ten aanzien van de kinderalimentatie

5. a.) scenario [woonplaats1]

te bepalen dat de kinderalimentatie primair met ingang van 27 juni 2023 op nihil wordt gesteld, subsidiair per 12 februari 2024 wordt gewijzigd naar een bedrag ter hoogte van

€ 25,-- per kind per maand, althans een beslissing te nemen die Uw Edelgrootachtbaar College in goede justitia zal vermenen te behoren.

b.) scenario [woonplaats2]

te bepalen dat de kinderalimentatie primair met ingang van 27 juni 2023 op nihil wordt

gesteld, subsidiair per 12 februari 2024 wordt gewijzigd naar een bedrag ter hoogte van

€ 25,-- per kind per maand, althans een beslissing te nemen die Uw Edelgrootachtbaar College in goede justitia zal vermenen te behoren.”

4.2

De vader heeft verweer gevoerd en daarbij tevens incidenteel hoger beroep ingesteld.

Hij vraagt het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken in hoger beroep, dan wel die verzoeken af te wijzen en haar te veroordelen in de proceskosten.

Hij verzoekt het hof in het incidenteel hoger beroep:

“uitvoerbaar bij voorraad de

1. beschikking van de rechtbank Gelderland d.d. 12 februari 2024 te vernietigen voor

wat betreft de door de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en

opvoeding vanaf 28 mei 2024 dan wel 18 juni 2024 en de door de vrouw te betalen

bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen vanaf 28 mei

2024 dan wel 18 juni 2024 nader vast te stellen op € 700,68 per kind per maand dan

wel een door Uw Hof in goede justitie te bepalen bedrag per datum als het Uw hof

wel gevalt.

2. De vrouw te veroordelen in de kosten van dit geding.”

4.3

De moeder heeft verweer gevoerd in het incidenteel hoger beroep. Zij vraagt het hof om de vader in dat verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans dat verzoek af te wijzen, kosten rechtens.

5De motivering van het hof

In principaal en incidenteel hoger beroep

De vervangende toestemming tot verhuizing, de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling

Juridisch kader

5.1

Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd.

5.2

Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over de kinderen belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van een ouder met de kinderen, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.

5.3

Een ouder dient in beginsel de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige op een andere plaats een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen. Hierna zal worden beoordeeld of de keuze van de vader om te verhuizen in het kader van de verdere belangenafweging te rechtvaardigen valt.

De vervangende toestemming

5.4

De moeder stelt dat de vader zonder haar toestemming en zonder overleg met haar en voordat hij vervangende toestemming had verzocht en verkregen in strijd met het ouderschapsplan een woning heeft gekocht in [woonplaats2] en met de kinderen is verhuisd op 123 kilometer afstand van [woonplaats1] . Voor de vader, die (destijds) met zijn inmiddels gefailleerde vennootschappen een (jeugd)zorgonderneming in [woonplaats1] voerde en in [woonplaats1] en omgeving werkte, was er geen enkele legitieme reden voor die verhuizing. De kinderen verblijven niet meer conform de in het ouderschapsplan afgesproken zorgregeling bij de moeder. Zij verblijven bij de vader. De moeder erkent dat er een vervelend incident is geweest tussen haar en de kinderen, maar zij begrijpt niet dat de kinderen nu helemaal geen contact meer met haar willen. De kinderen zijn volgens de moeder door de vader tegen haar opgezet.

Ondanks de belofte van de vader gaan de kinderen ook niet meer in [woonplaats1] naar school. Volgens de moeder heeft de rechtbank de belangen in de verhuiszaak onjuist gewogen en is de bestreden beschikking niet zorgvuldig gemotiveerd. De verzoeken van de vader dienen dan ook alsnog te worden afgewezen, aldus de moeder.

5.5

Volgens de vader heeft de moeder na het beëindigen van hun relatie een bepalende/sturende en controlerende houding aangenomen, welke houding door hem en de kinderen als verstikkend werd ervaren. Vanaf het moment dat hij zijn (inmiddels echtgenote) [naam1] aan de kinderen voorstelde, heeft de moeder geprobeerd een wig te drijven tussen hem en [naam1] . Daarna zijn er veel vervelende incidenten geweest vanuit de moeder. Dit heeft grote indruk gemaakt op de kinderen, die uiteindelijk bij de vader zijn gaan wonen en op dit moment geen contact met de moeder willen. Het gedrag van de moeder heeft geleid tot de verhuizing. Het gaat goed met de kinderen in de huidige woonplaats, waar zij willen blijven wonen, aldus de vader.

5.6

De GI heeft aangevoerd dat het in het belang van de kinderen is dat zij in [woonplaats2] blijven wonen en dat zij hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben. De aanhoudende onzekerheid over een mogelijk gedwongen terugverhuizing naar [woonplaats1] veroorzaakt een ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen. De door de moeder verzochte zorgregeling kan volgens de GI ook niet worden toegewezen omdat de kinderen nu eerst in rust moeten kunnen toekomen aan hun ontwikkeling, waarna er mogelijk weer ruimte komt voor contact met de moeder.

5.7

De raad heeft ter zitting van het hof geadviseerd om de aan de vader verleende vervangende toestemming voor de verhuizing naar [woonplaats2] te bekrachtigen. Volgens de raad heeft de vader niet juist gehandeld door al te gaan verhuizen voordat hij daartoe vervangende toestemming had verkregen. De raad kijkt echter vooral naar de belangen van de kinderen, die aan het begin van hun puberteit staan en behoorlijke druk hebben ervaren door de strijd van de ouders. De situatie waarin de kinderen nu rust en stabiliteit hebben gevonden in de huidige woonomgeving moet nu niet meer worden doorbroken. Deze rust en stabiliteit zal naar verwachting uiteindelijk ten goede komen aan contactherstel met de moeder, aldus de raad.

5.8

Het hof is van oordeel dat het verzoek van de vader tot het verkrijgen van vervangende toestemming om te verhuizen alsnog moet worden afgewezen en zal hierna uitleggen hoe het tot die beslissing is gekomen.

In het hiervoor in 3.2 geciteerde deel van het in 2021 ondertekende ouderschapsplan is te lezen dat de ouders destijds hebben afgesproken om binnen een straal van 10 kilometer van de school van de kinderen te blijven wonen, zodat de kinderen naar die school kunnen blijven gaan en zodat de door de ouders afgesproken zorgverdeling gecontinueerd kan worden. Indien het voor een van de ouders niet mogelijk is om binnen genoemde straal van 10 kilometer passende woonruimte te vinden, zullen de ouders bespreken hoe die afspraak aangepast kan worden.

5.9

Ter zitting in hoger beroep heeft de vader ook bij herhaling van de vraag door het hof of hij al voordat vervangende toestemming was verleend met de kinderen is verhuisd, verklaard dat hij pas met de kinderen is verhuisd naar [woonplaats2] nadat hij vervangende toestemming daartoe had verkregen. Voor die tijd zou hij daar alleen verblijven om aan het nieuwe huis te klussen en de kinderen zouden daar dan bij zijn. Die verklaring stemt echter niet overeen met de verklaring die hij eerder bij de rechtbank heeft afgelegd. Uit het proces-verbaal van de zitting van 15 januari 2024 blijkt dat de vader toen al heeft verklaard dat hij en de kinderen al in [woonplaats2] woonden, maar dat ze nog in [woonplaats1] stonden ingeschreven. Ook heeft hij op de zitting van 15 januari 2024 verklaard dat hij niet terug kon naar de regio [woonplaats1] .

In de bestreden beschikking heeft de rechtbank dan ook overwogen dat de vader en de kinderen al in de omgeving van [plaats1] wonen en dat de vader voor die verhuizing expliciet de toestemming van de moeder had moeten vragen (r.o. 5.9 bestreden beschikking). Tegen die overweging heeft de vader niet gegriefd. Gelet daarop en gelet op het bepaalde in artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarin staat dat een partij verplicht is om de voor de beslissing van een rechter van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren en dat bij gebreke daarvan de rechter daaruit de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht, stelt het hof vast dat de vader al in 2023 zonder toestemming van de moeder en zonder vervangende toestemming van de rechter feitelijk is verhuisd naar [woonplaats2] , met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Dat is de vader aan te rekenen.

5.10

Volgens het hof heeft de vader onvoldoende aangetoond dat er een noodzaak bestond om naar [woonplaats2] te verhuizen. De vader heeft zijn standpunt dat hij in (de omgeving van) [woonplaats1] geen geschikt huis kon vinden waar hij met de kinderen en met zijn (inmiddels) echtgenote [naam1] en haar kinderen kon gaan wonen, niet onderbouwd. Hij heeft ook niet, zoals in het ouderschapsplan afgesproken, vervolgens overleg gepleegd met de moeder om de afspraken aan te passen, maar heeft ervoor gekozen om een woning te kopen in [woonplaats2] , op ruim 120 kilometer afstand van [woonplaats1] . De vader en [naam1] komen beiden niet uit die omgeving en op het moment van de aankoop van de woning in [woonplaats2] werkte de vader nog in [woonplaats1] . Naar het oordeel van het hof is dan ook niet gebleken van het bestaan van een sociale of economische binding van de vader (of zijn nieuwe partner) met [woonplaats2] .

5.11

Ook is niet gebleken dat de vader de verhuizing goed heeft doordacht en voorbereid. Het hof acht het door de vader bij de rechtbank ingenomen standpunt dat de kinderen in [woonplaats1] naar school konden blijven gaan, niet reëel. Inmiddels is duidelijk geworden dat de kinderen al lang niet meer in [woonplaats1] naar school gaan, dat zij pas sinds kort een school in de omgeving van [woonplaats2] bezoeken en dat zij gedurende een lange periode geen onderwijs hebben gevolgd. Daarnaast is gebleken dat beide kinderen, volgens de vader als gevolg van het bepalende en controlerende gedrag van de moeder, een trauma hebben opgelopen. De vader heeft onvoldoende duidelijk gemaakt waarom de behandeling van de bij de hulpverleningsorganisatie [naam2] inmiddels is gestaakt en waarom (vervolg)behandeling van de kinderen bij de hulpverleningsorganisatie [naam3] nog steeds niet van de grond is gekomen, ondanks de lopende ondertoezichtstelling. Ook de GI kon daar, ondanks haar in deze te nemen regietaak, geen afdoende verklaring voor geven.

5.12

Gebleken is dat de verstandhouding en de communicatie tussen de ouders ernstig is verstoord. De kinderen hebben al enige tijd geen enkel contact met de moeder. Volgens de vader houden de kinderen dat contact af omdat zij veel last hebben gehad van het ernstig bepalende en controlerende gedrag van de moeder. Vast staat dat er op dit moment in het geheel geen uitvoering wordt gegeven aan de in het destijds opgemaakte ouderschapsplan opgenomen verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Niet gebleken is dat de vader de kinderen op actieve wijze stimuleert om contact te hebben met de moeder en ook niet dat de vader iets heeft ondernomen om in dat verband de gevolgen van de verhuizing voor de moeder te verzachten en/of te compenseren. Ook de huidige GI lijkt zich te hebben neergelegd bij de door de keuzes van de vader ontstane situatie en zich door die keuzes te laten leiden.

5.13

Gelet op al het voorgaande wegen naar het oordeel van het hof de belangen van de moeder dat de kinderen weer in de omgeving van [woonplaats1] en binnen een straal van 10 km van de in het ouderschapsplan bedoelde school wonen, zwaarder dan het belang van de vader om met de kinderen in [woonplaats2] te blijven wonen. Het hof overweegt daarbij dat een andersluidende beslissing zou betekenen dat de ouder die de wettelijke regels over gezag en/of de zelf in een convenant gemaakte afspraken (welbewust) schendt in dat gedrag wordt beloond. Een andersluidende beslissing zou er tevens aan kunnen bijdragen dat een ouder die verwacht dat de andere ouder geen toestemming zal verlenen voor een voorgenomen verhuizing met de kinderen zonder (vervangende) toestemming af te wachten (en zelfs zonder overleg) al met de kinderen verhuist in de wetenschap dat het enkele tijdsverloop gemoeid met de vervolgens in te stellen juridische procedures zijn juridische positie zal verbeteren. Ook in deze zaak hebben GI, raad en rechtbank de situatie steeds omschreven als een ‘duivels dilemma’ ontstaan door toedoen van de vader en vervolgens geadviseerd en beslist dat dit dilemma gelet op het belang van de kinderen in het voordeel van de vader moet worden beslecht. Van een duivels dilemma is echter geen sprake: degene die de regels overtreedt op de wijze als hiervoor omschreven dient daarvoor eenvoudigweg niet te worden beloond. Dat uitgangspunt neemt het hof mee in zijn afweging van de belangen van de vader, de moeder en de kinderen.

Het belang van de moeder bij herstel van de door de vader geschonden situatie, waardoor zij en de kinderen weer in een met het oog op contactherstel meer kansrijke positie komen te verkeren, weegt zwaarder dan het belang van de vader (en de kinderen) bij bestendiging van de huidige situatie. Ten nadele van de vader weegt bovendien, naast gemelde schending van de regels, mee dat tot op heden nog enkele geen poging tot contactherstel tussen de kinderen en de moeder is ondernomen, ook niet in samenwerking met de (huidige) GI, en dat de hulpverlening aan de kinderen sinds zij bij hem wonen is gestaakt. Dat de kinderen inmiddels zijn geworteld in [woonplaats2] is niet gebleken: zij gaan pas sinds het begin van dit schooljaar naar school in [woonplaats2] en zijn in het vorige schooljaar nauwelijks naar school geweest. Volgens de verklaringen van beide kinderen zijn hun nieuwe vriendschappen aan de schoolgang verbonden: ook die vriendschappen zijn dus nog pril.

5.14

De beslissing van het hof komt er op neer dat de vader met de kinderen zal moeten terugverhuizen naar een woning in de omgeving van [woonplaats1] en binnen een straal van 10 km van de in het ouderschapsplan bedoelde school. Het hof begrijpt dat dit een grote impact zal hebben, met name op de kinderen. De vader moet zich echter realiseren dat hij een groot risico heeft genomen om bewust de afspraken uit het zorgplan naast zich neer te leggen en zonder vooraf gekregen (vervangende) toestemming met de kinderen te verhuizen naar een ander deel van het land. Het hof verwacht van de vader, maar ook van de moeder, dat zij zich in het belang van de kinderen zullen inzetten om de terugverhuizing, in ieder geval voor de kinderen, zo rustig mogelijk te laten verlopen. Het hof zal bepalen dat de vader uiterlijk op 1 augustus 2025 met de kinderen moet zijn terugverhuisd naar een woning in de omgeving van [woonplaats1] en binnen een straal van 10 km van de in het ouderschapsplan bedoelde school. De kinderen kunnen dan het lopende schooljaar afmaken en de ouders hebben dan genoeg gelegenheid gezamenlijk een nieuwe school voor de kinderen in [woonplaats1] te vinden, waar de kinderen dan per het nieuwe schooljaar kunnen starten. Het geeft bovendien de GI de gelegenheid om de ondertoezichtstelling over te dragen aan een GI in de regio [woonplaats1] en een aanzet te maken tot het (her)vinden van de juiste hulpverlening voor de kinderen.

5.15

Het hof ziet gelet op het voorgaande aanleiding om het verzoek van de moeder om aan de verplichting tot terugverhuizing een dwangsom te verbinden toe te wijzen, met dien verstande dat de vader vanaf 1 augustus 2025 aan de moeder een dwangsom van € 1.000,- zal verbeuren voor iedere dag dat de vader in gebreke blijft om aan die verplichting te voldoen, met een maximum van € 150.000,-.

De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2]

5.16

Nu de kinderen zullen terugverhuizen, ziet het hof ook aanleiding , zoals de moeder heeft verzocht, te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] weer bij de moeder zal zijn. [de minderjarige2] heeft op dit moment weliswaar geen contact met de moeder waardoor de feitelijke situatie van de hoofdverblijfplaats wellicht niet direct op de juridische situatie zal aansluiten, maar het hof verwacht dat de ouders zich, zeker na de terugverhuizing, zullen inzetten voor dat contactherstel. Het hof zal dan ook bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] met ingang van 1 augustus 2025 bij de moeder zal zijn.

De zorgregeling

5.17

Gelet op de hiervoor overwogen verwachting dat de ouders zich zullen inzetten voor contactherstel tussen de moeder en beide kinderen, ziet het hof ook aanleiding de door de moeder verzochte zorgregeling met een opbouw om uiteindelijk te komen tot de in het zorgplan opgenomen zorgregeling, toe te wijzen.

De alimentatie

5.18

De ouders hebben in het eerdergenoemde zorgplan opgenomen dat zij ieder maandelijks een bedrag aan kinderalimentatie zullen storten op een kindrekening.

De moeder heeft verzocht om de door haar te betalen kinderalimentatie -kort gezegd- vast te stellen op nihil dan wel op € 25,- per kind per maand.

De vader heeft verweer gevoerd en incidenteel hoger beroep ingesteld. Hij stelt dat hij als gevolg van de faillissementen van zijn ondernemingen [naam4] BV en [naam5] , uitgesproken op respectievelijk 28 mei 2024 en 18 juni 2024, vanaf die data geen inkomen meer heeft en dat het enige gezinsinkomen op dit moment bestaat uit de Ziektewetuitkering van zijn echtgenote [naam1] van € 655,- per week. Hij verzoekt het hof om te bepalen dat de moeder aan hem € 700,68 per kind per maand aan kinderalimentatie moet betalen.

5.19

Het hof zal de verzoeken van partijen met betrekking tot de kinderalimentatie in principaal en incidenteel hoger beroep afwijzen. Partijen hebben hun wederzijdse stellingen over de eigen draagkracht en die van de andere partij niet voldoende onderbouwd, gelet op de betwisting van die stellingen over en weer.

Geen van partijen heeft bovendien de op grond van artikel 2.1.2 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven voor de berekening van kinderalimentatie benodigde financiële stukken in het geding gebracht. Geen van partijen heeft in hoger beroep een (eigen) draagkrachtberekening overgelegd.

De vrouw heeft in hoger beroep volstaan met de overlegging van haar jaaropgave 2023 en drie recente salarisstroken. Uit die jaaropgave en stroken blijkt een jaarloon van (afgerond)

€ 45.579,-. Gelet op dat loon is het onwaarschijnlijk (ook al ontbreken zoals gezegd verdere relevante gegevens) dat haar draagkracht nihil zou zijn dan wel zich zou beperken tot € 25,- per kind per maand.

De vrouw lijkt dat zich ook te realiseren. In haar hoger beroepschrift stelt haar advocaat het volgende (sic):

“65. De rechtbank had (indien zij de beslissingen zou nemen die zij ten aanzien van de kinderen hebben genomen) de kinderalimentatie bij gebrek aan financiële gegevens dienen vast te stellen op nihil, subsidiair (op grond van de Alimentatienormen) op maximaal een bedrag ter hoogte van € 25,-- per kind per maand en dan per datum beschikking omdat het gebrek van financiële gegevens voor rekening en risico dient te komen voor de man.”

Voetnoot 13 bij dit randnummer luidt als volgt:

“13 De vrouw liet haar advocaat weten dat zij best de kinderalimentatie vanuit het ouderschapsplan zou willen doorbetalen, doch het is de advocaat van de vrouw geweest die het standpunt (van 0 of 25 euro per kind per maand) inneemt bij gebrek aan volledige inzage in het bruto jaarinkomen van de man.”

Wat er verder zij van de taakopvatting van haar advocaat die uit deze citaten blijkt (immers, de advocaat van de vrouw is geen partij in dit geschil) en los van het ontbreken van de benodigde gegevens: de vrouw heeft geen belang bij haar verzoek, aangezien het verzoek zoals dat ‘op papier is gezet’ kennelijk niet overeenstemt met wat zij wil betalen. Dit verzoek zal het hof dan ook niet beoordelen.

De man heeft in zijn incidenteel hoger beroep slechts gesteld dat hij geen inkomsten heeft omdat ‘zijn’ in een rechtspersoon gedreven ondernemingen failliet zijn. Ook zijn partner heeft volgens de man, althans zo stelt hij in zijn incidenteel beroepschrift (rn. 58), geen inkomsten. Op de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vader echter uit eigen beweging verklaard dat alleen zijn partner een inkomen heeft, namelijk uit hoofde van een ziektewetuitkering en dat die uitkering € 655,- per week bedraagt. Daargelaten dat de juistheid van die verklaring, bij gebreke van relevante financiële stukken, niet is te toetsen, kan het hof op basis van dergelijke tegenstrijdige uitlatingen van een partij die wijziging van de kinderalimentatie wenst geen kinderalimentatie berekenen.

De proceskosten

5.20

Het hof zal, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad, de kosten van de procedures in eerste aanleg en in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaalt.

6De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en in het incidenteel hoger beroep:

vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 12 februari 2024, voor zover het de beslissingen betreft ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] , de vervangende toestemming tot verhuizing en de zorgregeling, en

opnieuw beschikkende:

wijst af de verzoeken van de vader:

- om te bepalen dat [de minderjarige2] haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft;

- om hem vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te verhuizen

naar de omgeving van [plaats1] ;

het hof bepaalt daarbij dat de vader uiterlijk op 1 augustus 2025 met de kinderen moet zijn terugverhuisd naar een woning in de omgeving van [woonplaats1] en binnen een straal van 10 km van de in het ouderschapsplan bedoelde school, zulks onder verbeurte aan de moeder van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat de vader in gebreke blijft om aan die verplichting te voldoen, met een maximum van € 150.000,-;

stelt vast als zorgregeling een opbouwregeling eventueel onder regie van de GI waarbij wordt toegewerkt naar het in het ouderschapsplan genoemde co-ouderschap, waarin de kinderen (kort gezegd):

-van maandag vanaf school(tijd) tot en met woensdag naar school bij vader zijn en

-van woensdag na school (of vanaf schooltijd) tot met vrijdag naar school bij de moeder

zijn, waarbij de weekenden lopen van vrijdag na school tot en met maandag naar school en bij helfte worden gedeeld door ouders, (oneven weken vader, even weken

moeder);

bekrachtigt gemelde beschikking voor het overige;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, voorzitter, S. Kuijpers en

I.J. Pieters, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 7 januari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733