Rechtbank Amsterdam 09-01-2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:113

Datum publicatie15-01-2025
ZaaknummerC/13/752292 HA RK 24-196
ProcedureEerste aanleg - meervoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenErfrecht; Legaat
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Erflater legateerde verzameling belangrijke schilderijen aan Gemeente Amsterdam onder een last. Gemeente bracht collectie onder bij Rijksmuseum en Amsterdam Museum en wil schilderijen internationaal in (onder)bruikleen geven aan andere musea. Zij verzoekt om verklaring voor recht dat dit onder de last mogelijk is, dan wel opheffing of wijziging last ex art. 4:134 BW. Verzoek verklaring voor recht blijft binnen grenzen van in geding zijnde wetsbepaling en beperkt zich tot vaststelling van de rechtsverhouding in geschil.

Volledige uitspraak


RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht

Zaaknummer / rekestnummer: C/13/752292 / HA RK 24-196

Beschikking van 9 januari 2025

in de zaak van

GEMEENTE AMSTERDAM,

te Amsterdam,

verzoekende partij,

hierna te noemen: gemeente Amsterdam,

advocaat: mr. M.C. Rijkhold Meesters.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift met bijlagen,

- de tussenbeschikking van 25 juli 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,

- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 november 2024,

- de brief van 11 december 2024 van mr. M.C. Rijkhold Meesters met opmerkingen over het proces-verbaal.

2Samenvatting van deze beschikking

2.1.

Een omvangrijke en in kunsthistorisch opzicht, belangrijke collectie schilderijen ('collectie [erflater] ') is bij testament van 1847 onder voorwaarden gelegateerd aan de Gemeente Amsterdam. Erflater [erflater] is in 1854 overleden en het legaat is door de Gemeente aanvaard. De collectie is in beheer gegeven en geplaatst bij het Rijksmuseum en het Amsterdam Museum.

2.2.

Sinds 1847 zijn de gebruiken in de kunstwereld, waar het gaat om het belang van collectiemobiliteit en de mogelijkheden om kunstwerken tentoon te stellen en veilig uit te lenen, veranderd. Daarom vraagt de Gemeente Amsterdam verduidelijking van de mogelijkheden die zij heeft met de collectie [erflater] onder de testamentaire last, dan wel wijziging of opheffing van de testamentaire last.

2.3.

De rechtbank wijst de primair gevorderde verklaring voor recht van de gemeente Amsterdam toe. Dit is in overeenstemming met de uitleg die de rechtbank aan de testamentaire last van erflater geeft. Om die reden hoeft de testamentaire last niet te worden gewijzigd of (gedeeltelijk) te worden opgeheven.

3De feiten

3.1.

[erflater] (hierna: 'erflater') leefde van [geboortedatum] 1778 tot [overlijdensdatum] 1854. Hij was een [woonplaats] bankier en kunstverzamelaar. Bij leven heeft hij de collectie [erflater] bijeengebracht. De collectie bestaat uit 160 schilderijen van zeventiende-eeuwse kunstenaars en 90 schilderijen van kunstenaars uit het midden van de negentiende eeuw.

3.2.

Bij testament van 22 november 1847 heeft erflater 224 schilderijen van de collectie gelegateerd aan de gemeente Amsterdam, waaronder werken van de hand van Rembrandt van Rijn (het Joodse Bruidje), Johannes Vermeer (Brieflezende vrouw in het blauw), Jan Steen (5 werken), Paulus Potter (3 werken), Albert Cuyp (portret van een jongeman), Frans Hals (Maritge Voogt Claesdr.), Pieter de Hooch (4 werken), Barend Cornelis Koekkoek (2 werken) en Peter Paul Rubens (2 werken). Aan het legaat is de volgende testamentaire last verbonden waarin, voor zover relevant, staat dat:

(...) [de collectie] steeds by elkander zal moeten blyven, zonder, noch voor het geheel noch voor een gedeelte, eenige andere bestemming te mogen erlangen en geplaatst worden in een daartoe geschikt lokaal, en wel in deze stad, liefst in eene of meer zalen van het Academie van Beeldende kunsten alhier gevestigd, (...) en aldaar, moeten bekend gemaakt worden als des Testateurs verzameling en steeds als zoodanig bekend blyven. En dat de bezigtiging dier verzameling op gezette tyden en meermalen des jaars, zal worden opengesteld, tegen betaling eener billyke bydrage ten behoeve van de algemeene armen der stad alwaar de verzameling zal zyn gevestigd." en

"De Heer Testateur verklaart, met de voorzeide making onder de voorwaarden daaraan verbonden, uitdrukkelyk te bedoelen dat de voorzeide verzameling schilderyen, door hem met vele zorgen, moeite en kosten, gedurende zyn leven byeengebracht, na zyn overlyden voor deze stad of althans voor zyn vaderland in haar geheel bewaard blyve.(…)”

3.3.

Bij besluit van 3 juli 1854 heeft de gemeente Amsterdam het legaat aanvaard.

3.4.

Na opening van het Rijksmuseum in 1885 is de gehele collectie overgegaan van de Academie van Beeldende kunsten naar dit nieuwe museum.

3.5.

Op 2 juli 1975 heeft de gemeente Amsterdam op grond van de Wet van 1925 “tot herziening in het algemeen belang van bij erfstelling of legaat gemaakte bedingen” (de Museumwet) een verzoek ingediend bij de Hoge Raad tot opheffing van de testamentaire last zodat de collectie [erflater] zowel in het Rijksmuseum als in het Amsterdam Museum kan worden tentoongesteld. De Hoge Raad heeft bij beschikking van 30 januari 1976 de testamentaire last niet opgeheven, maar het bij vermeld legaat gemaakte beding herzien door toe te voegen, voor zover relevant, dat:

(…) In afwijking van het beding dat de verzameling schilderijen steeds bij elkaar zal moeten blijven mag het Gemeentebestuur in overleg met het Rijk de verzameling ook in dier voege splitsen dat een gedeelte in het Rijksmuseum te Amsterdam en een gedeelte in het Historisch Museum Amsterdam [inmiddels het Amsterdam Museum, Rb] zal worden geplaatst.

4Het verzoek

4.1.

De Gemeente verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. primair: te verklaren voor recht dat het tijdelijk in (onder)bruikleen geven van de schilderijen van de collectie [erflater] aan tentoonstellingen buiten het Rijksmuseum en Amsterdam Museum, dat wil zeggen aan derde partijen in binnen- en buitenland, is toegestaan volgens de aan het legaat [erflater] verbonden testamentaire last;

II. subsidiair: de testamentaire last inhoudende dat " (...) [de collectie] steeds by elkander zal moeten blyven, zonder, noch voor het geheel noch voor een gedeelte, eenige andere bestemming te mogen erlangen en geplaatst worden in een daartoe geschikt lokaal, en wel in deze stad" te wijzigen of gedeeltelijk op te heffen en de testamentaire last te bepalen op de hierna te noemen formulering:

a. primair: de schilderijen dienen zoveel als mogelijk te worden tentoongesteld en kunnen daartoe tijdelijk (kortdurend of langdurig) in (onder)bruikleen worden gegeven aan derde partijen in Nederland en daarbuiten;

b. subsidiair: de schilderijen dienen zoveel als mogelijk te worden tentoongesteld en kunnen daartoe in (onder)bruikleen worden gegeven aan derde partijen in Nederland en daarbuiten voor de duur van maximaal twaalf maanden;

c. meer subsidiair: de schilderijen dienen zoveel als mogelijk te worden tentoongesteld en kunnen daartoe tijdelijk (kortdurend of langdurig) in (onder)bruikleen worden gegeven aan derde partijen in Nederland;

d. meest subsidiair: de schilderijen dienen zoveel als mogelijk te worden tentoongesteld en kunnen daartoe in (onder)bruikleen worden gegeven aan derde partijen in Nederland voor de duur van maximaal twaalf maanden.

4.2.

Aan het verzoek heeft de gemeente Amsterdam – samengevat - het volgende ten grondslag gelegd. De gemeente Amsterdam voert voor haar primaire verzoek aan dat het huidige legaat de mogelijkheid biedt om de schilderijen uit de collectie [erflater] in (onder)bruikleen te geven. Indien dit volgens de rechtbank niet mogelijk is, verzoekt de gemeente Amsterdam subsidiair op basis van artikel 4:134 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW) om de testamentaire last te wijzigen of geheel of gedeeltelijk op te heffen (meer subsidiair en meest subsidiair).
Het gaat om een collectie met bijzondere kwaliteit en cultuurhistorische waarde. Het Rijksmuseum en Amsterdam Museum hebben van meerdere musea in binnen- en buitenland verzoeken ontvangen om schilderijen van de collectie [erflater] in bruikleen te mogen ontvangen. Het is de gemeente en de musea onvoldoende duidelijk of zij onder de huidige testamentaire last aan die verzoeken mogen voldoen. Het is daarom, mede voor toekomstige generaties, van belang om rechtszekerheid te verkrijgen over de wijze waarop de voorwaarden van het legaat van erflater moeten worden uitgelegd dan wel over de mogelijkheid deze zodanig te wijzigen dat bruikleen is toegestaan.

4.3.

Er is geen verweer gevoerd op het verzoek van de gemeente Amsterdam.

5De beoordeling

5.1.

Artikel 4:134 lid 1 sub a BW geeft de mogelijkheid om een verzoek in te dienen een testamentaire last te wijzigen of (gedeeltelijk) op te heffen indien de ongewijzigde instandhouding van de last uit een oogpunt van de daarbij betrokken persoonlijke en maatschappelijke belangen ongerechtvaardigd zou zijn. Daarbij dient de wil van erflater zoveel mogelijk te worden gerespecteerd. Bij een wijziging of opheffing van de testamentaire last moet zoveel mogelijk de bedoeling van de erflater in acht worden genomen. Het derde lid van dit artikel maakt het onder meer mogelijk om de last te wijzigen, aan een wijziging van de last terugwerkende kracht te verlenen, of voorwaarden aan de wijziging of opheffing van de last te verbinden.

5.2.

De testamentaire last bevat de volgende elementen:

1. dat [de collectie] steeds by elkander zal moeten blyven, noch voor het geheel noch voor een gedeelte, eenige andere bestemming te mogen erlangen

2. geplaatst worden in een daartoe geschikt lokaal, en wel in deze stad [Amsterdam],

3. moeten bekend gemaakt worden als des Testateurs verzameling en steeds als zoodanig bekend blyven

4. de bezigtiging dier verzameling op gezette tyden en meermalen des jaars, zal worden opengesteld tegen betaling eener billyke bydrage ten behoeve van de algemeene armen der stad alwaar de verzameling zal zyn gevestigd

5. met de voorzeide making onder de voorwaarden daaraan verbonden, uitdrukkelyk te bedoelen dat de voorzeide verzameling schilderyen, (...) na zyn overlyden voor deze stad of althans voor zyn vaderland in haar geheel bewaard blyve.(…)”.

In moderne bewoordingen houdt de testamentaire last in, (1) dat de schilderijen uit de collectie steeds bij elkaar dienen te blijven (2) in een daartoe geschikt lokaal in Amsterdam (3) onder vermelding van de naam van erflater en (4) bezichtiging tegen betaling mogelijk dient te worden gemaakt en de opbrengst ten goede moet komen aan de armen van de stad. Ook (5) dienen de schilderijen bewaard te blijven voor de stad of Nederland.

5.3.

De gemeente Amsterdam is eigenaar van de collectie en voldoet aan de testamentaire last dat de collectie in een daartoe geschikt lokaal geplaatst wordt (voorwaarde 2), door haar aan het Rijksmuseum en sinds de beschikking van de Hoge Raad van 1976 (zie 3.5) ook aan het Amsterdam Museum in bruikleen te geven. Aan de voorwaarde dat de collectie bij elkaar moet blijven wordt tegemoet gekomen doordat zowel het Rijksmuseum als het Amsterdam Museum een catalogus heeft van (het onder hun beheer zijnde gedeelte van) de collectie en dat die werken ook deze musea als standplaats hebben (voorwaarde 1). De rechtbank sluit aan bij de betekenis die de gemeente Amsterdam, bij monde van de [naam functie] van het Rijksmuseum de heer [naam] (hierna: [naam] ), aan de bewoording “bestemming” in voorwaarde 1 heeft gegeven, namelijk het "voor een bepaald doel gebruiken of besteden" van de collectie. Dit past bij het bij elkaar blijven van de collectie (voorwaarde 1) en het in een daartoe geschikt lokaal plaatsen (voorwaarde 2), in combinatie met het bezichtigen op gezette tijden (voorwaarde 4). De rechtbank interpreteert de testamentaire last zo dat dit de kern is van de bestemming die erflater heeft beoogd en niet de betekenis van een geografische plaats als bestemming waardoor uitsluitend het plaatsen van de collectie in een lokaal in de stad Amsterdam de bedoeling zou zijn geweest.

5.4.

Sinds het moment van opstellen van het testament door erflater is ruim anderhalve eeuw verstreken en is de wereld veranderd, waaronder de gebruiken in de kunstwereld, de mogelijkheden om kunstwerken veilig uit te lenen en te vervoeren en het belang van mobiliteit van kunstcollecties. Collectiemobiliteit houdt in dat kunstwerken in een brede, al dan niet internationale, context moeten kunnen worden gezien en in fysiek opzicht aan een breed publiek worden tentoongesteld via (onder)bruikleen. Binnen de politiek zijn kaders vastgelegd voor collectiemobiliteit.

5.5.

[naam] licht toe dat tentoonstellingen die vóór 1850, de tijd waarin erflater leefde, in Nederland werden gehouden schaars waren en over het algemeen een andere insteek hadden dan in onze tijd. Het werk van levende kunstenaars werd getoond en meestal ook te koop aangeboden, waarmee dit verkooptentoonstellingen waren. Bij leven van erflater organiseerden musea nog geen tentoonstellingen waarbij werken van andere musea via (onder)bruikleen werden tentoongesteld. Erflater leende in 1845, twee jaar voor het opstellen van zijn wilsbeschikking, acht schilderijen voor de tentoonstelling van oude meesters in de Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam uit. Hieruit kan worden opgemaakt dat erflater er niet op tegen was als een deel van zijn collectie tijdelijk op een andere plaats dan bij hem thuis werd getoond en dat hij na het uitlenen de collectie nog steeds als ‘geheel’ beschouwde.

5.6.

Bezien tegen de achtergrond van de tijdsperiode waarin erflater de testamentaire last heeft opgesteld, ademt de testamentaire last dat erflater de wens had dat zijn collectie schilderijen zoveel mogelijk, met vermelding van de naam van erflater, zou worden tentoongesteld. Gelet op die wens van erflater, moet de testamentaire last op zodanige wijze worden begrepen dat erflater daarmee de mogelijkheid tot (onder)bruikleen, zoals hedendaags gebruikelijk is binnen de kunstwereld, niet heeft willen uitsluiten. Daartoe wordt de collectie – zo bepaalt de last – in een daartoe geschikt lokaal geplaatst (voorwaarde 2).

5.7.

De gemeente Amsterdam geeft werken niet in bruikleen dan na ontvangst van een advies van het Rijksmuseum of het Amsterdam museum. Dit advies gaat in op de vraag of moet worden ingestemd met een (onder)bruikleenverzoek. Voor de opstelling van het advies wordt niet alleen gekeken naar de reden van het verzoek tot (onder)bruikleen, maar ook of de ontvanger kan voldoen aan de door musea gestelde en gehanteerde voorwaarden voor (internationaal) (onder)bruikleenverkeer. Deze algemeen geaccepteerde voorwaarden zien onder meer op de veiligheid tijdens het vervoer en ter plaatse van de bruiklener en het waarborgen van de conditie van een schilderij en verzekering. De beslissing over toe- of afwijzing van een verzoek tot tijdelijke (onder)bruikleen wordt vervolgens genomen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Dergelijke beslissingen worden dus door het stadsbestuur in collegevergaderingen genomen. Daarmee waakt het stadsbestuur over het bijeenblijven van de collectie [erflater] (voorwaarde 1).
In het geval een schilderij uit de collectie wordt uitgeleend voor tentoonstellingen en als schilderijen worden opgenomen in catalogi van tentoonstellingen wordt verder ook de verplichting opgenomen om de naam van erflater altijd te vermelden (voorwaarde 3). Ook komen de schilderijen vanwege de tijdelijke aard van (onder)bruikleen altijd weer terug naar het Rijksmuseum of het Amsterdam Museum. Ter zitting is immers bevestigd dat bruiklenen altijd van tijdelijke aard zijn en de mogelijkheid tot terughalen naar het Rijksmuseum of het Amsterdam Museum daar altijd onderdeel van is. Daarbij draagt (onder)bruikleen bij aan het behoud van de collectie, omdat volgens de gemeente Amsterdam en de musea (de conditie van) een schilderij voorafgaand aan een transport wordt beoordeeld en het schilderij, indien nodig, wordt onderhouden of gerestaureerd. Het ten goede laten komen van de opbrengt van de bezichtiging aan de armen van de stad is volgens de musea, gelet op de hoge kosten voor het behoud en verantwoord tentoonstellen van de collectie in deze tijd, niet meer mogelijk. Er is geen batig saldo van tentoonstelling. Dit feit is geen belemmering voor (internationale) bruikleen. Ook het aspect van betaling voor bezichtiging kan in de huidige tijd niet als behorend tot de kern van de last worden beschouwd, bijvoorbeeld indien in een bepaald land de toegang tot musea gratis is, hoeft dat geen belemmering voor (internationale) bruikleen te zijn. Tot slot draagt bruikleen ook bij aan de kennis over de collectie; immers zoals door de musea uiteengezet worden er ten bate van de tentoonstellingen catalogi gemaakt en onderzoek uitgevoerd die bijdragen aan de kennis over de uitgeleende schilderijen.

5.8.

Uit het voorgaande vloeit ook voort dat aan de bedoeling van erflater wordt voldaan dat de door hem verzamelde collectie ook na zijn leven als geheel bewaard en bijeen zal blijven. Door de tijdelijkheid van (onder)bruiklenen keren de schilderijen na verloop van die tijd immers weer terug in het geheel dat in de twee musea bijeen wordt gehouden. De kern van de last wordt dus gezien in het in eigendom - en onder verantwoordelijkheid van de gemeente Amsterdam bij elkaar - houden van de collectie en deze aan het publiek tentoonstellen met vermelding van de naam van erflater (cumulatieve voorwaarden 1, 2, 3, 4 en 5).

5.9.

Concluderend betekent dit alles dat - internationale - (onder)bruikleen met als doel dat de schilderijen in een museum worden getoond, onder de huidige testamentaire last van erflater is toegestaan. Er is geen reden om aan te nemen dat erflater (tijdelijke) (onder-) bruikleen heeft willen uitsluiten indien dit in overeenstemming is met de algemeen geldende normen voor bruikleenovereenkomsten zoals deze door musea gehanteerd worden. De rechtbank ziet in de testamentaire last, mede gelet op de zeer zorgvuldige wijze waarop de musea met de collectie omgaan, geen noodzaak om daarbovenop nog specifieke voorwaarden aan de gemeente Amsterdam als lastbevoordeelde op te leggen.

5.10.

Een verklaring voor recht is mogelijk mits de verzochte verklaring voor recht binnen de grenzen blijft van de in het geding zijnde wetsbepaling en zich beperkt tot de vaststelling van de rechtsverhouding in geschil, een en ander onverminderd de eisen die de artikelen 3:302 en 3:303 BW in het algemeen aan het geven van een verklaring voor recht stellen. De uitleg van de testamentaire last heeft in dit geval geen algemene strekking, maar beperkt zich – mede gelet op de aard van de zaak en het gegeven dat er geen nakomelingen van erflater bekend zijn - tot de uitleg van het testament van erflater ten behoeve van de gemeente Amsterdam als lastbevoordeelde. Het betreft dan ook geen toewijzing van een verklaring voor recht met oogmerk van werking jegens eenieder. De uitleg beperkt zich tot de verhouding tussen erflater en de gemeente Amsterdam als lastbevoordeelde. De primair gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen.

6De beslissing

De rechtbank

6.1.

verklaart voor recht dat het tijdelijk in (onder)bruikleen geven van de schilderijen van de collectie [erflater] aan tentoonstellingen buiten het Rijksmuseum en Amsterdam Museum, dat wil zeggen aan derde partijen in binnen- en buitenland, is toegestaan volgens de aan het legaat [erflater] verbonden testamentaire last,

6.2.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,

6.3.

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. C.M.E. de Koning, mr. T.H. van Voorst Vader en mr. P. Vrugt, bijgestaan door mr. L.M.F. van Dijck, en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2025.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733