Rechtbank Rotterdam 10-01-2025, ECLI:NL:RBROT:2025:392

Datum publicatie16-01-2025
Zaaknummer11352565 CV EXPL 24-25714
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsRotterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Verbintenissenrecht
TrefwoordenOverig;
Familieprocesrecht; Kindvriendelijke/begrijpelijke/klare taal
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Kanton. Dansschool eist 75% van bij overeenkomst afgesproken bedrag voor danslessen voor bruiloft. Door Corona gaat bruiloft niet door. In tussenvonnis voor mondelinge behandeling legt kantonrechter in begrijpelijke taal uit welke voorlopige oordelen er zijn en welke punten op zitting besproken zullen worden (zie alinea 2.27), waaronder: met wie is de ovk gesloten, wanneer en hoe is ovk geëindigd, is er sprake van overmacht, is opzegvergoeding 75% eerlijk, is geëiste bedrag, incassokostenbeding en rentebeding eerlijk?

Volledige uitspraak


RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam

zaaknummer: 11352565 CV EXPL 24-25714

datum uitspraak: 10 januari 2025

Vonnis van de kantonrechter

in de zaak van

[eiseres] , die handelt onder de naam [naam dansschool],

woonplaats: [woonplaats],

eiseres,

gemachtigde: [naam],

tegen

1 [gedaagde 1],

2. [gedaagde 2],

woonplaats: [woonplaats],

gedaagden,

die zelf procederen.

De partijen worden hierna ‘[eiseres]’, ‘[gedaagde 1]’ en ‘[gedaagde 2]’ genoemd.

1De procedure

1.1.

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:

  • de dagvaarding van 24 september 2024, met bijlagen;

  • de aantekeningen van de griffier van het mondelinge verweer van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] met de stukken die ze toen hebben overhandigd;

  • de repliek met bijlagen;

  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge reactie van [gedaagde 2].

2De beoordeling

Wat is de kern?

2.1.

[gedaagde 1] en [gedaagde 2] waren van plan om op 18 juni 2021 te trouwen. Zij hebben in maart 2020 bij [naam dansschool] een proefles gevolgd voor de openingsdans voor hun bruiloft. Aan het eind van die proefles hebben zij een intakeformulier ingevuld, waarbij zij hebben getekend voor een pakket met 15 lessen van 55 minuten. Uiteindelijk is door corona op 18 juni 2021de bruiloft niet doorgegaan. De overeenkomst is geëindigd en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben geen lessen gevolgd. [eiseres] eist nu dat zij worden veroordeeld om € 1.107,50 aan haar te betalen. Dat is volgens haar 75% van het afgesproken bedrag. Ook eist [eiseres] dat zij worden veroordeeld om incassokosten en rente te betalen.

2.2.

[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn het niet eens met de eis. Zij voeren in de eerste plaats aan dat zij niet zeker weten of zij wel met [eiseres] een overeenkomst hebben gesloten. Zij vinden daarnaast dat zij niet hoeven te betalen, omdat zij de overeenkomst hebben afgezegd en uiteindelijk geen lessen hebben gevolgd.

2.3.

De kantonrechter wil de zaak met de partijen bespreken. In dit vonnis legt hij dat uit.

Met wie hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 1] een overeenkomst gesloten?

2.4.

Er is geen discussie over dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] een overeenkomst hebben gesloten met [naam dansschool]. Zij hebben getekend voor een pakket van vijftien danslessen. Juridisch gezien gaat het hier om een overeenkomst van opdracht (artikel 7:400 BW) .

2.5.

In hun tweede reactie hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 1] aangevoerd dat zij niet zeker weten of zij deze overeenkomst wel met [eiseres] hebben gesloten. Zij hebben een KvK-uittreksel overhandigd. Daarop staat dat [naam] een eenmanszaak heeft met de naam ‘[naam eenmanszaak] h.o.d.n. [naam dansschool] [naam administratiekantoor]’.

2.6.

[eiseres] heeft hier nog niet op kunnen reageren. Uit de kop van de dagvaarding lijkt te volgen dat ‘[naam dansschool]’ een handelsnaam van haar is. Als dat zo is ligt het op haar weg om voorafgaand aan de zitting een KvK-uittreksel waaruit dit blijkt aan de kantonrechter en de wederpartij te sturen. Tijdens de zitting moet zij uitleggen waaruit volgt dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] met deze onderneming een overeenkomst hebben gesloten.

2.7.

De kantonrechter merkt overigens wel vast op dat op het KvK-uittreksel dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hebben ingediend staat dat die onderneming per 1 oktober 2018 is opgeheven. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] moeten uitleggen waarom zij vinden dat zij toch met die onderneming een contract hebben gesloten.

Wanneer is het contract beëindigd?

2.8.

De partijen zijn het erover eens dat de overeenkomst inmiddels is geëindigd. Ze verschillen echter van mening over de vraag wanneer dat is gebeurd.

2.9.

[eiseres] schrijft in de dagvaarding eerst dat de overeenkomst niet is geëindigd (alinea 12). Uit alinea 17 van de dagvaarding en de repliek maakt de kantonrechter echter op dat zij ervan uitgaat dat de overeenkomst op 16 juli 2022 door [gedaagde 2] en [gedaagde 1] is geannuleerd.

2.10.

[gedaagde 2] en [gedaagde 1] hebben in hun eerste reactie aangegeven dat zij de overeenkomst hebben afgezegd in een bericht van 24 december 2020. Dat heeft [eiseres] in de repliek betwist. Vervolgens hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 1] dat niet verder onderbouwd. De kantonrechter ziet daarvoor ook geen aanknopingspunten in het dossier.

2.11.

In hun tweede reactie hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 1] aangegeven dat ze de overeenkomst op 15 oktober 2020 via WhatsApp hebben geannuleerd. Er zit inderdaad wel een WhatsAppbericht van 15 oktober 2020 in het dossier. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] schrijven daarin “vanwege de Corona hebben wij ons huwelijk even afgezegd. Miss dat we 2022 of 2023 ergens gaan trouwen als de Corona weg is maar dat weten we nog niet. Maar zo op deze manier kan je geen leuk feest geven met een mooie Openingsdans helaas

2.12.

De kantonrechter oordeelt voorlopig dat dit niet kan worden gezien als beëindiging van de overeenkomst. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben het daarin alleen over het ‘even afzeggen’ van het huwelijk. Daarin staat dus niet dat de overeenkomst van de baan is. [eiseres] heeft op dat bericht gereageerd: “In de tussentijd zijn we er als jullie alvast een beginnetje willen maken met de dans”. Daaruit blijkt wel dat zij de overeenkomst niet als beëindigd zag. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hebben daarop niet aangegeven dat zij het bericht verkeerd interpreteerde.

2.13.

De kantonrechter ziet wel aanknopingspunten voor het einde van de overeenkomst op 16 juli 2022. Op die dag hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 1] op vragen van [eiseres] laten weten “Op dit moment annuleren wij het afgenomen pakket wij weten niet op welk termijn wij er gebruik van gaan maken.”

2.14.

De kantonrechter zal aan [gedaagde 2] en [gedaagde 1] tijdens de zitting vragen waaruit blijkt dat de overeenkomst al eerder dan 16 juli 2022 is geëindigd.

Hoe moet de annulering juridisch worden gezien?

2.15.

De partijen hebben het allebei over het annuleren van de overeenkomst. Dat is geen term die in de wet staat. Juridisch gezien kan dit betekenen dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] de overeenkomst hebben opgezegd (artikel 7:408 BW) of hebben ontbonden (artikel 6:265 BW) .

2.16.

De kantonrechter gaat er vooralsnog vanuit dat het gaat om een opzegging van de overeenkomst. Voor ontbinding is namelijk nodig dat [eiseres] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Daarvoor ziet de kantonrechter geen aanknopingspunten. Tijdens de zitting mogen de partijen op dit voorlopige oordeel reageren.

Is er sprake van overmacht?

2.17.

Als [gedaagde 2] en [gedaagde 1] de overeenkomst hebben opgezegd in verband met overmacht, dan volgt uit de algemene voorwaarden dat zij alleen € 85,- administratiekosten moeten betalen (artikel 3 onder ‘inschrijving’). Tijdens de zitting zal de kantonrechter aan de orde stellen wat de reden is van het opzeggen van de overeenkomst en of dit kan worden gekwalificeerd als overmacht.

Is de afspraak voor het geval geen sprake is van overmacht eerlijk?

2.18.

Als er geen sprake is van overmacht dan moeten [gedaagde 2] en [gedaagde 1] op basis van de algemene voorwaarden 75% van het aangeschafte lessenpakket vergoeden. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] voeren aan dat zij dit oneerlijk vinden.

2.19.

De kantonrechter overweegt dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] op grond van de wet bij opzegging alleen de onkosten van [eiseres] hoeven te betalen en redelijk loon voor de werkzaamheden die al verricht zijn (artikel 7:406, 408 en 411 BW) . Van deze wettelijke regels mag niet worden afgeweken (artikel 7:413 lid 1 BW) . Het afspreken van een vergoeding mag naar het oordeel van de kantonrechter op zich, zo lang dit [eiseres] niet recht geeft op meer dan de onkosten en redelijk loon. 1

2.20.

De kantonrechter oordeelt vooralsnog dat de afgesproken opzegvergoeding oneerlijk is. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hebben geen enkele les gevolgd. [eiseres] heeft niet onderbouwd waarom haar onkosten en redelijk loon in zo’n geval neerkomen op 75% van het afgesproken bedrag. Als het beding oneerlijk is dan moet de kantonrechter dit vernietigen, 2 dan valt [eiseres] terug op de wettelijke bepalingen. 3 Tijdens de zitting zal de kantonrechter dit aan de orde stellen.

Hoe is het geëiste bedrag tot stand gekomen?

2.21.

Mocht het beding wel ‘gewoon’ blijven gelden tussen de partijen, dan is nog de vraag hoe het geëiste bedrag tot stand is gekomen. Bij de dagvaarding heeft [eiseres] namelijk een factuur gevoegd van € 1.360,-. 75% daarvan komt neer op € 1.020,-. Terwijl [eiseres] dus € 1.107,50 eist.

2.22.

Bovendien is bij het factuurbedrag van € 1.360,- ook € 30,- voor de proefles inbegrepen. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hebben echter onbetwist gesteld dat die les gratis was.

2.23.

Tijdens de zitting zal [eiseres] de gelegenheid krijgen om te laten weten hoe zij het geëiste bedrag heeft berekend.

Is het incassokostenbeding eerlijk?

2.24.

In de algemene voorwaarden staat “Bij het te laat voldoen van (een termijn van) het lesgeld behouden wij ons het recht € 20,- administratiekosten in rekening te brengen” (artikel 4 onder ‘overige verplichtingen’). De kantonrechter is voorlopig van oordeel dat dit beding oneerlijk is. Op grond van de wet hoeven [gedaagde 2] en [gedaagde 1] namelijk pas een vergoeding te betalen als [eiseres] hen in een aanmaning nog veertien dagen de tijd heeft gegeven om te betalen en zij binnen die termijn niet betalen (artikel 6:96 BW) . Dit beding wijkt daarom in het nadeel van de consument af van de wet. Tijdens de zitting mag [eiseres] hierop reageren.

Is het rentebeding eerlijk?

2.25.

In de algemene voorwaarden staat verder “Indien om wat voor reden dan ook meer dan 1 jaar na de factuurdatum het volledige factuurbedrag nog niet aan de dansschool is betaald wordt het openstaande bedrag omgezet in een rentedragende lening waarover een rentepercentage geldt van 10% op jaarbasis. De termijn waarover rente dient te worden betaald gaat in op de vervaldatum van de factuur (14 dagen na factuurdatum).” (artikel 8 onder ‘overige verplichtingen’).

2.26.

Voorlopig oordeelt de kantonrechter dat ook dit beding oneerlijk is. De rente waarop [eiseres] volgens dit artikel recht heeft is hoger dan de gewone wettelijke rente (2%) en zelfs hoger dan de wettelijke handelsrente (8%) die gold op het moment van het aangaan van de overeenkomst. De algemene voorwaarden wijken dus in het nadeel van de consument af van de wet. [eiseres] heeft niet uitgelegd waarom dat gerechtvaardigd is.

Bespreekpunten mondelinge behandeling

2.27.

De kantonrechter wil de zaak dus met de partijen bespreken op een zitting. Samengevat zullen daarbij in ieder geval de volgende vragen aan de orde komen:

  • Met wie hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 1] een overeenkomst gesloten?

  • Waaruit blijkt dat de overeenkomst eerder dan 16 juli 2022 is geëindigd?

  • Is de overeenkomst ontbonden of opgezegd?

  • Voor het geval sprake is van opzegging: hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 1] opgezegd als gevolg van overmacht?

  • Voor het geval sprake is van opzegging zonder overmacht: is de opzegvergoeding van 75% eerlijk?

  • Hoe is het geëiste bedrag tot stand gekomen?

  • Is het incassokostenbeding eerlijk?

  • Is het rentebeding eerlijk?

2.28.

De kantonrechter onderzoekt tijdens de zitting ook of de partijen samen tot een oplossing kunnen komen.

2.29.

Bij het plannen van de zitting wil de rechtbank zoveel mogelijk rekening houden met de agenda van de partijen. Daarom wordt nu eerst aan de partijen gevraagd de kantonrechter te laten weten op welke ochtenden en/of middagen in de komende maanden zij niet naar een zitting kunnen komen.

3De beslissing

De kantonrechter:

3.1.

bepaalt dat de partijen uiterlijk op woensdag 29 januari 2025 moeten laten weten op welke ochtenden/middagen in de maanden maart, april en mei 2025 zij niet naar een zitting kunnen komen;

3.2.

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.

33394

1

Hoge Raad 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:198, 3.6 en Hoge Raad 27 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2775, 3.3.3

2

Hoge Raad 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:691, 3.7.1-3.7.3

3

Parket Hoge Raad 14 juli 2017, ECLI:NL:PHR:2017:889, 2.23



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733