Datum publicatie | 17-01-2025 |
Zaaknummer | C/13/730893 / HA ZA 23-233 |
Procedure | Eerste aanleg - meervoudig |
Zittingsplaats | Amsterdam |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Internationaal privaatrecht |
Trefwoorden | IPR familierecht; IPR erfrecht; Familieprocesrecht; Bevoegdheid |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie
Bevoegdheidsincident. Nederlandse vennootschap stelt dat verschillende (rechts)personen - velen niet in Nederland woonachtig of gevestigd (VAE, Portugal, Kaapverdië, Angola) - tegen haar hebben samengewerkt, waardoor vermogen uit de vennootschap is ‘weggesluisd’ (groeps-onrechtmatige daad). Rechtbank bevoegd van alle vorderingen tegen alle (buitenlandse) gedaagden kennis te nemen (art. 24 lid 2 Brussel I-bis, Rv). ErfrechtVo n.v.t. op bevoegdheidsvraag. Beroep op forumkeuzebeding faalt. Ankergedaagde (art 8 lid 1 Brussel I-bis resp. art. 7 lid 1 Rv). Overige incidenten ook afgewezen.
Volledige uitspraak
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/730893 / HA ZA 23-233
Vonnis in incident van 18 december 2024
in de zaak van
ESPERAZA HOLDING B.V.,
te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in de incidenten,
hierna te noemen: Esperaza,
advocaat mr. M.J. Drop,
tegen
1 [gedaagde 1]
(i) voor zichzelf en (ii) als erfgenaam van wijlen haar echtgenoot [erflater] ,
te [woonplaats 1] (Verenigde Arabische Emiraten),
hierna te noemen: [gedaagde 1] (voor zichzelf en als erfgenaam [erflater] ),
advocaat: mr. J.Ph. de Korte,
2. [gedaagde 2]
(iii) als wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige erfgenamen: [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] , welke laatste naam met een herstelexploot is gewijzigd in [gewijzigde naam m4] ,
te [woonplaats 1] (Verenigde Arabische Emiraten),
hierna te noemen: [gedaagde 2] kinderen,
advocaat: mr. S.N.J. Putter,
3. [gedaagde 3],
te [woonplaats 2] (Frankrijk),
hierna te noemen: [gedaagde 3] ,
advocaat: mr. S.N.J. Putter,
4. [gedaagde 4],
te [woonplaats 3] (Portugal),
hierna te noemen: [gedaagde 4] ,
advocaat: mr. A. Oorthuys,
7. de rechtspersoon naar buitenlands recht
[gedaagde 7] ,
te [woonplaats 4] (Spanje),
hierna te noemen: [gedaagde 7] ,
advocaat: mr. R. de Bree,
8. [gedaagde 8],
te [woonplaats 3] (Portugal),
hierna te noemen: [gedaagde 8] ,
advocaat: mr. R.A. Kronenberg,
12. [gedaagde 12],
te [woonplaats 1] (Verenigde Arabische Emiraten),
hierna te noemen: [gedaagde 12] ,
advocaat: mr. J.Ph. de Korte,
13. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BANCO BIC PORTUGUÊS, S.A.,
te Lissabon (Portugal),
hierna te noemen: Eurobic,
advocaat: mr. R.G.J. de Haan,
14. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BANCO BIC CABO VERDE, S.A.,
te Praia (Kaapverdië),
hierna te noemen: BBCV,
advocaat: mr. S.M. Marges,
15. [gedaagde 15],
te [woonplaats 5] (Angola),
hierna te noemen: [gedaagde 15] ,
advocaat: mr. M.P. Vink,
16. de rechtspersoon naar buitenlands recht
TERRA PEREGRIN, S.A.,
te Lissabon (Portugal),
hierna te noemen: Terra Peregrin,
advocaat: mr. J.Ph. de Korte,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in de incidenten,
hierna samen te noemen: [gedaagden]
9TRUST COMPANY AMSTERDAM B.V.,
te Amsterdam,
hierna te noemen: TCA,
advocaat: mr. L.J.J. Kerstens,
11. [gedaagde 11],
te [woonplaats 6] ,
hierna te noemen: [gedaagde 11] ,
advocaat: mr. W.A. Vader,
gedaagden in de hoofdzaak,
5 [gedaagde 5] ,
te [woonplaats 7] (Portugal),
hierna te noemen: [gedaagde 5] ,
6. [gedaagde 6],
te [woonplaats 5] (Angola),
hierna te noemen: [gedaagde 6] ,
10. [gedaagde 10],
te [woonplaats 8] (België),
hierna te noemen: [gedaagde 10] ,
gedaagden in de hoofdzaak tegen wie verstek is verleend,
17 [gedaagde 17]
(iv) in haar hoedanigheid van beheerder, althans vertegenwoordigster, althans curator, de iure althans de facto, van de nalatenschap van [erflater],
hierna te noemen: [gedaagde 1] als vertegenwoordiger van de nalatenschap van [erflater] ,
op grond van artikel 118 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering door Esperaza opgeroepen in deze procedure,
niet verschenen.
1Waar gaat de zaak over?
Eiseres in deze procedure, Esperaza, is een Nederlandse vennootschap en zij stelt dat verschillende (rechts)personen tegen haar hebben samengewerkt, waardoor er € 52,6 miljoen uit de vennootschap is ‘weggesluisd’. Veel van de (rechts)personen die door Esperaza zijn gedagvaard, zijn niet in Nederland woonachtig of gevestigd. Meerdere gedaagden hebben aangevoerd dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om over dit geschil te oordelen (bevoegdheidsincident). De rechtbank zal daarom eerst beoordelen of zij rechtsmacht heeft (internationaal bevoegd is). Als de Nederlandse rechter bevoegd is, zal zij daarna de andere incidenten beoordelen die de gedaagden hebben opgeworpen, onder meer incidenten tot aanhouding van de procedure (vanwege andere lopende procedures en/of gebeurtenissen) en vrijwaringsincidenten.
De rechtbank oordeelt in dit vonnis dat zij bevoegd is om van alle vorderingen tegen alle (buitenlandse) gedaagden kennis te nemen. Ook de overige incidenten worden afgewezen. De procedure wordt voortgezet.
2De procedure
Het verloop van de procedure in de incidenten blijkt uit:
-
de dagvaarding en akte overlegging producties,
-
de eis in de incidenten van [gedaagde 1] (voor zichzelf en als erfgenaam van [erflater] ), [gedaagde 12] en Terra Peregrin, met producties,
-
de eis in de incidenten van [gedaagde 1] kinderen en [gedaagde 3] , met producties,
-
de eis in de incidenten van [gedaagde 4] ,
-
de eis in het incident van [gedaagde 7] , met producties,
-
de eis in de incidenten van [gedaagde 8] , met producties,
-
de eis in de incidenten van Eurobic, met producties,
-
de eis in het incident van BBCV, met producties,
-
de eis in de incidenten van [gedaagde 15] , met productie,
-
de conclusie van antwoord in de incidenten van Esperaza, met producties,
-
het tussenvonnis van 6 maart 2024, waarin de mondelinge behandeling in de incidenten is bepaald,
-
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 30 september 2024, met de daarin genoemde stukken.
Daarna is een datum voor het vonnis in de incidenten bepaald.
3De feiten voor zover van belang voor de incidenten
De kern van het geschil in de hoofdzaakDe aandelen in Esperaza werden in 2017 gehouden door Sociedade Nacional de Combustiveis de Angola E.P. (hierna: Sonangol) en Exem Energy B.V. (hierna: Exem). Deze aandeelhouders hebben in november 2017 besloten tot dividenduitkering. Esperaza heeft via haar bankrekening bij BBCV in dat verband € 52,6 miljoen aan Exem betaald. Exem heeft dat bedrag vervolgens via haar bankrekening bij Eurobic betaald aan Terra Peregrin.
Betrokken partijen
Esperaza is een Nederlandse houdstermaatschappij. Op dit moment worden alle aandelen in Esperaza gehouden door Sonangol. [gedaagde 4] was in 2017 [naam functie 6] B van Esperaza.
[gedaagde 1] is de dochter van [naam 1] , [naam functie 1] van 1979 tot 2017. [gedaagde 1] was getrouwd met [erflater] (hierna: [erflater] ). [erflater] is in 2020 in [woonplaats 1] overleden. [erflater] had op dat moment vijf kinderen: een zoon [gedaagde 3] uit een eerdere relatie en vier kinderen met [gedaagde 1] : [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] 1.
Sonangol is het Angolese staatsbedrijf voor olie- en aardgaswinning. [gedaagde 1] is in 2016 benoemd tot [naam functie 2] van Sonangol, samen met [gedaagde 5] als [naam functie 3], tevens [naam functie 4], en [gedaagde 6] als [naam functie 5].
Exem is een Nederlandse holdingmaatschappij. [gedaagde 12] was in 2017 [naam functie 6] van Exem, samen met het Nederlandse trustkantoor TCA. [gedaagde 11] en [gedaagde 10] waren toen de [naam functie 6] van TCA.
Eurobic is een Portugese bank. [gedaagde 1] had in 2017 een belang van 42,5 % in Eurobic.
BBCV is een Kaapverdische bank. [gedaagde 1] had in 2017 een belang van 42,5% in BBCV.
[gedaagde 15] is een Angolees-Portugese bankier. In 2017 was [gedaagde 15] [naam functie 7] van BBCV en lid van de raad van bestuur van Eurobic. [gedaagde 15] had in 2017 een belang van 37,5% in zowel Eurobic als BBCV.
Terra Peregrin is een Portugese vennootschap. [gedaagde 1] is grootaandeelhouder en [naam functie 6] van Terra Peregrin.
[gedaagde 8] is een Portugese advocaat. Hij was vanaf eind 2015 tot januari 2020 verbonden aan het advocatenkantoor [gedaagde 7]. [gedaagde 8] heeft [gedaagde 1] en meerdere van haar vennootschappen geadviseerd.
De verkoop van aandelen in Esperaza door Sonangol aan Exem
Sonangol hield 100% van de aandelen in Esperaza in 2006. Op 21 december 2006 heeft Sonangol 40% van de aandelen in Esperaza verkocht aan Exem op grond van een Share Purchase Agreement (SPA). De koopprijs bedroeg afgerond € 75 miljoen. 15% van de koopprijs, afgerond € 11 miljoen is ten tijde van de overdracht betaald. De resterende 85% van de koopprijs, afgerond € 64 miljoen werd omgezet in een vendor loan van Sonangol aan Exem en zou worden voldaan uit de toekomstige dividenden van Esperaza. Deze verkoop wordt ook wel de Exem-transactie genoemd.
Bij notariële akte van 29 december 2006 zijn de aandelen in Esperaza geleverd aan Exem. Bij notariële akte van diezelfde datum zijn de door Exem gehouden aandelen in Esperaza aan Sonangol verpand, tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen van Exem uit de SPA.
Payment Agreement
In juni 2017 heeft Exem aan Sonangol voorgesteld om de betaling van de vendor loan (het restant van 85% van de koopsom) van afgerond € 64 miljoen euro te betalen in Angolese kwanza’s in plaats van euro’s.
Sonangol heeft per brief van 31 augustus 2017 (ondertekend door [gedaagde 1] ) hiermee ingestemd.
Op 13 oktober 2017 heeft Exem Energia e Investimentos S.A. (Exem Energia), een Angolese vennootschap waarvan aanvankelijk [erflater] nagenoeg alle aandelen hield en [gedaagde 1] op 16 oktober 2017 enig aandeelhouder is geworden, het bedrag van 11.888.704.792 kwanza’s betaald aan Sonangol.
[gedaagde 1] bevestigde namens Sonangol aan Exem op 9 november 2017 de ontvangst van de betaling, verklaarde dat het pandrecht was geëindigd en verklaarde dat Exem haar verplichtingen onder de SPA volledig was nagekomen.
Besluiten november 2017 en uitkering dividend aan Exem
Er zijn drie besluiten genomen door de aandeelhoudersvergadering (hierna: AvA) en één door het bestuur van Esperaza, alle vier gedateerd op 14 november 2017 (hierna: de Besluiten). Volgens de tekst van de AvA-Besluiten zijn deze op 14 november 2017 buiten vergadering genomen. Namens Sonangol zijn deze Besluiten ondertekend door [gedaagde 1] en [gedaagde 5] en namens Exem door [gedaagde 10] en [gedaagde 12] .
In het eerste AvA-besluit staat dat de twee op dat moment zittende [naam functie 6] A van Esperaza, te weten [naam 2] en [naam 3] , worden ontslagen en [gedaagde 6] en [gedaagde 5] als [naam functie 6] A worden benoemd.
In het tweede AvA-besluit staat dat Esperaza aan haar aandeelhouders een interim-dividend zal uitkeren van € 131,5 miljoen, mits het bestuur instemt met de uitkering.
In het bestuursbesluit, dat ook gedateerd is op 14 november 2017, keurt het bestuur deze uitkering goed, met verwijzing naar een besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van 15 november 2017, waarin zou zijn besloten om aan Sonangol een dividend ter grootte van € 78,99 miljoen uit te keren en aan Exem € 52,66 miljoen. Dit besluit is ondertekend door [naam functie 6] A, [gedaagde 6] en [gedaagde 5] , en door [naam functie 6] B, [gedaagde 4] .
In het derde AvA-besluit staat dat Esperaza per 1 februari 2018 wordt ontbonden, dat [gedaagde 4] als vereffenaar wordt aangesteld, dat [gedaagde 4] , [gedaagde 6] en [gedaagde 5] worden ontslagen als [naam functie 6] van Esperaza, dat aan hen décharge wordt verleend voor het gevoerde bestuur, en tot slot dat [gedaagde 8] wordt aangesteld als de bewaarder van de boeken en bescheiden van Esperaza.
Overige ontwikkelingen vanaf november 2017
Op 15 november 2017 zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 5] door de nieuwe [naam functie 1] ontslagen als [naam functie 6] van Sonangol.
BBCV heeft de betalingsopdracht op 17 november 2017 uitgevoerd en de in 3.20 genoemde dividendbedragen overgeboekt naar Sonangol en Exem. Hierbij is het bedrag van € 52,6 miljoen van de bankrekening van Esperaza bij BBCV overgeboekt naar de rekening van Exem bij Eurobic.
Sonangol heeft op 4 januari 2018 de kwanza-betaling aan Exem Energia geretourneerd. Ook heeft Sonangol als aandeelhouder van Esperaza [gedaagde 6] en [gedaagde 5] ontslagen als [naam functie 6] A van Esperaza en, voor zover nodig, [gedaagde 1] [naam 2] en [naam 3] (her)benoemd als [naam functie 6] A.
Op 6 februari 2018 heeft Exem het bedrag van € 52,6 miljoen overgemaakt naar Terra Peregrin op een bankrekening bij Eurobic, conform de instructies van [gedaagde 8] . In dat kader heeft TCA namens Exem op 7 februari 2018 een door [gedaagde 8] opgestelde brief aan Exem Energia ondertekend, gedateerd 6 februari 2018. In deze brief staat dat Exem als gevolg van de kwanza-transactie een schuld aan Exem Energia heeft, en dat zij deze schuld gedeeltelijk voldoet door de betaling aan Terra Peregrin, omdat alle betrokken partijen dezelfde [naam functie 8] hebben.
Arbitrageprocedure en faillissement Exem
Exem is op 17 oktober 2018 een arbitrageprocedure begonnen bij het Nederlands Arbitrage Instituut (hierna: NAI) tegen Sonangol. In deze arbitrage heeft Exem (samengevat) een verklaring gevorderd dat zij met de Payment Agreement haar betalingsverplichtingen uit de SPA was nagekomen en dat Sonangol verplicht was om de betaling in kwanza’s te aanvaarden en dat het pandrecht daardoor dus was komen te vervallen.
Op 23 juli 2021 heeft het NAI arbitraal eindvonnis gewezen. Samengevat heeft het scheidsgerecht geoordeeld dat de SPA en de levering van de aandelen in Esperaza van Sonangol aan Exem (de Exem-transactie) nietig is vanwege strijd met de openbare orde en goede zeden, omdat deze onder invloed van corruptie tot stand zijn gekomen. Dat heeft tot het gevolg dat Sonangol te allen tijde eigenaar is gebleven van de aandelen in Esperaza.
Sonangol en Esperaza hebben vervolgens het faillissement van Exem aangevraagd. Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 september 2021 is Exem in staat van faillissement verklaard. 2 Dit vonnis is, na bekrachtiging door het hof Amsterdam op 14 december 2021 3, onherroepelijk geworden.
Op 9 november 2021 heeft Exem vernietiging van het arbitraal vonnis verzocht bij het hof Amsterdam. Deze procedure loopt nog en er is nog geen arrest van het hof bekend ten tijde van dit vonnis.
Procedures bij de Ondernemingskamer
Op 13 maart 2020 hebben Sonangol en Esperaza, vertegenwoordigd door de [naam functie 6] A [gedaagde 1] [naam 2] en [naam 3] , een verzoekschrift ingediend bij de Ondernemingskamer (hierna: OK) waarin zij hebben verzocht om een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van Esperaza over de periode vanaf 21 december 2006 tot de dag waarop het onderzoek wordt afgerond. Daarbij is ook verzocht om [gedaagde 4] met onmiddellijke ingang te schorsen als [naam functie 6] B van Esperaza.
De OK heeft bij beschikkingen van 17 en 22 september 2020 4 (onder meer) een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van Esperaza vanaf 1 januari 2017 en mr. W.J.M. van Andel benoemd als onderzoeker. [gedaagde 4] is geschorst als [naam functie 6] B van Esperaza en mr. C.B. Schutte is benoemd tot zelfstandig bevoegd tijdelijk [naam functie 6] van Esperaza. Van Andel heeft het verslag van zijn onderzoek op 31 oktober 2022 afgerond.
Vervolgens heeft de OK in een beschikking van 15 juni 2023 5 geoordeeld (samengevat) dat sprake is van wanbeleid bij Esperaza in de periode van 14 november tot en met 17 november 2017 en dat [gedaagde 1] , [gedaagde 4] , [gedaagde 5] , [gedaagde 6] , Exem, [gedaagde 12] en [gedaagde 10] hiervoor verantwoordelijk zijn. De OK heeft de Besluiten vernietigd voor zover deze niet reeds nietig waren.
De curatoren van Exem hebben de OK verzocht om een onderzoek naar onder andere de gang van zaken bij Exem. Bij beschikkingen van 26 januari 2023 en 2 februari 2023 6 heeft de OK een enquête gelast naar het beleid en de gang van zaken van Exem in de periode van 1 januari 2006 tot aan 21 september 2021 en mr. H.M. de Mol van Otterloo benoemd tot onderzoeker (hierna: De Mol van Otterloo).
4Het geschil in de hoofdzaak
Esperaza vordert – samengevat en na eiswijziging – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht te verklaren dat de Besluiten nietig zijn;
II. voor recht te verklaren dat [gedaagde 1] , [erflater] en gedaagden 4 tot en met 16 onrechtmatig jegens Esperaza hebben gehandeld;
III. voor recht te verklaren dat gedaagden – [gedaagde 3] slechts gezamenlijk met [gedaagde 1] in haar hoedanigheden vermeld onder (ii) tot en met (iv) – jegens Esperaza hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de als gevolg van dit onrechtmatig handelen door Esperaza geleden schade;
IV. gedaagden hoofdelijk – [gedaagde 3] slechts gezamenlijk met [gedaagde 1] in haar hoedanigheden vermeld onder (ii) tot en met (iv) – te veroordelen tot betaling aan Esperaza van € 52.600.000, met rente;
V. gedaagden hoofdelijk – [gedaagde 3] slechts gezamenlijk met [gedaagde 1] in haar hoedanigheden vermeld onder (ii) tot en met (iv) – te veroordelen tot betaling aan Esperaza van de kosten die Esperaza heeft moeten maken om de aansprakelijkheid van gedaagden te kunnen vaststellen, thans begroot op € 24.600, met rente;
VI. [gedaagde 1] (voor zichzelf en als erfgenaam van [erflater] ), [gedaagde 1] kinderen en [gedaagde 3] – [gedaagde 3] slechts gezamenlijk met [gedaagde 1] in haar hoedanigheden vermeld onder (ii) tot en met (iv) – [gedaagde 15] en Terra Peregrin te veroordelen tot betaling aan Esperaza van de beslagkosten;
VII. gedaagden te veroordelen in de (proces)kosten ter zake van vertaling van de dagvaarding:
a. [gedaagde 1] in haar hoedanigheden (i) t/m (iii) en [gedaagde 12] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de beëdigde vertaling daarvan in het Arabisch à € 18.616,94 inclusief BTW; en
b. [gedaagde 3] te veroordelen in de kosten van de vertaling in het Frans à € 14.928,38 inclusief BTW; en
c. [gedaagde 4] , [gedaagde 5] , [gedaagde 6] , [gedaagde 7] , [gedaagde 8] , Eurobic, BBCV en [gedaagde 15] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de vertaling in het Portugees à € 11.960,85 inclusief BTW;
VIII. gedaagden te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
Esperaza legt aan haar vorderingen samengevat het volgende ten grondslag.
Esperaza stelt dat alle gedaagden tezamen onrechtmatig hebben gehandeld door het onttrekken van € 52,6 miljoen uit Esperaza en het overboeken van dit bedrag naar Exem en uiteindelijk naar Terra Peregrin. De Besluiten hebben geleid tot deze onttrekking. Er is sprake van groeps-onrechtmatige daad omdat de gedragingen van alle gedaagden een reeks van samenhangende handelingen zijn die, in onderling verband beschouwd, er steeds op waren gericht om het bedrag van € 52,6 miljoen aan Esperaza te onttrekken. Gedaagden hebben weliswaar elk op verschillende wijze bijgedragen aan deze onttrekking, maar zij zijn daar allemaal bij betrokken geweest en wisten, of behoorden te weten, dat hun gedragingen hieraan bijdroegen. Elk van de gedragingen van gedaagden vormde een onmisbare schakel in het geheel. Als gevolg hiervan zijn gedaagden hoofdelijk aansprakelijk voor de door Esperaza geleden en te lijden schade.
Ten aanzien van gedaagden [gedaagde 4] , [gedaagde 5] en [gedaagde 6] legt Esperaza subsidiair aan haar vorderingen ten grondslag dat zij jegens Esperaza aansprakelijk zijn op grond van onbehoorlijk bestuur, omdat hun een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt.
Gedaagden [gedaagde 1] (in al haar hoedanigheden), [gedaagde 3] , [gedaagde 4] , [gedaagde 7] , [gedaagde 8] , [gedaagde 12] , Eurobic, BBCV, [gedaagde 15] en Terra Peregrin hebben nog geen inhoudelijk verweer gevoerd maar hebben verschillende incidenten opgeworpen. Alleen gedaagden TCA en [gedaagde 11] hebben al verweer gevoerd, maar dat komt in dit vonnis in incident nog niet aan de orde.
5Het geschil in de incidenten
Alle eisers in de incidenten concluderen tot onbevoegdverklaring van de rechtbank Amsterdam. Zij stellen dat de Nederlandse rechter geen internationale rechtsmacht heeft.
Daarnaast hebben de eisers in de incidenten verschillende andere incidenten opgeworpen:
-
incidenten om Sonangol op te roepen als bedoeld in artikel 118 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), door [gedaagde 1] (voor zichzelf en als erfgenaam van [erflater] ), [gedaagde 12] , Terra Peregrin en [gedaagde 4] ,
-
(voorwaardelijk) incidenten om de overige gedaagden in vrijwaring op te roepen, door Eurobic en [gedaagde 15] ,
-
incidenten tot aanhouding van de procedure tot:
o de uitspraak over vernietiging van het arbitraal vonnis, door [gedaagde 1] (voor zichzelf en als erfgenaam van [erflater] ), [gedaagde 12] , Terra Peregrin en [gedaagde 4] ,
o afwikkeling van de nalatenschap van [erflater] , door [gedaagde 1] (voor zichzelf en als erfgenaam van [erflater] ), [gedaagde 1] kinderen, [gedaagde 3] , [gedaagde 12] en Terra Peregrin,
o afwikkeling van het faillissement van Exem, door [gedaagde 1] (voor zichzelf en als erfgenaam van [erflater] ), [gedaagde 12] en Terra Peregrin,
o afronding van de enquête naar Exem, door [gedaagde 1] (voor zichzelf en als erfgenaam van [erflater] ), [gedaagde 12] en Terra Peregrin,
-
eisers in incidenten [gedaagde 1] als erfgenaam van [erflater] , [gedaagde 1] kinderen en [gedaagde 3] hebben gevorderd dat de rechtbank eiseres niet-ontvankelijk verklaart,
-
tot slot hebben eisers in de incidenten [gedaagde 8] , Eurobic, BBCV en [gedaagde 15] verzocht om tussentijds hoger beroep open te stellen tegen dit vonnis indien de rechtbank zich bevoegd acht.
Esperaza heeft verweer gevoerd tegen de incidenten.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
6De beoordeling in de incidenten
Internationale bevoegdheidIn geschil is de bevoegdheid van de Nederlandse rechter omdat Esperaza in Nederland is gevestigd en de eisers in de incidenten in andere landen dan Nederland: namelijk de Verenigde Arabische Emiraten, Portugal, Kaapverdië of Angola.
Ten aanzien van TCA en [gedaagde 11] is de Nederlandse rechter bevoegd op grond van de hoofdregel van artikel 2 Rv omdat zij in Nederland zijn gevestigd dan wel woonachtig zijn.
Toepasselijke bronnen
De verordening Brussel I-bis en Rv
Gedaagden [gedaagde 4] , [gedaagde 7] , [gedaagde 8] , Eurobic en Terra Peregrin zijn woonachtig dan wel gevestigd in de Europese Unie en de vordering in de hoofdzaak betreft een burgerlijke of handelszaak die is ingesteld na 10 januari 2015. Dit betekent dat de vraag of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft ten aanzien van deze gedaagden, wordt beantwoord aan de hand van de verordening Brussel I-bis 7.
Gedaagden [gedaagde 1] (voor zichzelf en als erfgenaam van [erflater] ), [gedaagde 1] kinderen, [gedaagde 3] , [gedaagde 12] , BBCV en [gedaagde 15] zijn niet op het grondgebied van de Europese Unie woonachtig of gevestigd maar in de Verenigde Arabische Emiraten, Kaapverdië of Angola. Er is geen verdrag van toepassing tussen Nederland en die landen over de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. De vraag of de Nederlandse rechter ten aanzien van deze gedaagden rechtsmacht heeft, moet daarom worden beantwoord aan de hand van het commune internationaal bevoegdheidsrecht zoals neergelegd in Rv. Daarnaast zijn sommige bevoegdheidsregels uit Brussel I-bis op grond van artikel 6 van die verordening, universeel van toepassing, dus ongeacht de woonplaats van de gedaagde binnen of buiten de Europese Unie.
De erfrechtverordening is niet van toepassing op de bevoegdheidsvraag
[gedaagde 1] (als erfgenaam van [erflater] ), [gedaagde 1] kinderen en [gedaagde 3] stellen dat de internationale bevoegdheid van een vordering van een schuldeiser (Esperaza) van een nalatenschap wordt beheerst door de Erfrechtverordening 8. Zij stellen (samengevat) dat op grond van de Erfrechtverordening dient te worden bepaald welke rechter bevoegd is om te oordelen over de nalatenschap en dus over vorderingen die tegen de nalatenschap worden ingesteld.
De rechtbank oordeelt anders. De vordering van Esperaza is naar haar strekking een onrechtmatige daad vordering. Een vordering gebaseerd op onrechtmatige daad valt onder het materiële toepassingsbereik van Brussel I-bis omdat dit een burgerlijke handelszaak is.
Deze onrechtmatige daad vordering, die ook tegen [erflater] zelf had kunnen worden ingesteld, valt ook binnen het toepassingsbereik van Brussel I-bis wanneer deze na het overlijden van de oorspronkelijke schuldenaar tegen de (mogelijke) erfgenamen / nalatenschap wordt ingesteld. Met andere woorden, het overlijden van [erflater] maakt niet dat de vordering ‘van kleur verschiet’. De Erfrechtverordening is dus niet van toepassing op de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is om over de onderhavige vordering te oordelen.
De Erfrechtverordening is mogelijk wel van belang als de rechtbank moet bepalen of [gedaagde 1] (als erfgenaam van [erflater] ), [gedaagde 1] kinderen en [gedaagde 3] op de juiste manier zijn gedagvaard en of eiseres jegens hen ontvankelijk is. Deze vragen zullen in een latere stadium van de procedure worden beoordeeld.
De rechtbank zal hierna haar bevoegdheid beoordelen aan de hand van Brussel I-bis en het commune internationaal bevoegdheidsrecht zoals neergelegd in Rv.
Exclusieve bevoegdheid artikel 24 lid 2 Brussel I-bis
Esperaza betoogt dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 24 lid 2 Brussel I-bis in ieder geval bevoegd is om te beslissen op de door haar gevorderde verklaring voor recht onder I (dat de Besluiten nietig zijn) (en dat dit ook bevoegdheid creëert voor de daarmee samenhangende vorderingen II t/m IV).
Artikel 24 lid 2 Brussel I-bis bepaalt dat in procedures die als object de geldigheid of nietigheid van besluiten van organen van een vennootschap hebben, het gerecht van de lidstaat waar die vennootschap is gevestigd, exclusief bevoegd is. Deze regel geldt dus ongeacht de woonplaats van de gedaagde.
Meerdere eisers in de incidenten voeren aan dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet op vordering I kan worden gebaseerd omdat Esperaza geen belang meer heeft bij deze vordering. De OK heeft immers met de beschikking van 15 juni 2023 deze Besluiten al vernietigd. Dit betoog gaat echter niet op omdat het peilmoment voor het bepalen van bevoegdheid het moment is waarop de zaak aanhangig is gemaakt. Op dat moment, 15 juli 2022, waren de Besluiten nog niet vernietigd dan wel nietig verklaard. Een wijziging van de bevoegdheidsbepalende feiten en omstandigheden ná dit tijdstip heeft (in beginsel) geen invloed op de bevoegdheid. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden waarom dat in dit geval anders zou zijn. Daarom is de Nederlandse rechter bevoegd om te beslissen over vordering I.
Het verweer van enkele gedaagden dat artikel 24 lid 2 Brussel I-bis niet is bedoeld voor vorderingen die door de vennootschap zelf worden ingesteld betreffende de geldigheid van haar besluiten, maar alleen voor vorderingen die tegen de vennootschap worden ingesteld, gaat niet op. De rechtbank leest deze beperking niet in de tekst van artikel 24 lid 2 Brussel I-bis, noch in de door die gedaagden aangehaalde jurisprudentie.
De rechtbank neemt op grond van artikel 24 lid 2 Brussel I-bis haar bevoegdheid aan om kennis te nemen van vordering I van Esperaza jegens alle gedaagden. Anders dan Esperaza betoogt leidt dit niet ook tot bevoegdheid om te oordelen over de vorderingen uit hoofde van onrechtmatige daad. Ter toelichting geldt het volgende.
Volgens Esperaza is de Nederlandse rechter ook bevoegd om te beslissen op de vorderingen uit hoofde van onrechtmatige daad omdat deze samenhangen met de vorderingen waarvoor de exclusieve bevoegdheid van artikel 24 lid 2 Brussel I-bis geldt. Esperaza voert in dit verband aan dat de Besluiten een ‘condicio sine qua non’ zijn voor de door haar gestelde onttrekking en dat deze connexiteit een bijzondere omstandigheid is die meebrengt dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter ook geldt voor de geschillen omtrent alle gevolgen de besluiten. Daarbij heeft Esperaza verwezen naar het Silver Lining arrest van de Hoge Raad. De bevoegdheidsgrond van artikel 24 lid 2 Brussel I-bis kan echter niet dienen voor het aannemen van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter voor de overige vorderingen van Esperaza. Deze bevoegdheidsgrond moet namelijk restrictief worden uitgelegd; dit artikel schept (voor zover relevant) slechts bevoegdheid ten aanzien van een geschil over de geldigheid van besluiten van een orgaan van de vennootschap en de overige vorderingen van Esperaza zien daar niet op. De Hoge Raad heeft in het genoemde arrest de restrictieve uitleg juist bevestigd. Dat in de door Esperaza aangehaalde literatuur voorbeelden worden genoemd waarin mogelijk wel een voor bevoegdheid relevant verband bestaat tussen de geldigheid van het besluit van de vennootschap en de gevolgen daarvan, maakt dit niet anders. De in de literatuur genoemde voorbeelden zijn hier immers niet aan de orde.
Voor de overige vorderingen moet de bevoegdheid van de Nederlandse rechter op de andere gronden worden beoordeeld.
Forumkeuze artikel 25 Brussel I-bis
BBCV, [gedaagde 8] en Eurobic doen ieder een beroep op een forumkeuze in een overeenkomst met Esperaza.
Artikel 25 is net als artikel 24 Brussel I-bis universeel van toepassing, dus ongeacht de woonplaats van partijen. Dit artikel bepaalt dat, indien de partijen, schriftelijk een gerecht van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, dit gerecht exclusief bevoegd is, tenzij de overeenkomst krachtens het recht van die lidstaat nietig is wat haar materiële geldigheid betreft. Op grond van vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) dient een forumkeuzebeding autonoom op grond van het unierecht te worden beoordeeld. Voor het naar de maatstaf van artikel 25 van de Brussel I-bis rechtsgeldig maken van een forumkeuze is vereist, maar ook voldoende, dat er sprake is van een daadwerkelijke instemming van partijen met de forumkeuze. 9 Hiervoor dient onderzocht te worden of over de forumkeuze wilsovereenstemming is tussen partijen die duidelijk en nauwkeurig tot uiting komt, waarbij de vormvoorschriften in artikel 25 lid 1 sub a-c van de Brussel I-bis ten doel hebben te waarborgen dat de wilsovereenstemming tussen partijen inderdaad vaststaat. 10
[gedaagde 8]
[gedaagde 8] doet een beroep op een tussen Esperaza en [gedaagde 7] gesloten overeenkomst waarop de algemene voorwaarden van [gedaagde 7] van toepassing zijn. In deze algemene voorwaarden van [gedaagde 7] staat een forumkeuze voor de rechter in [woonplaats 3] :
“21. Governing law and jurisdiction
(…)
The Parties expressly agree to submit any discrepancy or dispute regarding the Services or the Matter to the jurisdiction of the courts of the city of UM-PC's offices.
These terms relating to jurisdiction shall not apply if the Client is a consumer or end user.”
Esperaza betwist dat zij een overeenkomst met [gedaagde 7] heeft of heeft gehad. De algemene voorwaarden zijn volgens Esperaza dus ook niet overeengekomen. Het is aan [gedaagde 8] om te stellen en onderbouwen dat de forumkeuze tussen partijen is overeengekomen. De toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van [gedaagde 7] volgt volgens [gedaagde 8] uit het feit dat [gedaagde 7] als advocatenkantoor van Esperaza optrad en dat het voor Esperaza bekend was dat haar rechtsverhouding met [gedaagde 7] en de door [gedaagde 7] geleverde diensten onderworpen waren aan de algemene voorwaarden van [gedaagde 7] . De rechtbank kan echter niet vaststellen of er daadwerkelijk een contractuele relatie tussen Esperaza en [gedaagde 7] bestond, omdat de gestelde overeenkomst tussen Esperaza en [gedaagde 7] niet in het geding is gebracht. Ook heeft [gedaagde 8] onvoldoende omstandigheden gesteld waaruit zo’n relatie kan worden afgeleid. Zolang niet is gebleken van een overeenkomst tussen Esperaza en [gedaagde 7] gelden tussen die partijen ook geen algemene voorwaarden. Alleen al daarom kan [gedaagde 8] geen beroep doen op de daarin opgenomen forumkeuze.
BBCV
BBCV stelt dat op de bancaire relatie tussen Esperaza en BBCV de algemene voorwaarden van BBCV van toepassing zijn. Van de algemene voorwaarden zijn twee versies, en in beide staat een forumkeuze, in de ene versie voor de Kaapverdische rechter, in de andere voor de rechter van de Kaaimaneilanden:
“4. Standard of Conflict
This contract shall be ruled and interpreted according to Cape Verde legislation, with both parties in agreement as to the non-exclusive application of the respective jurisdiction.”
en
“4. Conflict Law
The present contract shall be subject to and interpreted in accordance with the legislation in force in the Cayman Islands, the parties being in agreement with the non-exclusive application of such jurisdiction.”
Ongeacht de vraag naar de toepasselijkhied van (één van) deze algemene voorwaarden geldt dat dit geen rechtsgeldige forumkeuzes zijn in de zin van artikel 25 Brussel I-bis. Beide forumkeuzes zijn namelijk ‘niet-exclusief’, wat betekent dat de Nederlandse rechter (daarnaast) zijn bevoegdheid behoudt.
Eurobic
Eurobic stelt dat zij een bancaire relatie met Esperaza heeft, waarop haar algemene voorwaarden van toepassing zijn. Zij doet een beroep op het forumkeuzebeding in artikel 7 van haar algemene voorwaarden:
“7. Conflicts
In order to settle any dispute arising from relations between the Bank and Customers, it is stipulated, with the exclusion of any other, that the competent jurisdictions are those of the district courts of Porto, Lisbon or city/town of the Branch where the Customers have their account are domiciled, at the discretion of the party which filed the initial proceedings. With the subscription of these General Conditions, a copy of the General Conditions is given to each Customer.”
Esperaza voert aan dat deze forumkeuze alleen van toepassing is op de bancaire relatie tussen haar en Eurobic en dat de vordering die zij hier instelt ziet op een onrechtmatige daad die Eurobic heeft gepleegd als bankier van rekeninghoudster Exem en die los staat van de contractuele relatie tussen haarzelf en Eurobic. In reactie daarop wijst Eurobic op artikel 4.1 van haar algemene voorwaarden waarin staat dat de voorwaarden van toepassing zijn op “all Customers” en “all of the Bank’s Products and Services”. Daar gaat de rechtbank echter niet in mee. Artikel 4.1 is inderdaad ruimer opgesteld dan de forumkeuze en de forumkeuze ziet alleen op geschillen die zijn ontstaan in de relatie tussen de bank en de klant en het toepassingsbereik van die forumkeuze is dus beperkter. De forumkeuze geldt voor geschillen die voortvloeien uit de één-op-één relatie van de bank met de klant en dat is hier niet aan de orde. Esperaza maakt Eurobic juist als ‘derde’ een verwijt. Daarom is de forumkeuze uit de algemene voorwaarden van Eurobic niet van toepassing op het onderhavig geschil.
Conclusie forumkeuzes
De conclusie is dat BBCV, [gedaagde 8] en Eurobic zich ten opzichte van Esperaza niet met succes op de (gestelde) forumkeuzes kunnen beroepen. Dat betekent dat de rechtbank moet beoordelen of zij bevoegd is op grond van de alternatieve bevoegdheidsregels.
Alternatieve fora: ankergedaagde
TCA is gevestigd in Amsterdam en de rechtbank Amsterdam is op grond van artikel 2 Rv bevoegd om de vorderingen van Esperaza jegens TCA te beoordelen.
De vervolgvraag is of TCA als ankergedaagde kan fungeren voor de overige gedaagden op grond van artikel 8 lid 1 Brussel I-bis (voor de in een EU-lidstaat gevestigde of woonachtige gedaagden) en haar equivalent artikel 7 lid 1 Rv (voor de in een niet-EU-lidstaat gevestigde of woonachtige gedaagden).
Toetsingskader ankergedaagde
Op grond van artikel 8 lid 1 Brussel I-bis kan de rechter van een lidstaat, in geval van meerdere gedaagden, rechtsmacht aannemen voor een vordering tegen een gedaagde die in een andere lidstaat woont dan die van het aangezochte gerecht. Hiervoor is vereist dat (i) ten minste een van de gedaagden woonplaats heeft in de lidstaat van het aangezochte gerecht (de ‘ankergedaagde’) en (ii) dat er tussen de vorderingen tegen de verschillende gedaagden een zo nauwe band bestaat dat (iii) een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, om te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven.
De term ‘nauwe band’ dient autonoom te worden uitgelegd. De kern van de rechtspraak van het HvJ EU over artikel 8 lid 1 Brussel I-bis is dat er voor een ‘nauwe band’ tussen twee vorderingen sprake moet zijn van ‘eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens’.
Het gevaar op onverenigbare beslissingen moet worden begrepen als het gevaar op tegenstrijdige beslissingen. Daarbij kan van belang zijn of de gedaagden onafhankelijk van elkaar hebben gehandeld. De nationale rechter dient bij de beoordeling of de verschillende bij hem ingestelde vorderingen samenhangend zijn (en dus of er in geval van afzonderlijke berechting gevaar voor onverenigbare beslissingen bestaat) rekening te houden met alle elementen van het dossier. Daartoe zal de rechter in voorkomend geval, ook al is dit voor de beoordeling niet noodzakelijk, de rechtsgrondslagen van de vorderingen in de beschouwing moeten betrekken. Daarbij is niet vereist dat de vorderingen dezelfde rechtsgrondslag hebben. Overeenstemming van de rechtsgrondslag vormt echter wel een relevante factor bij de beoordeling of de verschillende vorderingen samenhangend zijn. 11
Daarnaast moet het voor de verweerder voorzienbaar zijn dat hij voor het gerecht van de lidstaat van de ankergedaagde zou kunnen worden opgeroepen. 12
Bij het onderzoek naar zijn bevoegdheid moet de rechter dus rekening houden met alle hem ter beschikking staande gegevens, en in voorkomend geval ook met de stellingen van de verweerder. Het onderzoek naar de rechtsmacht aan de hand van de Unierechtelijke instrumenten mag dus niet plaatsvinden op basis van enkel de door de eisende partij gekozen grondslag van haar vordering. Wel geldt in dit verband de beperking dat indien de verwerende partij de stellingen van de eisende partij betwist, de rechter in het kader van de bepaling van zijn bevoegdheid geen gelegenheid behoeft te geven voor bewijslevering. Hieruit volgt dat de rechter zich bij de beantwoording van de bevoegdheidsvraag kan beperken tot een prima facie of summier oordeel. 13 Daar leent deze zaak zich voor omdat er veel partijen en verschillende rechtsordes betrokken zijn en de gestelde onrechtmatige handeling betrekking heeft op ingewikkelde vennootschapsrechtelijke constructies die uiteindelijk hebben geleid tot het gestelde ‘wegsluizen’ van geld uit een Nederlandse vennootschap. Het kan in het kader van de bevoegdheidsvraag van de rechtbank niet worden gevergd om alle inhoudelijke betwistingen van alle gedaagden expliciet mee te wegen en de juistheid daarvan ten gronde te onderzoeken, omdat dat zou neerkomen op een onderzoek ten gronde en de noodzaak tot uitvoerige bewijslevering. Daarmee zouden in feite de stellingen en verweren in de hoofdzaak worden beoordeeld. Dat strookt niet met het doel dat de rechter zich gemakkelijk over zijn bevoegdheid moet kunnen uitspreken en geen gelegenheid hoeft te geven voor bewijslevering.
Bij de uitleg van het commune bevoegdheidsrecht (Rv) moet in beginsel aansluiting worden gezocht bij de jurisprudentie van het HvJ EU ten aanzien van Brussel I-bis en diens voorlopers, tenzij aannemelijk is dat de wetgever hiervan beoogde af te wijken.
Feitelijke rol gedaagden
Aan de gestelde onrechtmatige groepsdaad legt Esperaza ten grondslag de betaling van het bedrag van € 52,6 miljoen door Esperaza aan Exem en uiteindelijk aan Terra Peregrin. De Besluiten (zie 3.17 - 3.21) hebben geleid tot de gestelde onttrekking van € 52,6 miljoen uit het vermogen van Esperaza. Zonder een inhoudelijk oordeel te geven over de gedragingen van elk van de gedaagden kan in het kader van de prima facie beoordeling het volgende worden opgemaakt over de feitelijke rol van de gedaagden bij de Besluiten en de overboekingen van € 52,6 miljoen.
Bij de opstelling van de Besluiten waren in ieder geval de [naam functie 6] van de betrokken vennootschappen (Esperaza, Sonangol en Exem) betrokken. De Besluiten van de AvA van Esperaza zijn namens Sonangol ondertekend door [gedaagde 1] en [gedaagde 5] , en namens Exem door [gedaagde 10] (als [naam functie 6] van TCA) en [gedaagde 12] . Daarnaast spelen de [naam functie 6] van de betrokken vennootschappen (ook) op andere manieren een rol.
[gedaagde 1] is, als [naam functie 6] van Sonangol, als grootaandeelhouder van de banken Eurobic en BBCV en als [naam functie 6] van Terra Peregrin, betrokken geweest bij, dan wel (mede)verantwoordelijk geweest voor de feitelijke handelingen vanaf het moment van de Payment Agreement, de Besluiten en de uiteindelijke overboekingen van Esperaza naar Exem en vervolgens naar Terra Peregrin.
[erflater] was (al dan niet samen met [gedaagde 1] ) [naam functie 8] ( [naam functie 8] ) van Exem. Aldus heeft hij (mede) bewerkstelligd dat Exem de Besluiten heeft genomen. Esperaza heeft in dat verband verwezen naar de enquêteprocedure bij de OK met betrekking tot Esperaza waarin [erflater] als [naam functie 8] van Exem het woord heeft gevoerd en naar het verslag van Van Andel en de in dat verslag aangehaalde verklaring van [gedaagde 4] over de rol van [erflater] bij de totstandkoming van de Besluiten. Esperaza heeft daarnaast gesteld dat [erflater] heeft meegewerkt aan het opzetten en in stand houden van een (vennootschaps)structuur bedoeld voor witwaspraktijken.
[gedaagde 4] was destijds [naam functie 6] B van Esperaza. [gedaagde 6] en [gedaagde 5] waren betrokken bij de Besluiten omdat zij in het eerste AvA-besluit zijn benoemd als nieuwe [naam functie 6] A van Esperaza en vervolgens samen met [gedaagde 4] het bestuursbesluit tot uitkering van de dividenden hebben ondertekend. [gedaagde 6] en [gedaagde 5] waren daarnaast, samen met [gedaagde 1] , ook beiden [naam functie 6] van Sonangol. TCA was [naam functie 6] van Exem en [gedaagde 11] en [gedaagde 10] waren [naam functie 6] van TCA en hebben dus (in meer of mindere mate) een rol gespeeld bij de Besluiten.
Advocaat [gedaagde 8] , op dat moment werkzaam (en partner) bij [gedaagde 7] , heeft [gedaagde 1] geadviseerd. Hij was al betrokken bij de SPA van de verkoop van aandelen in Esperaza door Sonangol aan Exem. Daarna heeft hij [gedaagde 1] geadviseerd over zowel de Payment Agreement, de Besluiten als de betalingsopdrachten aan de banken. Dat [gedaagde 8] heeft aangevoerd dat hij heeft gehandeld op instructie van Esperaza zelf, hetgeen Esperaza betwist, maakt zijn rol in dit feitelijk handelen niet anders.
De overboekingen van de dividenden aan Sonangol en Exem verliepen via bankrekeningen bij BBCV en Eurobic. BBCV en Eurobic hebben de betaalinstructies uitgevoerd. Volgens Esperaza hebben de banken zonder voldoende onderzoek de betalingen uitgevoerd. Eurobic betwist dat zij bij de gestelde schade is betrokken omdat de schade al was ontstaan op het moment dat de overboeking plaatsvond vanaf de bankrekening bij BBCV van Esperaza, zodat alleen BBCV hiervoor verantwoordelijk is. Dat doet er echter niet aan af dat Eurobic wel als ontvangende bank is betrokken bij die eerste overboeking en dat de daaropvolgende overboeking van de bankrekening van Exem bij Eurobic naar de bankrekening van Terra Peregrin bij Eurobic de verhaalsmogelijkheden van Esperaza heeft bemoeilijkt.
[gedaagde 15] was grootaandeelhouder (samen met [gedaagde 1] ) van de banken BBCV en Eurobic. Ondanks dat [gedaagde 15] [naam functie 3] ( [naam functie 3] ) van BBCV was, moet hij volgens eiseres als aandeelhouder en chairman of the board, op de hoogte zijn geweest van deze overboekingen. De bankrekening van Esperaza bij BBCV met een deposito van € 120 miljoen omvatte immers zo’n 20% van het balanstotaal van BBCV. Door de overboekingen van dividenden werd dus niet alleen 99,4% van het totaalsaldo van Esperaza overgeboekt, maar ook 20% van het balanstotaal van heel BBCV.
Uiteindelijk is het geld overgeboekt naar de vennootschap Terra Peregrin, waarvan [gedaagde 1] de [naam functie 6] en grootaandeelhouder is.
Onrechtmatige groepsdaad
Esperaza kwalificeert de rol van gedaagden in dit feitelijk handelen zoals hiervoor toegelicht als onrechtmatige groepsdaad. Esperaza stelt dat alle gedaagden aansprakelijk zijn jegens Esperaza omdat zij allen hebben deelgenomen en meegewerkt aan de onrechtmatige gedragingen, waarvan zij wisten en begrepen dat deze gericht waren op het verduisteren en witwassen van gelden van Esperaza. Elk van de gedaagden heeft, in onderlinge afstemming en coördinatie, een onderdeel van de overboeking van € 52,6 miljoen voor zijn of haar rekening genomen, aldus Esperaza.
Gedaagden betwisten alle feitelijke handelingen niet als zodanig, maar wel de omvang van hun aandeel, de gestelde samenwerking met de andere gedaagden en de hen toegedichte rol daarin. In het kader van de prima facie-beoordeling in dit bevoegdheidsincident is echter voldoende komen vast te staan dat elk van de feiten een noodzakelijke schakel vormde om tot de overboeking van € 52,6 miljoen uit het vermogen van Esperaza te komen. Het maakt daarbij niet uit dat de betrokkenheid van de gedaagden varieert naar tijdstip of hoedanigheid.
Dat de verwijten aan het adres van TCA, de ankergedaagde, verschillen van de verwijten aan de andere gedaagden maakt ook niet uit. Juist bij een onrechtmatige groepsdaad gaat het er om dat iedereen zijn eigen rol vervuld, waarbij die rol voor iedere gedaagde anders kan zijn, maar dat die uiteindelijk wel allemaal tot dezelfde schade leidt. Dat de verwijten die aan de verschillende gedaagden worden gemaakt naar aard en strekking wezenlijk van elkaar verschillen, doet er niet aan af dat sprake is van één feitencomplex, zoals hiervoor is toegelicht, op basis waarvan samenhangende vorderingen zijn ingesteld, zodat het gaat om eenzelfde situatie feitelijk. Bovendien speelt TCA (als [naam functie 6] van Exem) niet slechts een bijrol, maar een centrale rol in dit feitelijk handelen, bij de totstandkoming van de Besluiten en de overboekingen van de gelden.
Er is eveneens sprake van een zelfde situatie rechtens omdat de rechtbank prima facie ervan uit gaat dat voor alle gedaagden geldt dat de juridische grondslag van de tegen hen ingestelde vorderingen is dat zij in groepsverband onrechtmatig hebben gehandeld. Bovendien maakt het voor een zelfde situatie ‘rechtens’ ook niet uit dat er verschillende rechtsgrondslagen zouden kunnen zijn (onrechtmatige daad, wanprestatie, onbehoorlijk bestuur). Datzelfde geldt voor het feit dat de vorderingen die tegen de gedaagden zijn ingesteld (mogelijk) naar het recht van verschillende rechtsstelsel dienen te worden beoordeeld. Ook dat staat aan de bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet in de weg.
Hierdoor is de conclusie dat sprake is van een zodanige samenhang tussen de vorderingen op de verschillende gedaagden dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling van de vorderingen van Esperaza rechtvaardigen. Op die manier wordt voorkomen dat over dit samenstel van handelingen verschillende rechters dezelfde vragen moeten beantwoorden en tegenstrijdige beslissingen kunnen worden gegeven over de (hoofdelijke) aansprakelijkheid van al deze gedaagden tezamen. Met name omdat het bij een onrechtmatige groepsdaad niet gaat om een afzonderlijke juridische beoordeling per gedaagde maar om een samenstel van handelingen, bestaat het risico op tegenstrijdige beslissingen over dat samenstel indien verschillende rechters over de vorderingen zouden moeten oordelen.
Als vervolgens, voortvloeiend uit het voorgaande, veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat Esperaza terecht stelt dat gedaagden door hun handelingen bij de overboeking van de gelden uit Esperaza onrechtmatig jegens Esperaza hebben gehandeld en voor de schade van Esperaza hoofdelijk aansprakelijk zijn, is het door hun betrokkenheid bij die overboeking van de gelden uit Esperaza (een Nederlandse vennootschap) voor gedaagden redelijkerwijs voorzienbaar geweest dat zij samen met TCA voor de Nederlandse rechter zouden kunnen worden gedaagd. Het gestelde feitelijk handelen, waar veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan, is namelijk verricht in een Nederlands-vennootschapsrechtelijke context: gedaagden handelden als lid van, of in opdracht van, een orgaan van een Nederlandse vennootschap (Esperaza of Exem), ten behoeve van een dividenduitkering van een Nederlandse vennootschap (Esperaza) aan een Nederlandse vennootschap (Exem).
De slotsom van het voorgaande is dat de rechtbank voor de vorderingen II. tot en met VIII. van Esperaza in de hoofdzaak haar bevoegdheid kan ontlenen aan artikel 8 lid 1 Brussel I-bis, respectievelijk artikel 7 lid 1 Rv, voor alle gedaagden. De rechtbank komt niet toe aan de beoordeling van de overige stellingen van partijen in dit verband.
Daarmee is de rechtbank ook bevoegd om kennis te nemen van de andere incidenten van gedaagden, die zij achtereenvolgens zal beoordelen.
Overige incidenten en verzoeken
(Aanhouding voor) oproeping Sonangol op grond van artikel 118 Rv
Eisers in de incidenten [gedaagde 1] (voor zichzelf en als erfgenaam van [erflater] ), [gedaagde 12] , Terra Peregrin en [gedaagde 4] hebben gevorderd dat de rechtbank verlof verleent of de procedure aanhoudt om Sonangol op te roepen op grond van artikel 118 Rv. Zij willen Sonangol (met name) oproepen om vervolgens van haar afgifte of inzage in stukken te vorderen (artikel 843a en 843b Rv) .
Artikel 118 Rv bepaalt dat oproeping van derden als partij in het geding geschiedt met inachtneming van de voor dagvaarding geldende termijnen. Dit artikel is bedoeld voor het betrekken van derden als partij in een procedure. Expliciete bepalingen hiervoor zijn ook voeging en tussenkomst, maar dat is niet waar artikel 118 Rv op ziet. De wetgever had bij (de voorganger van) artikel 118 Rv het oog op de oproeping van derden in die gevallen waarin het materiële recht oproeping van een derde voorschreef, veelal op straffe van niet-ontvankelijkheid, waarbij het name ging om processueel ondeelbare rechtsverhoudingen. Bij processueel ondeelbare rechtsverhoudingen is het rechtens noodzakelijk dat de beslissing ten aanzien van alle bij die rechtsverhouding betrokkenen hetzelfde luidt en daarom moeten alle bij die rechtsverhouding betrokken partijen in de procedure worden betrokken.
Kortom, in voornoemde gevallen moet de derde partij kunnen worden opgeroepen omdat de rechter anders geen vonnis kan wijzen. Volgens eisers in deze incidenten doet die situatie zich hier voor omdat ook Sonangol betrokken was bij de handelingen die door Esperaza gezamenlijk als onrechtmatige groepsdaad worden verweten. Dat maakt echter niet dat sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding. De rechtbank kan een vonnis wijzen over alle gedaagden in hun onderlinge samenhang, zonder dat Sonangol in deze procedure is betrokken.
Verder hebben de eisers in de incidenten die dit vorderen niet aannemelijk gemaakt dat het noodzakelijk is dat de afgifte of inzage van stukken/informatie die zij van Sonangol willen vorderen in deze procedure plaatsvindt. Met andere woorden, zij hebben niet aannemelijk gemaakt dat de enige manier om deze informatie van Sonangol te verkrijgen is oproeping van Sonangol op grond van artikel 118 Rv. Bovendien hebben zij ook niet aannemelijk gemaakt dat de informatie die zij van Sonangol willen verkrijgen noodzakelijk is voor deze procedure.
Voor zover de rechtbank om verlof/toestemming is gevraagd om Sonangol op te roepen op grond van artikel 118 Rv ( [gedaagde 1] (voor zichzelf en als erfgenaam van [erflater] ), [gedaagde 12] en Terra Peregrin) of verzocht is om de procedure hiervoor aan te houden ( [gedaagde 4] ), wordt dit dus afgewezen.
Aanhouding voor oproeping in vrijwaring van alle gedaagden
Eisers in de incidenten Eurobic en [gedaagde 15] hebben een vordering tot voorwaardelijke oproeping in vrijwaring ingesteld. Eurobic en [gedaagde 15] willen de overige gedaagden via vrijwaring in de procedure oproepen. Zij hebben deze vordering ingesteld onder de voorwaarde dat de rechtbank zich bevoegd verklaart. Omdat aan deze voorwaarde is voldaan, zal de rechtbank deze vordering beoordelen.
Eurobic en [gedaagde 15] hebben aan hun vordering tot vrijwaring van de medegedaagden (samengevat) het volgende ten grondslag gelegd. Mocht de rechtbank in een later stadium oordelen dat Eurobic en/of [gedaagde 15] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Esperaza en dat Eurobic en/of [gedaagde 15] daarom hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die Esperaza stelt te hebben geleden, en mocht Eurobic en/of [gedaagde 15] door Esperaza worden gehouden om meer te betalen dan het deel waarvan Eurobic en/of [gedaagde 15] op basis van de onderlinge draagplicht tussen de hoofdelijke schuldenaren is gehouden, dan heeft Eurobic en/of [gedaagde 15] op grond van artikel 6:10 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) regresrechten jegens de andere gedaagden in de hoofdzaak. Oftewel, op grond van artikel 6:10 BW moeten de overige gedaagden Eurobic en/of [gedaagde 15] dan vrijwaren voor wat Eurobic en/of [gedaagde 15] aan Esperaza meer heeft betaald dan Eurobic en/of [gedaagde 15] op grond van de interne draagplicht tussen de gedaagden verschuldigd is.
Esperaza heeft geen verweer gevoerd tegen de vrijwaring en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Voor het oproepen van een derde in vrijwaring is vereist dat er een rechtsverhouding bestaat tussen de gedaagde in de hoofdzaak (de gewaarborgde) en de derde die meebrengt dat de derde verplicht is om de nadelige gevolgen van de beslissing tegen de gewaarborgde te dragen.
In dit geval is de reden voor het oproepen van de medegedaagden in vrijwaring kort gezegd een regresrecht dat mogelijk zal ontstaan. Daar zit dan ook het probleem; een regresrecht van Eurobic en/of [gedaagde 15] jegens één van de medegedaagden bestaat op dit moment nog niet. De rechtbank heeft immers nog niet geoordeeld over de aansprakelijkheid van Eurobic en/of [gedaagde 15] , en omdat zij ook nog niets aan Esperaza hebben betaald uit hoofde van een eventuele hoofdelijke veroordeling, staat ook nog niet vast of Eurobic en/of [gedaagde 15] meer heeft betaald dan waartoe zij op grond van interne draagplicht gehouden zou zijn. Van een rechtsverhouding tussen Eurobic en/of [gedaagde 15] en de andere gedaagden die meebrengt dat de medegedaagden de nadelige gevolgen van de beslissing tegen Eurobic en/of [gedaagde 15] (deels) moeten dragen, is dus nog geen sprake. De vordering tot oproeping in vrijwaring van de medegedaagden is daarom niet toewijsbaar.
Aanhouding voor vernietigingsprocedure
Eisers in de incidenten [gedaagde 1] (voor zichzelf en als erfgenaam van [erflater] ), [gedaagde 12] , Terra Peregrin en [gedaagde 4] hebben gevorderd om de procedure aan te houden in afwachting van de procedure tot vernietiging van het arbitraal vonnis.
De procedure bij het NAI is gevoerd tussen Exem als eiser en Sonangol als gedaagde. Het arbitraal vonnis is dus tussen deze twee partijen gewezen. In het arbitrale vonnis is geoordeeld dat de Exem-transactie nietig is vanwege strijd met de openbare orde.
Eisers in de incidenten [gedaagde 1] (voor zichzelf en als erfgenaam van [erflater] ), [gedaagde 12] , Terra Peregrin en [gedaagde 4] voeren aan dat de beslissing of dit vonnis wel of niet vernietigd wordt relevant is voor dit geschil omdat Exem recht had op dividend als de Exem-transactie niet nietig is. Exem zou in dat geval immers mede-aandeelhoudster van Esperaza zijn. Zij voeren ook aan dat de kans dat het arbitrale vonnis vernietigd wordt, groot is omdat Esperaza volgens hen in deze procedure een stuk heeft achtergehouden voor de arbiters, en dat de arbiters anders zouden hebben geoordeeld als zij dit stuk hadden gekend.
De rechtbank neemt in haar overweging mee dat een vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis een bijzonder rechtsmiddel is. Dat betekent dat de vordering tot vernietiging de tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis niet schorst (artikel 1066 lid 1 Rv) . In deze procedure staat de beslissing uit het arbitrale vonnis dan ook vast. Daarbij komt dat partijen in deze procedure geen invloed hebben op de procedure tot vernietiging van het arbitrale vonnis, terwijl aanhouding van de procedure voor deze partijen wel tot vertraging zal leiden. Onder die omstandigheden bestaat er geen grond om deze procedure aan te houden in afwachting van de uitspraak in de procedure tot vernietiging van het arbitrale vonnis.
Aanhouding voor afwikkeling nalatenschap [erflater]
Eisers in de incidenten [gedaagde 1] (voor zichzelf en als erfgenaam van [erflater] ), [gedaagde 1] kinderen, [gedaagde 3] , [gedaagde 12] en Terra Peregrin hebben gevorderd om de procedure aan te houden in afwachting van de afwikkeling van de nalatenschap van [erflater] . De reden die hiertoe is aangevoerd is dat er geen exequator kan worden verleend noch verhaal op de vermogensbestanddelen van [erflater] wordt toegestaan, zolang de nalatenschap niet is aanvaard en verdeeld.
De onzekerheid over de vraag hoe de nalatenschap van [erflater] wordt afgewikkeld maakt niet dat (nog) niet op de vorderingen van Esperaza kan worden beslist. Het is niet nodig dat de nalatenschap van [erflater] wordt afgewikkeld voordat een beslissing kan worden gegeven op de vorderingen van Esperaza jegens de nalatenschap. Dit betekent dat de vordering tot aanhouding van de procedure in afwachting van de afwikkeling van de nalatenschap van [erflater] wordt afgewezen.
Aanhouding voor afwikkeling faillissement Exem
Eisers in de incidenten [gedaagde 1] (voor zichzelf en als erfgenaam van [erflater] ), [gedaagde 12] en Terra Peregrin hebben gevorderd om de procedure aan te houden tot het faillissement van Exem is afgewikkeld. Zij voeren hiertoe aan dat Esperaza stelt dat zij een vordering heeft op Exem van ten minste € 52,6 miljoen en dat de curatoren deze vordering voorlopig hebben erkend en dat uit het eerste onderzoeksverslag zou volgen dat er nog geld in de boedel zit. Het is de rechtbank echter onvoldoende duidelijk dat er na afwikkeling van het faillissement nog voldoende geld in de boedel zal zitten om de vordering in zijn geheel te voldoen. Bovendien zijn er aanwijzingen dat sprake is van een complex faillissement, waarvan de afwikkeling nog jaren kan duren. Al met al is het nog lopende faillissement van Exem geen reden tot aanhouding van deze procedure.
Aanhouding in afwachting van de afronding van de Exem-enquête
Eisers in de incidenten [gedaagde 1] (voor zichzelf en als erfgenaam van [erflater] ), [gedaagde 12] en Terra Peregrin hebben gevorderd om de procedure aan te houden in afwachting van de uitkomst van de OK-procedure over mogelijk wanbeleid bij Exem. De door de OK benoemde onderzoeker De Mol van Otterloo is volop bezig met zijn onderzoek, en heeft in dat kader meerdere, ook bij deze procedure betrokken personen, gehoord en veel bewijsstukken ontvangen. Het rapport van De Mol van Otterloo kan daarom relevant zijn voor deze procedure. Ook meerdere andere gedaagden hebben aangegeven het rapport van De Mol van Otterloo van belang te vinden voor deze procedure.
De rechtbank onderkent dat de procedure bij de OK en deze procedure samenhang vertonen. Het is dan ook niet uitgesloten dat het rapport van De Mol van Otterloo informatie zal bevatten die ook van belang kan zijn voor deze procedure. Dat is echter onvoldoende om in deze fase van de procedure de zaak aan te houden. Eisers in de incidenten hebben immers geen concrete onderwerpen genoemd die (mogelijk) zullen worden geadresseerd in het rapport en die nu al van belang zijn voor deze procedure. Partijen kunnen dus in een latere fase van de procedure alsnog verwijzen naar dit rapport, voor zover dat op dat moment van belang zou zijn. Dit betekent dat de vordering tot aanhouding in afwachting van de uitkomst van de OK-procedure over Exem wordt afgewezen.
Niet-ontvankelijkheid
Eisers in de incidenten [gedaagde 1] als erfgenaam van [erflater] , [gedaagde 1] kinderen en [gedaagde 3] hebben in hun incidenten gevorderd dat Esperaza in haar vorderingen niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat Esperaza geen vorderingsrecht op hen heeft in de zin van erfgenamen van [erflater] , omdat zij de nalatenschap niet hebben aanvaard en zij daarom niet kwalificeren als erfgenamen van [erflater] .
Een beroep op niet-ontvankelijkheid is geen incidentele vordering, maar een verweer ten principale. Niet-ontvankelijkheid is daarom op dit moment in de procedure niet aan de orde en de rechtbank zal daar dan ook nog niet op beslissen.
Verzoek openstellen tussentijds hoger beroep
Eisers in de incidenten [gedaagde 8] , Eurobic, BBCV en [gedaagde 15] hebben verzocht om tussentijds hoger beroep open te stellen indien de rechtbank zich bevoegd zou achten.
De hoofdregel is dat van tussenvonnissen geen hoger beroep openstaat voordat eindvonnis is gewezen (artikel 337 lid 2 Rv) . De maatstaf is of het tussentijds openstellen van het hoger beroep leidt tot onredelijke vertraging van de procedure. Uit de wetsgeschiedenis van deze bepaling kan worden afgeleid dat het de bedoeling is geweest om bij het toestaan van tussentijds hoger beroep een grote mate van terughoudendheid te betrachten, en dat de beslissing daartoe afhankelijk is van het antwoord op de vraag of in het voorliggende geval sprake is van bijzondere omstandigheden die afwijking van de hoofdregel van artikel 337 lid 2 Rv rechtvaardigen.
Door de eisers in de incidenten is aangevoerd dat de bijzondere omstandigheden die in dat geval maken dat tussentijds hoger beroep wel moet worden opgesteld, zijn: de grote belangen, de gevorderde hoofdelijke aansprakelijkheid, de vele partijen, de vele hoedanigheden, de vele verschillende jurisdicties, en het tal van bevoegdheidsincidenten. De rechtbank oordeelt echter dat deze omstandigheden onvoldoende zijn om afwijking van de hoofdregel te rechtvaardigen. Het verzoek tot openstellen voor tussentijds hoger beroep wordt afgewezen.
Slotsom en kosten incidenten
De rechtbank is bevoegd om van alle vorderingen van Esperaza jegens alle gedaagden kennis te nemen. De bevoegdheidsincidenten worden afgewezen. Ook alle overige incidenten van eisers in de incidenten worden afgewezen.
Eisers in de incidenten zullen als de in de ongelijk gestelde partijen, hoofdelijk, in de proceskosten van de incidenten worden veroordeeld. De proceskosten worden berekend aan de hand van het liquidatietarief, waarbij geldt dat incidentele vorderingen van onbepaalde waarde zijn, zodat tarief II wordt toegepast. Omdat Esperaza één conclusie in alle incidenten heeft genomen, wordt daarvoor 1 punt toegekend. Omdat voor de mondelinge behandeling een uitgebreide behandeltijd was uitgetrokken, worden daarvoor 2 punten toegekend. Vanwege het grote aantal incidenten ziet de rechtbank bovendien aanleiding om een factor 2 toe te passen. De proceskosten van Esperaza in de incidenten wordt begroot op:
- salaris advocaat |
€ |
3.684,00 |
(3 punten × factor 2 × € 614,00) |
- nakosten |
€ |
178,00 |
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing) |
Totaal |
€ |
3.862,00 |
De kostenveroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
Verdere verloop van de procedure
De rechtbank is bevoegd om van de vorderingen van Esperaza jegens de (buitenlandse) gedaagden kennis te nemen. Het op de vorderingen toepasselijke recht is nog niet vastgesteld. Esperaza heeft in haar dagvaarding betoogd dat Nederlands recht moet worden toegepast en verzocht dat, indien de rechtbank beslist dat de vorderingen worden beheerst door het recht van een ander land, zij in de gelegenheid wordt gesteld haar eis en de daaraan ten grondslag liggende stellingen nader toe te lichten. Verder hebben gedaagden TCA en [gedaagde 11] hun conclusie van antwoord gebaseerd op Nederlands recht. De overige gedaagden hebben zich nog niet (volledig) over het toepasselijk recht uitgelaten.
Daarnaast heeft Esperaza verzocht een akte te mogen nemen met een (feitelijke) aanvulling op de dagvaarding, omdat deze inmiddels al 2,5 jaar oud is.
De rechtbank beslist dat voor het verdere procesverloop partijen de volgende aktes mogen nemen:
- Esperaza mag een akte nemen over:
o actualiteiten,
o ontvankelijkheid vorderingen jegens gedaagden [gedaagde 1] (voor zichzelf en als erfgenaam van [erflater] ), [gedaagde 1] kinderen, [gedaagde 3] en [gedaagde 1] als vertegenwoordiger van de nalatenschap van [erflater] . Daarbij kan Esperaza aandacht besteden aan het toepasselijk recht op de nalatenschap van [erflater] en de wijze van oproepen van de gestelde erfgenamen van [erflater] (op grond van artikel 53 Rv en het toepasselijke recht).
Esperaza krijgt hiervoor een termijn van zes weken.
- Gedaagden (met uitzondering van TCA en [gedaagde 11] ) mogen hier bij antwoordakte op reageren en zich uitlaten over het toepasselijke recht, eveneens op een termijn van zes weken.
Hierna zal de rechtbank een beslissing nemen over het toepasselijke recht en voor zover mogelijk over de ontvankelijkheid.
Gedaagden (met uitzondering van TCA en [gedaagde 11] ) mogen hierna een inhoudelijke conclusie van antwoord nemen naar het toepasselijke recht. Als uit de beslissing van de rechtbank volgt dat het toepasselijke recht niet het Nederlandse recht is, dan mogen Esperaza, TCA en [gedaagde 11] zich ook uitlaten over de vorderingen en hun verweer naar dat recht.
7De beslissing
De rechtbank
in de incidenten
wijst het gevorderde af,
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de kosten van het incident, aan de zijde van Esperaza tot op heden begroot op € 3.862,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 12 februari 2025 voor het nemen van een akte door Esperaza over wat is vermeld onder 6.76 waarna gedaagden op de rol van zes weken daarna de eveneens onder 6.76 genoemde antwoordakte kunnen nemen,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.M. Visser, mr. H.J. Schaberg, mr. F.L. Bolkestein, rechters, bijgestaan door mr. E.H. van Kolfschooten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2024.
De naam van het vierde kind wordt door Esperaza in de dagvaarding geschreven als [minderjarige 4] , en in een herstelexploot als [gewijzigde naam m4] dan wel [gewijzigde naam m4] Leonid . In de conclusie van eis in het incident namens [gedaagde 1] als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige erfgenamen wordt haar jongste kind [minderjarige 4] genoemd.
ECLI:NL:RBAMS:2021:5549
ECLI:NL:GHAMS:2021:4478
ECLI:NL:GHAMS:2020:2474 en ECLI:NL:GHAMS:2020:2515
ECLI:NL:GHAMS:2023:1387
ECLI:NL:GHAMS:2023:289 en ECLI:NL:GHAMS:2023:291
de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I-bis)
Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (Erfrechtverordening)
vgl. HvJ EG 16 maart 1999, ECLI:EU:C:1999:142, Casteletti/Trumpy
HvJ EG 20 februari 1997, ECLI:EU:C:1997:70, MSG/Les Gravières Rhénanes, HvJ EU 7 februari 2013, ECLI:EU:C:2013:62, Refcomp/Axa
HvJ EU 13 juli 2006, ECLI:EU:C:458 (Roche/Primus), punt 26; HvJ EU 11 oktober 2007, ECLI:EU:C:2007:595 (Freeport/Arnoldsson), punt 40; HvJ EU 1 december 2011, ECLI:EU:C:2011:798 (Painer/Standard Verlags)
HvJ EU 1 december 2011, ECLI:EU:C:2011:798 (Painer/Standard Verlags), punt 80-84
HR 29 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:443, NJ 2019/259 m.nt. L. Strikwerda, JBPR 2019/32 m.nt. T.A.G.Bens (Moldavië); HvJ EU 28 januari 2015, ECLI:EU:C:2015:37 (Kolassa/Barclays Bank) en HvJ EU 16 juni 2016, ECLI:EU:C:2016:449 (Universal Music/Schilling)
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733