Rechtbank Noord-Nederland 06-12-2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:4759

Datum publicatie20-01-2025
ZaaknummerC/18/235781 / JE RK 24-382
ProcedureBeschikking
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; Uithuisplaatsing 1:265a e.v. BW;
Familieprocesrecht; Prejudiciële vragen;
Kinderen; Gezagsgeschil 1:253a BW
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Rechter wil twee prejudiciële vragen stellen. De eerste vraag gaat om de verdragsrechtelijke en wettelijke borging van de veiligheid van kinderen die door een kinderbeschermingsmaatregel worden geplaatst in een pleeggezin. De tweede vraag heeft betrekking op geschillen over de uitvoering van een voogdijmaatregel: is dan plaats voor analoge toepassing van art. 1:253a BW of art. 1:377a BW, of is sprake van zodanig hiaat in huidige voogdijregeling dat wetgever in dit hiaat moet voorzien?

Volledige uitspraak


RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht

Locatie Groningen

Zaakgegevens: C/18/235781 / JE RK 24-382 (ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing)

C/18/239726 / FA RK 24/6000 (gezagsbeëindiging)

Beschikking van 6 december 2024

in de zaken van

de gecertificeerde instelling,

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,

die is gevestigd in Amsterdam,

en die hierna "de GI" wordt genoemd,

en

de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Noord-Nederland, locatie Groningen,
die hierna “de Raad” wordt genoemd,

die betrekking hebben op

[naam kind] ,

die is geboren op [geboortedatum] 2021 in [geboorteplaats] ,

en die hierna " [naam kind] " wordt genoemd.

De rechter erkent als belanghebbenden:

[naam moeder] ,

die woont in [woonplaats] ,

en die hierna "de moeder" wordt genoemd,

advocaat: mr. J.S. Özsaran, die kantoor houdt in Groningen,

[naam vader] ,

die woont in [woonplaats] ,

en die hierna "de vader" wordt genoemd,

advocaat: mr. J.S. Özsaran, die kantoor houdt in Groningen,

[naam oma mz] ,

die woont in [woonplaats] ,

en die hierna "oma (mz.)" wordt genoemd.

advocaat: mr. N. Groeneveld, die kantoor houdt in Hoogezand.

1Het (verdere) verloop van de procedure

1.1.

De rechter verwijst voor het verloop van de procedure naar zijn beschikking van 20 november 2024. Daarin heeft de rechter de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [naam kind] verlengd voor de duur van zes maanden, of zoveel eerder of later als hij nader bepaalt. Daarnaast heeft de rechter overwogen voornemens te zijn om op de voet van artikel 302 Rv de Hoge Raad der Nederlanden rechtsvragen voor te leggen ter beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing. De rechter heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich schriftelijk uit te laten over dit voornemen en over de inhoud van de te stellen vragen.

1.2.

Partijen hebben geen reactie gegeven.

1.3.

In deze beschikking herhaalt de rechter wat in de beschikking van 20 november 2024 is overwogen, omdat dit relevant is voor de publicatie van de beschikking en voor de vragen die naar de Hoge Raad moeten worden gestuurd.

1.4.

De rechter wijst erop dat wanneer hij in deze beschikking "de rechter" schrijft, dit moet worden gelezen als de kinderrechter voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing of de rechtbank voor de gezagsbeëindiging, afhankelijk van de zaak die wordt behandeld.

2De (verdere) beoordeling

Waar gaat het om in de gevoegd behandelde zaken?

2.1.

Het gaat in de gevoegd behandelde zaken om de vraag of de rechter de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [naam kind] moet verlengen voor de door de GI resterende verzochte duur, of dat het nemen een verderstrekkende maatregel in de vorm van een gezagsbeëindiging van de ouders noodzakelijk is.

2.2.

De rechter zal in deze beschikking nog geen definitieve beslissingen nemen. Daarvoor is redengevend dat hij rechtsvragen heeft die voor de beslissing rechtstreeks van belang zijn en die volgens hem moeten worden beantwoord voordat definitieve beslissingen kunnen worden genomen.

2.3.

De rechter heeft daarom besloten prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen. In deze beschikking legt hij uit waarom hij die vragen wil stellen en welke vragen hij voornemens is om te stellen. Aan de belanghebbenden wordt de gelegenheid geboden zich over het voornemen en de inhoud van de vragen uit te laten.

2.4.

In deze beschikking worden ook de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing verlengd, om de later in deze beschikking te geven redenen.

Waarom wil de rechter prejudiciële vragen stellen?

2.5.

De rechter wil twee prejudiciële vragen stellen. De eerste vraag heeft betrekking op de verdragsrechtelijke en wettelijke borging van de veiligheid van kinderen die door een kinderbeschermingsmaatregel worden geplaatst in een pleeggezin. De tweede vraag heeft betrekking op de uitvoering van een voogdijmaatregel wanneer ouders en andere belanghebbenden een geschil met de voogd hebben over de voogdij. Het antwoord op de daarover te stellen vragen vindt de rechter noodzakelijk om een definitieve beslissing te kunnen nemen op de verzoeken die ten aanzien van [naam kind] zijn gedaan.

Wat wil de rechter aan de Hoge Raad vragen?

2.6.

In de tussenbeschikking van 16 juli 2024 is overwogen, voor zover hier van belang:

"De kinderrechter vindt dat uit de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden zonder meer blijkt dat het noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [naam kind] dat een machtiging tot uithuisplaatsing wordt verleend.

Die machtiging is eerder gegeven en is door de GI uitgevoerd door plaatsing van [naam kind] bij de oma (mz.). Die plaatsing acht de kinderrechter in strijd met het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) en met de Nederlandse wet. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt.

Pleegkinderen hebben volgens het IVRK recht op bijzondere bescherming met betrekking tot hun veiligheid. Uit dit verdrag en de daarop gebaseerde regelgeving volgt dat de overheid verplicht is toezicht te houden op de veiligheid van pleegkinderen en hen te beschermen tegen kindermishandeling. Kinderen die mishandeling hebben meegemaakt hebben op grond van artikel 39 van het IVRK recht op passende behandeling die hun herstel en herintegratie in de samenleving bevordert.

Het is om die reden dat de Nederlandse wet preventie van mishandeling regelt met een wettelijk voorgeschreven screening van pleeggezinnen voorafgaand aan de plaatsing. De kinderrechter verwijst naar artikel 5.1 van de Jeugdwet.

De preventie van mishandeling in de pleegzorg krijgt vorm en inhoud met deze in de wet geregelde screening en borgt dat pleegouders in staat zijn om een veilige en stimulerende omgeving te bieden. Bij netwerkpleegzorg moet bovendien extra aandacht voor de veiligheid zijn, omdat er soms nog geen beoordeling van de veiligheid heeft plaatsgehad terwijl het pleegkind zich al wel in het pleeggezin bevindt. In een dergelijk geval moet de noodzakelijke voorbereiding en beoordeling alsnog binnen dertien weken plaatsvinden. Het derde lid van artikel 5 schrijft daarom ten aanzien van netwerkpleegouders voor dat de pleegzorgaanbieder beoordeelt of de jeugdige veilig en verantwoord bij de netwerkpleegouder kan verblijven. 1

Met het wegvallen van de pleegzorgaanbieder die oordeelt dat de verzorging en opvoeding van de jeugdige door betrokkene niet veilig en verantwoord is voor een goede ontwikkeling van de jeugdige, is de plaatsing in strijd met het IVRM en de Nederlandse wet.

Als het gaat om [naam kind] kan de kinderrechter op grond van het dossier niet vaststellen dat de wettelijke screening heeft plaatsgevonden, maar dat hoe dan ook er geen sprake kan zijn van pleegzorg nadat de pleegzorgaanbieder heeft besloten niet verder te willen gaan met oma (mz.) vanwege de grote veiligheidsrisico's. Over die veiligheidsrisico's rapporteert ook de GI. Het gaat dan om beschuldigingen over mogelijk seksueel misbruik of seksuele insinuaties van de partner van de oma, beschuldigingen over drugsgebruik, het uitwisselingen van morfinepleisters en beschuldigingen over het vervreemden van geld.

De Raad, in zijn onderzoeksrapport van 19 juni 2023, en de GI hebben ondanks deze zorgen gemeend dat de plaatsing door zou moeten gaan op grond van een belangenafweging. De kinderrechter stelt vast dat het IVRK en de Nederlandse wet geen enkele ruimte bieden voor een belangenafweging. Ook kan niet worden gezegd dat het belang van het kind in de zin van artikel 3 IVRK kan worden gediend met een plaatsing in een pleeggezin waarvan vaststaat of zeer aannemelijk is dat het onvoldoende veilig is.

Een en ander brengt met zich dat de kinderrechter geen verantwoordelijkheid wil dragen voor het nemen van een beslissing die een plaatsing in stand houdt waarvan de pleegzorgaanbieder duidelijk en ondubbelzinnig te kennen heeft gegeven dat die niet veilig en verantwoord is. De kinderrechter zal daarom wel de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen, voor de duur van de ondertoezichtstelling, zij het dat hij uitdrukkelijk bepaalt dat die niet ten uitvoer mag worden gelegd door plaatsing van [naam kind] bij de oma (mz.). De kinderrechter is zich bewust van de verstrekkende gevolgen van zijn beslissing. Hij zal om die reden de beslissing over de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, maar de beslissing dat die uithuisplaatsing niet ten uitvoer mag worden gelegd bij de oma (mz.), niet. Dat betekent dat tegen dit onderdeel van zijn beslissing een eventueel in te stellen hoger beroep schorsende werking heeft."

2.7.

De rechter heeft de rechtsvraag of het IVRK en de Nederlandse wet ruimte bieden voor een belangenafweging in die zin dat ook wanneer geen pleegzorgscreening heeft plaatsgevonden, of wanneer die pleegzorgscreening niet tot een positief oordeel heeft geleid, dan wel dat na screening de pleegzorgbegeleiding wegvalt vanwege veiligheidsrisico’s voor een kind, er ruimte is voor een belangenafweging die ertoe leidt dat een kind toch geplaatst mag blijven in een pleeggezin waarvan vaststaat of zeer aannemelijk is dat het onvoldoende veilig is. Het derde lid van artikel 5 Jeugdwet schrijft immers voor dat ten aanzien van netwerkpleegouders, de pleegzorgaanbieder beoordeelt of de jeugdige veilig en verantwoord bij de netwerkpleegouder kan verblijven. Wanneer, zoals hier, de pleegzorgaanbieder een negatieve beoordeling geeft is de plaatsing in strijd met de wet. Beantwoording van de vraag is van belang, omdat het nemen van een gezagsbeëindigende maatregel ertoe leidt dat het ouderlijk gezag van de ouders wegvalt en daarin moet worden voorzien met een voogdijmaatregel. Het wordt daardoor mogelijk dat ondanks het ontbreken van de in de tussenbeschikking beschreven borging van de veiligheid, [naam kind] bij de oma (m.z.) opgroeit als pleegkind terwijl de wettelijke borging van zijn veiligheid door de pleegzorgaanbieder ontbreekt.

2.8.

Een gezagsbeëindigende maatregel leidt ertoe dat moet worden voorzien in het gezag door de benoeming van een voogd. In deze specifieke zaak spelen uiteenlopende geschillen over de plaatsing van [naam kind] bij oma (m.z.), geschillen over de verzorging en opvoeding en over het contact tussen ouders en pleegouders. De zeggenschap zou bij het nemen van een gezagsbeëindigende maatregel komen te liggen bij de voogd. De advocaat van de ouders heeft in dit verband een uitdrukkelijk beroep gedaan op in artikel 8 lid 1 EVRM gegarandeerde rechten en erop gewezen dat bij een gezagsbeëindigende maatregel die leidt tot de benoeming van de GI als voogd, ouders niet zullen worden gehoord in hun zorgen en bezwaren tegen de plaatsing van [naam kind] bij de oma (m.z.).

2.9.

De rechter constateert dat in de huidige voogdijregeling een effectief rechtsmiddel om geschillen over de uitvoering van de voogdij aan de rechter voor te kunnen leggen, ontbreekt. De rechter vindt dat gelet op de in art. 8 lid 1 EVRM beschermde rechten, er een effectief rechtsmiddel moet zijn. Hij vraag zich af of in geval van een zodanig geschil de rechter naar analogie artikel 1:253a dan wel 1:377a BW moet toepassen en dat geschil moet behandelen en daarop beslissen, of dat sprake is van een zodanig hiaat in de huidige voogdijregeling dat dit de rechtsvormende taak van de rechter overstijgt en de wetgever met wetgeving in dit hiaat moet voorzien.

2.10.

Een en ander leidt tot het voornemen om de volgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen.

Vraag 1

2.11.

Is het, gelet op het in de tussenbeschikking van 16 juli 2024 ten aanzien van het toepasselijke verdragsrecht en het wettelijk kader overwogene, mogelijk om een kind toch in een pleeggezin te plaatsen als geen pleegzorgscreening heeft plaatsgevonden, die screening niet positief is of wanneer de pleegzorgaanbieder tot de slotsom komt dat de plaatsing grote veiligheidsrisico's voor een kind met zich brengt en daarom geen verantwoordelijkheid voor die plaatsing wil dragen?

Vraag 2

2.12.

De rechter constateert dat in de huidige voogdijregeling een effectief rechtsmiddel om geschillen over de uitvoering van de voogdij aan de rechter voor te leggen, ontbreekt. Moet in geval van een zodanig geschil de rechter naar analogie artikel 1:253a dan wel 1:377a BW toepassen, of is sprake van een zodanig hiaat in de huidige voogdijregeling dat dit de rechtsvormende taak van de rechter overstijgt en de wetgever in dit hiaat moet voorzien?

2.13.

De rechter zal op de voet van artikel 392 lid 2 Rv de belanghebbenden in de gelegenheid stellen zich uit te laten over het voornemen en de inhoud van de te stellen prejudiciële vragen.

Wat wordt beslist over de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing?

2.14.

De rechter constateert dat de in eerdere beschikkingen vastgestelde concrete ontwikkelingsbedreigingen ten aanzien van [naam kind] niet zijn weggenomen en dat daaraan kan worden toegevoegd dat eveneens een concrete ontwikkelingsbedreiging is de aanhoudende onzekerheid en strijd over het woon- en opvoedperspectief van [naam kind] .

2.15.

De rechter ziet ook dat beide ouders (nog) niet (steeds) in voldoende mate de zorg accepteren die nodig is om de ontwikkelingsbedreigingen bij [naam kind] weg te nemen. De rechter verwijst ook hier naar wat in voorgaande beschikkingen is overwogen.

2.16.

Hieruit volgt dat aan de eerste twee vereisten voor de door de GI verzochte verlenging van de ondertoezichtstelling wordt voldaan. Of ook de derde eis is vervuld, is op dit moment nog onduidelijk. Die derde eis komt erop neer dat de rechter de redelijke verwachting moet kunnen uitspreken dat de ouders, of één van hen, binnen een voor [naam kind] en zijn ontwikkeling aanvaarbare termijn, weer zelf de opvoedingsverantwoordelijkheid kunnen dragen. Die vraag zal de rechter pas goed kunnen beantwoorden wanneer de prejudiciële vragen zijn beantwoord en hij toekomt aan een beoordeling van het verzoek van de Raad om een gezagsbeëindigende maatregel te nemen. De belangen van [naam kind] , gediend met het laten voortduren van de ondertoezichtstelling, wegen echter zodanig zwaar dat de rechter de maatregel vooreerst verlengt voor de duur van zes maanden, of zoveel eerder of later als de rechter nader bepaalt.

2.17.

De rechter vindt het bovendien in het belang van de verzorging en opvoeding van [naam kind] noodzakelijk dat ook de uithuisplaatsing wordt verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling.

2.18.

De rechter neemt daarom de volgende beslissing.

3De beslissing

De rechter:

3.1.

verzoekt de Hoge Raad der Nederlanden om bij wijze van prejudiciële beslissing de in rechtsoverweging 2.11 en 2.12 omschreven rechtsvragen te beantwoorden;

3.2.

bepaalt dat de griffier onverwijld een afschrift van deze beschikking zendt aan de civiele griffie van de Hoge Raad der Nederlanden, postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage;

3.3.

bepaalt dat de griffier afschriften van de overige op de procedure betrekking hebbende stukken op eerste verzoek aan de voornoemde griffie van de Hoge Raad zendt;

3.4.

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

3.5.

houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze beschikking is gegeven door mr. B.R. Tromp, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2024, in aanwezigheid van de griffier.

1

Kamerstukken II, 2012-2013, 33 684, nr. 3 (MvT), p. 180-182.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733