Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 14-01-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:136

Datum publicatie21-01-2025
Zaaknummer200.338.063
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenFamilieprocesrecht; (Ontbinding) religieus huwelijk
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Tussen partijen bestaat nog een burgerlijk huwelijk. Alvorens van man kan worden gevergd dat hij (op voet van art. 1:68 lid 2 BW) meewerkt aan ontbinding van Iraanse (religieuze) huwelijk, is echtscheidingsbeschikking van Nederlandse rechter noodzakelijk. Omdat die beschikking er (nog) niet is, kan hof niet vaststellen dat man onrechtmatig zijn medewerking aan ontbinding weigert. Voorwaardelijke veroordeling ook niet mogelijk.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel

zaaknummer gerechtshof 200.338.063

zaaknummer rechtbank 300874

arrest van 14 januari 2025

in de zaak van

[appellante]

die woont in [woonplaats1]

die hoger beroep heeft ingesteld

en bij de rechtbank optrad als eisende partij

hierna: de vrouw

advocaat: mr. A. Hashem Jawaheri te Amsterdam

tegen

[geïntimeerde]

die woont in [woonplaats2]

en bij de rechtbank optrad als gedaagde partij

hierna: de man

advocaat: mr. M.E. Kikkert te Enschede

1Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 27 augustus 2024 heeft op 20 november 2024 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2De kern van de zaak

2.1.

Partijen zijn in 2019 in Iran getrouwd. De vrouw wil dat de man meewerkt aan de totstandkoming van een religieuze echtscheiding naar Iraans recht. De man vindt dat hij nu niet hoeft mee te werken, omdat eerst een echtscheidingsbeschikking naar Nederlands recht vereist is, en zo’n beschikking heeft de vrouw tot dusver niet verzocht.

2.2.

De vrouw heeft bij de rechtbank gevorderd dat de man mee moet werken aan het tot stand komen van de Iraanse religieuze echtscheiding, waaronder in elk geval het verschijnen voor een geestelijke en het inschrijven van de echtscheiding bij de Iraanse ambassade in Den Haag, op straffe van een dwangsom. De vrouw had op dat moment geen echtscheidingsverzoek ingediend bij de rechtbank.

2.3.

De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen en is van oordeel dat de man mag weigeren mee te werken aan de Iraanse religieuze echtscheiding, zolang er nog geen Nederlandse echtscheidingsbeschikking is. De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen. De man wil dat het vonnis van de rechtbank in stand blijft.

3Het oordeel van het hof

3.1

De vrouw stelt dat een Nederlandse echtscheidingsbeschikking niet nodig is om de Iraanse religieuze echtscheiding bij de Iraanse ambassade in te kunnen schrijven. Die noodzaak volgt volgens haar niet uit artikel 1:68 lid 2 BW en de wetsgeschiedenis daarvan, en ook niet uit de informatie op de website van de Iraanse ambassade. Naar Iraans recht is volgens de vrouw een sharia-scheidingsakte voldoende om de echtscheiding te registreren. Een Nederlandse echtscheidingsprocedure is daarom volgens de vrouw overbodig en neemt aanzienlijk meer tijd en kosten in beslag dan de procedure voor de Iraanse ambassade waarvoor zij medewerking vordert, omdat na een Nederlandse echtscheidingsprocedure alsnog de procedure bij de Iraanse ambassade moet worden gevolgd.

3.2

De man voert verweer. Volgens hem is een echtscheidingsbeschikking van de Nederlandse rechter noodzakelijk om de procedure bij de Iraanse ambassade te kunnen volgen. Zolang zo’n beschikking er niet is, handelt hij dus niet onrechtmatig.

3.3

Het hof oordeelt als volgt. De vrouw heeft in haar dagvaarding in eerste aanleg een lijst opgenomen met de vereisten waaraan volgens haar moet worden voldaan voor het tot stand komen van de Iraanse echtscheiding bij de Iraanse ambassade in Nederland:

( i) het invullen van het aanvraagformulier voor echtscheidingsregistratie;

(ii) de originele definitieve echtscheidingsbeschikking afgegeven door de

Nederlandse rechtbank met een officiële vertaling in Farsi die door het

Consulair Dienstencentrum (CDC) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken

van Nederland is gelegaliseerd;

(iii) de akte van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke

stand;

(iv) de originele verklaring van sharia-scheiding (uitspreken van echtscheiding op

religieuze wijze) afgegeven door een door de ambassade goedgekeurd

Islamitisch centrum;

( v) de originele 'shenasnameh' (Iraanse geboorte-/identiteitsboekje) van de man

en de vrouw;

(vi) een geldig verblijfsdocument voor zowel de man als de vrouw (bij voorkeur

Nederlands paspoort);

(vii) de originele huwelijksakte;

(viii) de originele nationale kaart van de man en de vrouw (indien niet mogelijk,

is het overleggen van een Iraans paspoort verplicht);

(ix) een pasfoto van de man en de vrouw;

( x) betaling van de leges.

Ter zitting heeft, als informant, de heer [naam1 ] , voormalig medewerker van de Iraanse ambassade in Nederland en nu medewerker van het ministerie van buitenlandse zaken van Iran, informatie gegeven over de procedure bij de ambassade. Daaruit volgt dat het in Iran gesloten huwelijk van partijen zowel een burgerlijk als een religieus huwelijk is en dat voor ontbinding op beide vlakken een handeling nodig is, die vervolgens bij de Iraanse ambassade geregistreerd wordt om ervoor te zorgen dat de echtscheiding ook in Iran effect heeft. Voor het doorlopen van de procedure bij de ambassade is een echtscheidingsbeschikking van de Nederlandse rechter noodzakelijk. Een andere weg naar echtscheiding (met effect in Iran) is een Iraanse akte van echtscheiding, opgemaakt door een Iraans huwelijks-/notariskantoor, die vervolgens in Nederland geregistreerd kan worden. Zonder een Nederlandse echtscheidingsbeschikking kan men dus niet volstaan met enkel een ontbinding van het shariahuwelijk door een geestelijke, aldus de informant.

Geen van partijen heeft de bovenstaande informatie inhoudelijk of nader onderbouwd betwist. Het hof gaat uit van de juistheid daarvan.

3.4

Voorts is ter mondelinge behandeling gebleken dat de vrouw inmiddels bij de rechtbank Overijssel een echtscheidingsverzoek heeft ingediend, zonder nevenverzoeken, en dat de man een zelfstandig verzoek tot terugbetaling aan hem van de bruidsgave heeft gedaan. De rechtbank heeft nog geen uitspraak gedaan in de echtscheidingszaak, en voorlopig is die ook niet te verwachten. Verder is niet gesteld of gebleken dat de vrouw in Iran de (Iraanse) echtscheiding heeft aangevraagd.

3.5

Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat tussen partijen nog een burgerlijk huwelijk bestaat en dat, alvorens van de man kan worden gevergd dat hij (op de voet van artikel 1:68 lid 2 BW) meewerkt aan de ontbinding van het Iraanse huwelijk, een echtscheidingsbeschikking van de Nederlandse rechter noodzakelijk is. Nu zo’n beschikking er (nog) niet is, kan het hof niet vaststellen dat de man onrechtmatig zijn medewerking aan de ontbinding weigert. Het ligt op de weg van de vrouw, nu zij degene is die echtscheiding wenst, een echtscheidingsbeschikking over te leggen. Zij kan ook in de echtscheidingsprocedure het nevenverzoek als bedoeld in art. 827 lid 1 aanhef en onder e Rv doen tot medewerking aan de ontbinding van het religieuze huwelijk op de voet van artikel 1:68 lid 2 BW, maar heeft dat tot dusver niet gedaan.

3.6

De (advocaat van de) vrouw heeft het hof nog (subsidiair) gevraagd om de man voorwaardelijk te veroordelen tot medewerking aan de ontbinding van het Iraanse religieuze huwelijk, in die zin dat de man moet meewerken zodra er een echtscheidingsbeschikking is.

De man heeft hiertegen verweer gevoerd.

3.7

Het hof kan op dit moment ook niet zo’n voorwaardelijke veroordeling uitspreken. Een zittingsdatum in de echtscheidingszaak bij de rechtbank is nog niet bekend en daarmee is ook nog niet bekend wanneer een uitspraak is te verwachten. Daarmee is het risico gegeven dat het nog enige tijd kan duren voordat er een echtscheidingsbeschikking is. Artikel 1:68 lid 2 BW bepaalt dat een partij bij een religieuze of levensbeschouwelijke verbintenis is gehouden tot het verlenen van medewerking aan het teniet doen gaan van die verbintenis indien een andere partij daarom verzoekt, tenzij dit gelet op zwaarwegende belangen in redelijkheid niet kan worden gevergd. Op dit moment valt niet te beoordelen of op het moment dat er een echtscheidingsbeschikking zal zijn, er al dan niet zodanige zwaarwegende belangen aanwezig zijn. Daarom kan het hof niet met een voorwaardelijke veroordeling vooruitlopen op het moment dat er wel een echtscheidingsbeschikking zal zijn.

De conclusie

3.8

Het hoger beroep slaagt niet. Omdat de vrouw in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.

4De beslissing

Het hof:

4.1.

bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel (zittingsplaats Almelo) van 24 januari 2024;

4.2.

veroordeelt de vrouw tot betaling van de volgende proceskosten van de man:

€ 349,- aan griffierecht

€ 2.428,- aan salaris van de advocaat van de man (2 procespunten x hoger beroeptarief II)

4.3.

bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag;

4.4.

verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

4.5.

wijst af wat verder is gevorderd.

Dit arrest is gewezen door mrs. M.L. van der Bel, J.H. Lieber en H.L. Wattel en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2025.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733