Datum publicatie | 22-01-2025 |
Zaaknummer | C/09/673817 / FA RK 24-7284 |
Procedure | Eerste aanleg - meervoudig |
Zittingsplaats | Den Haag |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | IPR familierecht; Kinderontvoering |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie
Internationale kinderontvoering. Afwijzing teruggeleiding kind naar Oekraïne. Niet gebleken dat moeder toestemming van vader had om met kind naar Nl te gaan. Resolutie 264 staat toe dat moeder grens mag overgaan zonder toestemming van andere ouder, maar niet wijziging hoofdverblijfplaats definitief naar Nl. Meer dan 1 jaar verstreken voor verzoek, maar geen sprake van worteling. Weigeringsgrond art. 13 lid 1 sub b Verdrag slaagt: ernstig risico op geestelijk gevaar voor kind bij terugkeer. Nog steeds oorlog en noodtoestand.
Volledige uitspraak
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 24-7284
Zaaknummer: C/09/673817
Datum beschikking: 7 januari 2025
Internationale kinderontvoering
Beschikking in het kader van het op 10 oktober 2024 ingekomen verzoek van:
[de vader] ,
de vader,
wonende op een voor de rechtbank bekend adres in het buitenland,
advocaat: mr. J.H. Weermeijer-Patist te Leiden.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder] ,
de moeder,
wonende op een voor de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. H.P. Scheer te Utrecht.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
-
het verzoekschrift, met bijlagen, van de zijde van de vader;
-
het e-mailbericht van 23 oktober 2024, met bijlagen, van de zijde van de vader.
Op 23 oktober 2024 is de zaak op de regiezitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader (per videoverbinding), bijgestaan door zijn advocaat en zijn Oekraïense advocaat, A. Luchynets, alsmede de moeder, bijgestaan door haar advocaat en vergezeld van een tolk, V. Chebotarev, en [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming. Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. H.M. Boone. De behandeling ter terechtzitting is aangehouden.
Na genoemde regiezitting hebben de vader en de moeder getracht door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke regeling te komen. Op 4 november 2024 heeft het Mediation Bureau de rechtbank bericht dat de mediation tussen partijen niet is geslaagd. De vader handhaaft daarom het teruggeleidingsverzoek.
Bij beschikking van deze rechtbank van 5 november 2024 is drs. I. Sandig benoemd tot bijzondere curator over de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , Oekraïne.
De rechtbank heeft opnieuw kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
- het verweerschrift, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
- de e-mail van 4 november 2024 van de zijde van de moeder;
- het verslag van de bijzondere curator van 12 november 2024;
- het F9-formilier van 13 november 2024, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
- de brief van 13 november 2024, met bijlagen, van de zijde van de vader;
- de brief van 9 december 2024, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
- het F9-formilier van 10 december 2024, met bijlagen, van de zijde van de vader;
- de mail van 11 december 2024, met bijlagen, van de zijde van de moeder.
[de minderjarige] is op 12 december 2024 in het bijzijn van de bijzondere curator en de tolk E. Hovhannisjan in raadkamer gehoord.
Op 12 december 2024 is de behandeling ter terechtzitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de vader (per videoverbinding), vergezeld van de tolk E. Unguryan en bijgestaan door mr. A. Weterings waarnemend kantoorgenoot van zijn advocaat, alsmede de moeder, vergezeld van de tolk E.G. Reinink en bijgestaan door haar advocaat, de bijzondere curator en [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming. Van zowel de zijde van de moeder als de zijde van de vader zijn pleitnotities overgelegd.
Verzoek en verweer
De vader heeft verzocht:
met toepassing van artikel 13 van de Uitvoeringswet internationale
kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet), de onmiddellijke terugkeer, doch uiterlijk vóór 1 november 2024, van [de minderjarige] te bevelen, althans de terugkeer van [de minderjarige] vóór een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum te bevelen, waarbij de moeder [de minderjarige] primair dient af te geven aan de vader, dan wel subsidiair dient terug te brengen naar Oekraïne, meer specifiek [plaatsnaam] , Oekraïne, althans de plek waar hun gewone verblijfplaats is gelegen, dan wel – indien de moeder nalaat [de minderjarige] terug te brengen – te bepalen op welke datum de moeder [de minderjarige] met een geldig reisdocument aan de vader of een nader te bepalen derde persoon zal afgeven, zodat hij [de minderjarige] zelf mee terug kan nemen naar Oekraïne;
op grond van artikel 13, vierde lid, van de Uitvoeringswet een gecertificeerde
instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet te belasten met de voorlopige voogdij over [de minderjarige] ,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Feiten
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Zij zijn de ouders van de nu nog minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , Oekraïne.
De vader en de moeder oefenen het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] uit.
De moeder is op 15 juli 2023 met de minderjarige naar Nederland vertrokken.
De vader, de moeder en [de minderjarige] hebben de Oekraïense nationaliteit.
De vader heeft zich op 22 juni 2024 gewend tot de Centrale autoriteit in Oekraïne. Deze Centrale autoriteit heeft contact opgenomen met de Centrale autoriteit in Nederland.
Beoordeling
Rechtsmacht
Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en Oekraïne zijn partij bij het Verdrag.
De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht om kennis te nemen van het onderhavige teruggeleidingsverzoek, gelet op de werkelijke verblijfplaats van [de minderjarige] in Nederland (zie HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU2834). Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag over het kind toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Gewone verblijfplaats
De vader stelt dat [de minderjarige] onmiddellijk voor zijn overbrenging naar Nederland zijn gewone verblijfplaats in Oekraïne had.
De moeder erkent dat [de minderjarige] voordat hij naar Nederland kwam in Oekraïne verbleef. De moeder meent echter dat voor bepaling van de gewone verblijfplaats als hier bedoeld, gekeken moet worden naar de specifieke verblijfplaats van [de minderjarige] in Oekraïne (die voor zijn overbrenging is gewijzigd van [geboorteplaats] naar [plaatsnaam] ).
De rechtbank volgt de moeder hierin niet. Anders dan de moeder heeft aangevoerd is het niet in lijn met de aard en strekking van het Verdrag om teruggeleiding te gelasten naar een specifieke woonplaats. De beslissing of teruggeleiding moet plaatsvinden wordt dan ook niet getoetst aan de specifieke woonplaats, maar naar het land van de gewone verblijfplaats.
Nu de moeder erkent dat [de minderjarige] in Oekraïne woonde voordat hij naar Nederland kwam, komt de rechtbank tot het oordeel dat [de minderjarige] onmiddellijk voor zijn overbrenging naar Nederland zijn gewone verblijfplaats in Oekraïne had.
Gezag
Niet in geschil is dat het gezagsrecht daadwerkelijk gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van de overbrenging, dan wel zou zijn uitgeoefend, indien de overbrenging niet had plaatsgevonden.
Toestemming
Tussen de ouders is in geschil of de vader toestemming heeft gegeven voor de overbrenging van [de minderjarige] naar Nederland. Voorts is tussen de ouders in geschil of de overbrenging van [de minderjarige] naar Nederland is geschied in strijd met het gezagsrecht naar Oekraïens recht.
De moeder stelt dat zij toestemming van de vader had om met [de minderjarige] naar Nederland te verhuizen. In december 2022 is de moeder een week in Oekraïne geweest om [de minderjarige] te bezoeken. Tijdens een gesprek hebben de ouders afgesproken dat [de minderjarige] in de zomer naar Nederland zou verhuizen, zo stelt de moeder. Vlak voor het vertrek naar Nederland gaf de vader ineens aan dat hij alleen toestemming voor een verhuizing naar Nederland zou geven, als de moeder een verklaring zou tekenen dat [de minderjarige] op zijn adres in Oekraïne ingeschreven zou blijven staan. De moeder heeft hier niet aan mee willen werken en is vervolgens met [de minderjarige] naar Nederland gegaan. Volgens de moeder was het niet de bedoeling dat [de minderjarige] bij zijn vader zou blijven wonen.
Bovendien is de moeder van mening dat zij vanwege de oorlog überhaupt geen toestemming van de vader nodig had. Vanwege de staat van beleg – die nog steeds geldt – kan op grond van een nog steeds geldend decreet een ouder zonder toestemming van een andere ouder een kind onder de zestien jaar oud meenemen uit Oekraïne, zo voert de moeder aan.
De vader voert verweer en stelt dat naar Oekraïens recht zijn toestemming nodig was voor een verhuizing van [de minderjarige] naar Nederland en dat hij geen toestemming heeft gegeven voor deze verhuizing.
De rechtbank is van oordeel dat de moeder haar stelling dat zij toestemming had voor de verhuizing van [de minderjarige] naar Nederland tegenover de uitdrukkelijke betwisting door de vader onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Niet is gebleken dat de ouders afspraken hebben gemaakt over een vertrek van [de minderjarige] uit Oekraïne naar Nederland. Ook is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat de moeder zonder toestemming van de vader de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] definitief naar Nederland mocht wijzigen. Weliswaar staat Resolutie 264 toe dat zij de grens mag overgaan zonder toestemming van de andere ouder, maar de moeder wil de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] definitief naar Nederland wijzigen. Uit de Resolutie volgt niet dat voor een definitieve wijziging van de verblijfplaats van een minderjarige onder de 16 jaar geen toestemming van de andere gezaghebbende ouder nodig is.
Uit het vorenstaande volgt dat de overbrenging van [de minderjarige] naar Nederland is geschied in strijd met het gezagsrecht van de vader naar Oekraïens recht en daarmee ongeoorloofd is in de zin van artikel 3 van het Verdrag.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag
Op grond van artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
Aangezien de moeder [de minderjarige] op 15 juli 2023 heeft meegenomen naar Nederland en [de minderjarige] in ieder geval vanaf die datum zonder toestemming van de vader in Nederland verblijft en het verzoek tot teruggeleiding op 10 oktober 2024 bij de rechtbank is ingediend, is er meer dan één jaar verstreken tussen de ongeoorloofde overbrenging en het tijdstip van indiening van het verzoek.
Op grond van lid 2 van artikel 12 van het Verdrag wordt de terugkeer van een kind gelast, zelfs als de termijn van één jaar is verstreken, tenzij wordt aangetoond dat het kind inmiddels is geworteld in zijn nieuwe omgeving. De moeder stelt dat [de minderjarige] in zijn nieuwe omgeving in Nederland is geworteld.
De moeder meent dat sprake is van worteling van [de minderjarige] in Nederland, omdat hij al meer dan een jaar in Nederland verblijft. Hij woont samen met zijn moeder en haar nieuwe partner in een asielzoekerscentrum (AZC). Hij gaat in Nederland naar school en heeft hier vriendjes.
Volgens de vader is geen sprake van worteling. [de minderjarige] heeft zijn hele leven in Oekraïne gewoond en verbleef ten tijde van de indiening van het verzoek pas iets meer dan een jaar in Nederland. [de minderjarige] woont op dit moment in een asielzoekerscentrum, waardoor hij nog niet zodanig heeft kunnen integreren in Nederland dat het om die reden onmogelijk is dat hij uit deze situatie kan worden gehaald. [de minderjarige] spreekt de Nederlandse taal niet en hij heeft geen emotionele of familiale banden met Nederland. In Oekraïne kan [de minderjarige] in een stabiele omgeving verblijven.
De vraag of sprake is van worteling moet worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het concrete geval, waarbij tijdsverloop slechts een van de factoren is. Van belang zijn zowel de fysieke als de emotionele band die het kind inmiddels met zijn nieuwe omgeving heeft gekregen. Het gaat daarbij niet alleen om het nieuwe ‘gezinsverband’ maar ook om externe relaties, zoals overige familie, vriendjes, school en sport.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat [de minderjarige] in Nederland is geworteld. De rechtbank heeft in aanmerking genomen wat in de overgelegde stukken en ter zitting door beide ouders op dit punt naar voren is gebracht en wat [de minderjarige] in de gesprekken met de bijzondere curator en met de rechtbank heeft verklaard. Op 15 juli 2023 is [de minderjarige] met de moeder naar Nederland verhuisd en hij verblijft nu dus ruim een jaar in Nederland. Sinds dit verblijf in Nederland, woont [de minderjarige] samen met zijn moeder en haar nieuwe partner in een AZC. Ook gaat [de minderjarige] inmiddels naar school. Zowel in de gesprekken met de bijzondere curator, als in het gesprek met de rechtbank, is gebleken dat [de minderjarige] de Nederlandse taal een klein beetje begrijpt, maar nog niet zo heel goed spreekt. [de minderjarige] heeft verteld dat hij naar school gaat en dat hij inmiddels een aantal vriendjes heeft. Er wonen, behalve de moeder, geen familieleden van [de minderjarige] in Nederland. Ook is het nog onzeker of de toekomst van de moeder en [de minderjarige] in Nederland ligt. Zij hebben op dit moment een vluchtelingenstatus en het is nog niet duidelijk of zij een permanente verblijfstatus zullen krijgen en of zij in Nederland kunnen blijven. En wat de uitkomst van de asielprocedure ook zal zijn, vaststaat dat het huidige verblijf in het AZC tijdelijk is. Van worteling in Nederland is naar het oordeel van de rechtbank daarom geen sprake.
Omdat van worteling in de zin van artikel 12 lid 2 van het Verdrag geen sprake is, geldt als uitgangspunt dat de onmiddellijke terugkeer van [de minderjarige] naar Oekraïne wordt gelast. Dit is slechts anders indien sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag of van een omstandigheid als bedoeld in artikel 20 van het Verdrag.
De moeder doet een beroep op de weigeringsgronden van artikel 13 lid 1 sub b en artikel 13 lid 2 van het Verdrag. De rechtbank overweegt als volgt.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag
Op grond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, als de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. Het doel en de strekking van het Verdrag brengen met zich dat deze weigeringsgrond restrictief moet worden uitgelegd.
De moeder stelt dat er een ernstig risico bestaat dat [de minderjarige] bij terugkeer naar Oekraïne wordt blootgesteld aan lichamelijk en/of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. In Oekraïne is een oorlog gaande. De ouders woonden met [de minderjarige] in [geboorteplaats] , dat in Oost-Oekraïne ligt waar de strijd het meest hevig is. In de regio waar de vader woont, is het weliswaar relatief rustig, maar ook daar is de oorlog merkbaar. Ook daar zijn raket- en drone-aanvallen en gaat met grote regelmaat het luchtalarm af. Terug naar Oekraïne betekent voor [de minderjarige] dat hij teruggaat naar oorlogsgebied. [de minderjarige] heeft door de oorlog in Oekraïne een trauma opgelopen. [de minderjarige] is veel bezig met de oorlog en op school gaat het niet goed. School heeft aangegeven dat hij hulp nodig heeft en [de minderjarige] is doorverwezen naar een psycholoog voor traumatherapie. Wanneer [de minderjarige] moet terugkeren naar Oekraïne is dat een gevaar voor zijn lichamelijke, maar zeker ook zijn psychische gezondheid. In Oekraïne zal hij niet de hulp krijgen die hij nodig heeft. Daarnaast bestaat de kans dat de vader wordt opgeroepen om naar het font te gaan en dat [de minderjarige] dan helemaal alleen is in Oekraïne.
De vader betwist dat er sprake is van deze weigeringsgrond en stelt dat niet is aangetoond dat er een ernstig risico bestaat dat [de minderjarige] wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar bij terugkeer naar Oekraïne, dan wel dat hij in een ondragelijke toestand wordt gebracht. In Oekraïne is een oorlog gaande, maar de vader woont in Karpatië, een gebied in het westen van Oekraïne, vlakbij de Slowaakse en Hongaarse grens. Dit gebied is veilig en het is geen doelwit van aanvallen. De leefomstandigheden zijn daar goed en de scholen en de winkels zijn gewoon open. Er is daarom een minimaal risico dat [de minderjarige] wordt blootgesteld aan actieve oorlogsvoering in het gebied in Oekraïne waar hij zou terugkeren. Ook is er, als dat toch noodzakelijk blijkt, de mogelijkheid om naar een van de buurlanden te vluchten. Voorts verwijst de vader naar de zaak QvR (2022) EWHC 2961: in deze zaak werd de oorlog niet gezien als een ernstig risico. De vader heeft ook de middelen om [de minderjarige] te kunnen opvangen en voor hem te kunnen zorgen bij terugkeer naar Oekraïne. De vader betwist verder dat hij naar het front moet; uit de door hem overgelegde stukken blijkt duidelijk dat hij niet geschikt is bevonden voor militaire dienst.
Door de bijzondere curator is in haar verslag en ter zitting naar voren gebracht dat [de minderjarige] heeft aangegeven dat hij zich in Nederland veilig en fijn voelt en dat hij met zijn moeder in Nederland wil blijven. Hij heeft vrienden hier en vindt het leuk op school. In het begin vond hij het moeilijk dat hij de taal niet sprak, maar dat gaat nu beter. Over zijn leven in Oekraïne heeft [de minderjarige] aangegeven dat hij eerst een goed leven had, maar dat hij de plek waar hij met zijn vader naartoe is gevlucht in verband met de oorlog niet fijn vond. Ook heeft [de minderjarige] aangegeven dat als hij in Oekraïne moet wonen, hij veel angst zal hebben dat er ‘dingen uit de lucht zullen vallen’ en dat er drones zullen zijn. [de minderjarige] is bang als hij een luchtalarm hoort. Ook is hij bang dat zijn huis slecht zal zijn en dat er geen elektriciteit, verlichting en water is. [de minderjarige] moet er niet aan denken dat hij zijn familie en vrienden zal verliezen. [de minderjarige] wenst dat zijn vader blij voor hem is dat hij zich in Nederland veilig voelt.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van de moeder op de weigeringsgrond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag slaagt. Uit de stukken en uit wat er op zitting is besproken volgt dat in dit geval sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. Die omstandigheden houden een ernstig risico in dat [de minderjarige] in het geval van terugkeer naar Oekraïne wordt blootgesteld aan lichamelijk en/of geestelijk gevaar en in een ondragelijke toestand wordt gebracht. De rechtbank legt dat als volgt uit.
Het is de rechtbank gebleken dat de website van de Rijksoverheid een ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken bevat waaruit blijkt dat de kleurcode van het reisadvies voor Oekraïne rood is en het advies is om er niet heen te reizen. In heel Oekraïne geldt de noodtoestand; er is een oorlog gaande. Het is er te gevaarlijk en raketaanvallen zijn er in het hele land. De veiligheidssituatie is onzeker en instabiel. Voorts is de dreiging van oorlog er altijd; ook in de regio waar de vader woont zijn raket- en droneaanvallen en gaat het luchtalarm regelmatig af. De ouders woonden met [de minderjarige] in [geboorteplaats] , dat in Oost-Oekraïne ligt en waar de strijd het meest hevig is. In de regio waar de vader woont, is het weliswaar relatief rustig, maar ook daar is de oorlog merkbaar. Ook daar zijn raket- en drone-aanvallen en gaat met grote regelmaat het luchtalarm af. Terug naar Oekraïne betekent voor [de minderjarige] dat hij teruggaat naar oorlogsgebied. [de minderjarige] heeft door de oorlog in Oekraïne een trauma opgelopen. Dit blijkt uit de stukken van de huisarts en school. Er bestaan zorgen over het psychisch welbevinden van [de minderjarige] . Uit de overgelegde stukken blijkt dat de leerkrachten van [de minderjarige] hebben aangegeven dat hij nog niet goed meekomt op school, hij veel met de oorlog bezig is en onder andere oorlogsgerelateerde tekeningen maakt. De school van [de minderjarige] heeft aangegeven dat [de minderjarige] hulp nodig heeft. Ook de huisarts van [de minderjarige] heeft aangegeven dat het niet goed gaat met [de minderjarige] . [de minderjarige] is somber en heeft depressieve klachten. De huisarts heeft hem doorverwezen naar een psycholoog voor traumatherapie en voor psychologische ondersteuning voor vluchtelingenkinderen. In zowel het gesprek met de bijzondere curator als met de rechtbank heeft [de minderjarige] aangegeven dat hij angstig is voor de oorlog en vreest voor een mogelijke terugkeer naar Oekraïne. Hij is bang voor het luchtalarm en voor drones. In Nederland voelt [de minderjarige] zich veilig. Hij wil daarom graag hier blijven.
Hoewel de rechtbank ook oog heeft voor de situatie waarin de vader is gebracht en het zo is dat [de minderjarige] van de één op de andere dag bij hem is weggehaald, kan de rechtbank er niet omheen dat de zorgen over het welbevindingen van [de minderjarige] groot zijn. Er lijkt sprake van (oorlogs)trauma’s en enorme angst voor een terugkeer naar Oekraïne. [de minderjarige] heeft psychologische hulp en mogelijk ook traumatherapie nodig. Gelet op die problemen en noodzakelijke therapieën, zal een terugkeer van [de minderjarige] naar Oekraïne leiden tot een ernstig risico op geestelijk gevaar voor hem. Tot slot overweegt de rechtbank dat de uitspraak die namens de vader wordt aangehaald ziet op andere omstandigheden, zodat de rechtbank hieraan voorbij zal gaan. De rechtbank realiseert zich dat dit voor de vader een teleurstelling zal zijn en het gemis van [de minderjarige] hem veel verdriet doet. Toch acht de rechtbank het in het belang van [de minderjarige] dat hij voor nu in Nederland blijft.
Op grond van het bovenstaande zal de rechtbank de teruggeleiding van [de minderjarige] naar Oekraïne afwijzen. De overige verweren van de moeder behoeven gelet hierop geen bespreking meer.
Voorlopige voogdij
De vader heeft verzocht om de voorlopige voogdij over [de minderjarige] uit te spreken. De rechtbank zal dit verzoek, nu dit verband houdt met een bevel tot teruggeleiding en gelet op wat hiervoor is overwogen, afwijzen.
Kosten
Nu het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.
Bijzondere curator
De rechtbank acht het in het belang van [de minderjarige] dat de bijzondere curator de uitspraak van de rechtbank (en eventueel de uitspraak van het Gerechtshof) met hem bespreekt. De rechtbank merkt ten overvloede op dat de benoeming van de bijzondere curator, voor zover er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing, doorloopt tijdens de appelprocedure. Indien er geen hoger beroep wordt ingesteld dan beschouwt de rechtbank de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure één maand na datum van deze beschikking als beëindigd.
Beslissing
De rechtbank:
*
wijst af het verzoek tot teruggeleiding van [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , Oekraïne, naar Oekraïne;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
wijst af het meer of anders verzochte;
*
beschouwt – voor zover er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing – de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure met ingang van 7 februari 2025 als beëindigd.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.M. Boone, A.M.M. Vingerling en A.P. de Klerk, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. S.G.J. Verkennis als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 januari 2025. |
||
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing. |
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733