Datum publicatie | 27-01-2025 |
Zaaknummer | 200.319.695/01 |
Procedure | Hoger beroep |
Zittingsplaats | Amsterdam |
Rechtsgebieden | Civiel recht |
Trefwoorden | Tuchtrecht / aansprakelijkheid; Tuchtrecht/aansprakelijkheid jeugdprofessional; Jeugdbescherming / Jeugdwet; Uithuisplaatsing 1:265a e.v. BW |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie
Aansprakelijkheid jeugdhulpverleningsinstantie. (On)rechtmatigheid verzoek aan kinderrechter tot uithuisplaatsing van minderjarige kinderen. (On)rechtmatigheid van de wijze waarop de uithuisplaatsing is uitgevoerd. Verwijzing naar schadestaatprocedureVolledige uitspraak
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.319.695/01
zaak-/ rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/712525 / HA ZA 22-53
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 januari 2025
in de zaak van
1. [appellant 1] , tevens als wettelijk vertegenwoordiger van zijn minderjarige kinderen:
- [appellant 2] ,
- [appellant 3] ,
- [appellant 4] ,
2. [appellant 5] ,allen wonende te [plaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. H. de Jong te Burgum,
tegen
WILLIAM SCHIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.M. Bruidegom te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna [appellanten] (afzonderlijk [appellant 1] , [appellant 2] , [appellant 3] , [appellant 4] en [appellant 5] ) en WSS genoemd.
1De zaak in het kort
Op verzoek van WSS heeft de kinderrechter de minderjarige kinderen van [appellant 1] met spoed uit huis geplaatst. In deze zaak is aan de orde of WSS onrechtmatig heeft gehandeld door dat verzoek te doen. Ook ligt de vraag voor of de wijze waarop de kinderen vervolgens uit huis zijn geplaatst onrechtmatig is.
2Het geding in hoger beroep
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 21 november 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 7 september 2022 van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaak- / rolnummer gewezen tussen [appellanten] als eisers en WSS als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven met producties,
- memorie van antwoord met één productie.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 16 september 2024 laten toelichten door hun hiervoor vermelde advocaten. De advocaat van [appellanten] heeft dit gedaan aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – opnieuw rechtdoende de vorderingen van [appellanten] zal toewijzen, met veroordeling van WSS in de kosten van het geding in beide instanties.
WSS heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met– voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten.
WSS heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.
3Feiten
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 2.1. tot 2.16. van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten komen de feiten neer op het volgende:
[appellant 1] is getrouwd geweest met mevrouw [appellant 5] (hierna: [appellant 2] ), met
wie hij vier kinderen heeft: [appellant 2] , geboren in [jaar 1] , [appellant 3] , geboren in [jaar 2] , [appellant 4] , geboren in [jaar 3] en [appellant 5] geboren in [jaar 4] (hierna ook: de
kinderen). Het huwelijk is door echtscheiding ontbonden in 2012.
Op verzoek van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden (hierna: de
kinderrechter) is de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) op 17 juni 2016 een onderzoek gestart naar de gezinssituatie van de kinderen. De Raad heeft in het rapport van 28 juli 2016 geconcludeerd:
"(. .. ) Bij alle vier de kinderen lijkt sprake te zijn van een gespleten loyaliteit (kinderen
kunnen niet openlijk loyaal zijn aan beide ouders en kiezen uiteindelijk voor één ouder, ten koste van de andere).( .. .)
Het gesloten gezinssysteem maakt dat er geen volledig zicht te krijgen is op hoe het
werkelijk toe gaat qua met name opvoeding door vader, ook school bevestigt dit. Het feit
dat dit moeilijk bespreekbaar is met vader, maakt dat het moeilijk te veranderen is. ( .. .)
De Raad acht het van belang dat er meer zicht komt op de opvoedingssituatie bij vader en zijn pedagogische aanpak richting de kinderen, zodat, mocht dit inderdaad een
aandachtspunt zijn, hier hulp op ingezet kan worden (en tevens bij moeder).
De bereidheid om hulp te accepteren in het gezin bij vader, is niet aanwezig op dit moment en hiermee zullen de zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen blijven bestaan ( .. .) Een gezinsvoogd dient de ontwikkeling van de ontwikkeling van de kinderen te volgen en beslissingen te nemen die in hun belang zijn ( .. .)"
Bij brief van 29 juli 2016 heeft de Raad de kinderrechter verzocht om de kinderen
onder toezicht te stellen van WSS, omdat de kinderen volgens de Raad ernstig werden
bedreigd in hun ontwikkeling: "( .. .) De ernstig bedreigde ontwikkeling ( .. .) is gelegen in de conflictueuze situatie tussen de ouders, waarin de kinderen geen contact met moeder hebben en haar volledig uit hun leven hebben verbannen en de nu al zichtbare invloed die dit heeft op de sociaal- emotionele en identiteitsontwikkeling. Tevens is het noodzakelijk dat er zicht komt op de veiligheid in de thuissituatie bij beide ouders ( .. .)".
De kinderrechter heeft bij beschikking van 7 september 2016 de kinderen onder
toezicht van WSS gesteld voor de duur van één jaar. Mevrouw [naam 1] en de heer
[naam 2] zijn als jeugdzorgwerkers van WSS bij het gezin betrokken geweest.
Op 8 februari 2017 heeft Veilig Thuis WSS benaderd vanwege een anoniem
gedane melding over de kinderen, waarbij zorgen zijn gemeld over hun ontwikkeling en
opvoedsituatie.
Op 24 februari 2017 heeft WSS een schriftelijke aanwijzing als bedoeld in artikel
1:263 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aan [appellant 1] gestuurd. WSS heeft [appellant 1] aangegeven dat voormelde anonieme melding ontvangen, dat de jeugdzorgmedewerker [appellant 1] telefonisch heeft gesproken om een afspraak te maken om de melding met hem te bespreken, dat hij tijdens dat telefoongesprek heeft aangegeven niet mee te willen werken en dat de jeugdzorgwerker niet welkom is in zijn woning, dat hij zich bedreigend heeft opgesteld naar de jeugdzorgwerker door aan te geven een ander gezicht te zullen gaan opzetten, niet alleen in gesprek te willen gaan maar alleen met de kinderen erbij en dat hij daarnaast belastende uitspaken heeft gedaan over de jeugdzorgwerker in het bijzijn van zijn kinderen. WSS heeft vervolgens onder meer de aanwijzing gegeven dat hij op een respectvolle en niet bedreigende manier moet samenwerken met de jeugdzorgwerker in het belang van de kinderen en de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Aanleiding voor de schriftelijke aanwijzing was een aantal (telefoon)gesprekken tussen enerzijds [appellant 1] en anderzijds [naam 1] of [naam 2] , waarin [naam 1] en [naam 2] [appellant 1] als dreigend hebben ervaren.
Op 28 februari 2017 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden bij de rechtbank over de omgang tussen [appellant 2] en de kinderen. Hierbij waren onder anderen [appellant 1] , [appellant 2] en [naam 2] aanwezig. Daarnaast waren andere bij het gezin betrokken hulpverleners aanwezig. Volgens de aantekeningen van [naam 2] in het gezinsdossier heeft [appellant 1] zich bij deze ontmoeting bedreigend opgesteld tegenover [appellant 2] en een aantal hulpverleners.
Op dezelfde dag heeft een overleg plaatsgevonden tussen WSS en verschillende
instanties, waaronder de politie en meerdere jeugdhulpinstellingen. Hierbij hebben deze instanties gezamenlijk besloten om een spoedmachtiging uithuisplaatsing van de kinderen te verzoeken. Ook hebben zij besloten dat voortaan het Landelijke Expertise Team Jeugdbescherming (hierna: LET) de betrokken jeugdzorginstelling zou worden.
Op 3 maart 2017 heeft de kinderrechter op (de gronden vermeld in) het verzoek van WSS een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen voor de duur van vier weken verleend. WSS heeft in haar verzoek spoedmachtiging uithuisplaatsing op de voet van art. 1:265b BW de aanleiding voor de ondertoezichtstelling en het verloop daarvan tot dan toe geschetst, daarbij de anonieme melding en de schriftelijke aanwijzing vermeld en concluderend gesteld: “Een spoedverzoek is noodzakelijk, omdat de dreigende houding van vader en boosheid gericht kan worden op de kinderen. Daarnaast is er geen zicht op de al schrijnende opvoedsituatie waarin de kinderen verkeren. Vader blijft de hulpverlening en jeugdzorgwerkers buiten de deur houden, en lijkt in zijn gedrag steeds dreigender te worden. Vader heeft tijdens de zitting van 28-02-2017 aangegeven niet te gaan meewerken en dat de jeugdzorgmedewerker niet welkom is. Het zicht op de kinderen is hierdoor minimaal terwijl de zorgen alleen maar groter worden. Ondanks de beschreven consequentie in de Schriftelijke Aanwijzing dat de GI over zal gaan tot het neerleggen van een verzoek bij de rechtbank, weigert vader in gesprek te gaan met de jeugdzorgwerker en weigert op welk vlak dan ook mee te werken. Gezien de huidige maatregel, en situatie acht de WSG het noodzakelijk om de kinderen veilig te stellen nu er geen enkele partij in staat is dit wel te kunnen doen. Gezien de agressieve en dwingende houding en onberekenbaarheid van vader is een spoedverzoek noodzakelijk, aangezien de GI bang is dat vader bij een regulier verzoek machtiging uithuisplaatsing agressie kan laten zien dan wel de kinderen ergens mee naar toeneemt.”
[appellant 2] , [appellant 3] en [appellant 4] zaten op dezelfde basisschool en zijn op 3 maart 2017 aan het einde van de dag van school gehaald door de gezinsvoogd en de politie. [appellant 5] zat al op de middelbare school. Hij is op 3 maart 2017 aan het einde van de schooldag, toen het druk was op het schoolplein, door de gezinsvoogd en met zichtbare aanwezigheid van politie van zijn school opgehaald. Daarbij zijn twee politieagenten in uniform mee de school in geweest en stonden er twee politieauto's voor de school te wachten. [appellant 5] is vervolgens vervoerd in één van die auto's. De kinderen zijn allen op een andere plek ondergebracht.
Op 22 maart 2017 heeft de kinderrechter, op verzoek van LET, de machtiging
uithuisplaatsing verlengd tot 7 september 2017. De kinderrechter heeft, voor zover relevant, geoordeeld:
"( ... ) Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is besproken, concludeert de
kinderrechter dat de vader [ [appellant 1] , hof] zich gedurende de ondertoezichtstelling dusdanig heeft gedragen dat in ieder geval de gezinsvoogd [van WSS, hof] zich door de vader bedreigd heeft gevoeld. Hierdoor was het voor de WSS niet mogelijk om de ondertoezichtstelling goed uit te voeren en zicht te krijgen op de kinderen en evenmin zicht te krijgen op de veiligheid van de kinderen. Mede gelet op het agressieve en dwingende gedrag van de vader zijn de zorgen van de WSS over de veiligheid van de kinderen toegenomen. De kinderrechter onderschrijft deze zorgen over de kinderen. De zorgen maken het noodzakelijk dat de kinderen uit huis geplaatst worden. Er zijn bovendien ernstige zorgen over het feit dat de kinderen al lange tijd geen contact hebben met de moeder en met name, omdat alle kinderen ieder voor zich stellig blijven in hun mening ook in de toekomst geen enkel contact meer met de moeder te willen hebben. Het is gedurende de ondertoezichtstelling de gezinsvoogd/hulpverlening niet gelukt om meer zicht te krijgen op de opvoedingssituatie van de kinderen bij de vader en om in gesprek te gaan met hen. Het is daarom nog steeds onduidelijk of de kinderen vrij zijn om hun mening te geven over of zij wel of niet omgang met de moeder willen of dat zij hierin beïnvloed zijn door de vader. ( ... ) Er zijn grote zorgen over het feit dat alle kinderen hun moeder categorisch afwijzen. De kinderrechter onderschrijft dan ook met het standpunt van het LET dat onderzoek naar de problematiek binnen het gezinssysteem waarin de kinderen opgroeien, moet plaatsvinden vanuit een neutrale plek. Hiervoor is tijd nodig. De kinderen hebben rust nodig en moeten kunnen stabiliseren, voordat onderzoek kan worden gedaan naar de (onderliggende) problematiek en naar wat het meest in hun belang is. Bovendien moeten de contacten vervolgens met beide ouders stapsgewijs kunnen worden opgebouwd, als dat in het belang is van de kinderen.( ... ). Uit voorgaande volgt dat de uithuisplaatsing van [appellant 4] , [appellant 3] , [appellant 2] en [appellant 5] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek) ."
[appellant 5] is weggelopen van de plek waar hij uit huis geplaatst was en is terug naar huis gegaan. Op 12 april 2017 heeft de kinderrechter vervolgens op verzoek van LET een spoedmachtiging verleend tot het doen opnemen van [appellant 5] in een gesloten jeugdhulpaccommodatie voor de duur van vier weken. Deze machtiging is bij beschikking van 3 mei 2017 verlengd tot 7 september 2017.
[appellant 1] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter tot
verlenging van de machtiging uithuisplaatsing (zie onder 3.11). Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, heeft bij beschikking van 23 mei 2017 de beschikking van
de kinderrechter vernietigd. Het hof heeft daarbij, voor zover relevant, overwogen:
"( ... )
Het hof stelt vast dat de zorgen over de fysieke veiligheid van de kinderen niet
bevestigd zijn. Tijdens de eerste weken van de (spoed)uithuisplaatsing heeft er bij alle
kinderen lichamelijk onderzoek plaatsgevonden. De kinderarts heeft - behalve één
afwijking bij [appellant 4] waarover twijfel bestaat en waarvoor foto's zijn gemaakt - geen
tekenen van uitwendig toegebracht letsel geconstateerd. De kinderen zelf hebben ook niets verklaard over eventuele fysieke mishandelingen. De zorgen over de fysieke veiligheid waren onder meer gebaseerd op een anonieme melding. Gelet op de bewoordingen van die melding valt niet uit te sluiten dat deze afkomstig is uit de kring van de moeder. Vanuit de buurt, school en sportclubs van de kinderen - de vader heeft in dat kader schriftelijke verklaringen ingebracht - worden deze zorgen niet bevestigd.
( ... )
Met betrekking tot de zorg dat er geen zicht is op de situatie bij de vader en dat hij zich in het kader van de ondertoezichtstelling niet meewerkend heeft opgesteld, overweegt het hof als volgt. Het gedrag, de wijze van communiceren en de houding van de vader richting met name de GI [WSS, hof], hebben er mede voor gezorgd dat de GI ernstig belemmerd is in haar werkzaamheden in het kader van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Het hof acht het niet acceptabel dat de vader zich op een zodanige manier jegens de gezinsvoogd, maar ook anderen heeft opgesteld, dat zij zich bedreigd voelden. Ook heeft de vader niet juist gehandeld door de gezinsvoogd geen zicht te geven op zijn situatie en die van de kinderen. Daar staat tegenover dat het voorafgaande aan de uithuisplaatsing redelijk leek te gaan met de kinderen, geen sprake was van schoolverzuim, de kinderen naar diverse (sport)clubs gingen en de school geen grote zorgen signaleerde. In het voordeel van de vader spreekt dat hij goed heeft meegewerkt aan de intake van [appellant 5] bij de [instelling] [de gesloten instelling waar [appellant 5] verbleef, hof]. Verder lijkt de benadering van de vader door medewerkers van het LET beter aan te sluiten bij wat de vader in de communicatie nodig heeft. De vader heeft desgevraagd ter zitting uitdrukkelijk toegezegd dat hij in het vervolg - dus eveneens bij eventuele thuisplaatsing van de kinderen - zal meewerken aan de onderzoeken die in het belang van de kinderen nodig zijn, ook als de moeder daarbij betrokken wordt. Aldus lijkt er een prille doorbraak te zijn in de relatie van de vader met de hulpverlening, zij het dat aan het onderlinge vertrouwen nog flink moet worden gewerkt. In dat kader geeft het hof de vader in overweging om iemand te vragen hem bij te staan in de communicatie met de GI, bijvoorbeeld zijn advocaat en/of een persoonlijk begeleider/maatschappelijk werker.
Voornoemde zorgen zijn naar het oordeel van het hof in het onderhavige geval
onvoldoende om de zware maatregel van verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing te rechtvaardigen, temeer nu tijdens de uithuisplaatsing, naar de GI in hoger beroep heeft verklaard, gewerkt dient te worden aan contactherstel tussen de kinderen en de moeder (en de vader), terwijl het nog maar de vraag is of de moeder in staat is tot een voor de kinderen positief contactherstel.
Naar het oordeel van het hof lijkt het aangewezen dat eerst alleen de moeder onderzocht
wordt om te beoordelen of zij in staat is op een goede manier invulling te geven aan
omgang met de kinderen. Nu een dergelijk onderzoek zich alleen op de moeder richt, is een uithuisplaatsing van de kinderen daarvoor naar het oordeel van het hof niet nodig en disproportioneel.( ... )"
De kinderen zijn per 23 mei 2017 weer thuisgeplaatst bij [appellant 1] .
Bij beschikking van 23 augustus 2017 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd.
Per 7 september 2018 is de ondertoezichtstelling beëindigd.
[appellant 1] heeft bij beschikking van 24 september 2020 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, het eenhoofdig gezag over de kinderen gekregen.
4Eerste aanleg
[appellanten] hebben in eerste aanleg gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat WSS onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [appellant 1] en de kinderen, bij het beslissen tot uithuisplaatsing en de wijze waarop zij de kinderen uit huis heeft geplaatst;
II. WSS te gelasten met [appellanten] over te gaan tot vaststellen van de schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
III. met veroordeling van WSS in de kosten van de procedure daaronder begrepen de nakosten.
WSS heeft verweer gevoerd.
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellanten] afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten. Zij heeft geoordeeld dat WSS in redelijkheid de inschatting mocht maken dat er sprake was van een voor de kinderen zodanig ernstige situatie dat het in hun belang was om uit huis te worden geplaatst en WSS dus haar verzoek tot uithuisplaatsing mocht voorleggen aan de kinderrechter en verder dat de wijze waarop de uithuisplaatsing van de kinderen plaatsvond niet onrechtmatig was.
5Beoordeling
[appellanten] hebben in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. Deze houden kort gezegd in dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat WSS op het moment suprême redenen had voor uithuisplaatsing en ten onrechte heeft gemeend dat de manier van uithuisplaatsen van de kinderen, waarbij ze elk op een andere plek zijn ondergebracht, en met name de gang van zaken bij de uithuisplaatsing van [appellant 5] door de beugel kon. Het hof ziet aanleiding de grieven gezamenlijk te behandelen.
In hoger beroep moet het hof opnieuw beoordelen of WSS uit hoofde van onrechtmatige daad jegens [appellanten] aansprakelijk is en of WSS uit dien hoofde gehouden is tot vergoeding van de gestelde schade. Voor wat betreft de eerste grondslag (het voorleggen aan de kinderrechter van het verzoek om een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing) overweegt het hof als volgt. Hoewel de autoriteiten een grote beoordelingsruimte toekomt bij de noodzakelijkheid van kinderbeschermingsmaatregelen, geldt een strenger toezicht op verdere beperkingen, zoals op ouderlijke rechten van toegang tot het kind. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen maken verkeerde beslissingen of beoordelingen van deskundigen kinderbeschermingsmaatregelen niet noodzakelijkerwijs onverenigbaar met artikel 8 EVRM. De sociale en medische autoriteiten hebben een zorgplicht voor kinderen en kunnen niet aansprakelijk zijn voor elke keer dat echte en redelijke zorgen over de veiligheid van kinderen ten opzichte van hun familie achteraf onwaar blijken (EHRM 30 september 2008, nr. 38000(1)/05, R.K. en A.K. t. Verenigd Koninkrijk). Doorslaggevend is dus of WSS ten tijde van indiening van het verzoek bij de kinderrechter in redelijkheid de inschatting mocht maken dat er ernstige zorgen waren over de situatie van de kinderen, die nodig waren om een spoedmachtiging uithuisplaatsing zoals bedoeld in artikel 1:265b BW te verzoeken.
[appellanten] hebben geen grief gericht tegen r.o. 4.6. van het vonnis van de rechtbank. Deze rechtsoverweging komt erop neer dat niet al uit de uitspraak van het hof Arnhem-Leeuwarden van 23 mei 2017 (zoals hiervoor geciteerd in r.o. 3.14), waarbij het verzoek om verlenging van de machtiging uithuisplaatsing werd afgewezen, volgt dat WSS onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [appellanten] In hoger beroep is dit dus uitgangspunt.
In hoger beroep is ook niet bestreden dat het verzoek van WSS betrekking had op het nemen van een maatregel met een voorlopig karakter (uithuisplaatsing voor de duur van vier weken) voor verder onderzoek op een definitieve beslissing over de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de kinderen (r.o. 4.5 van het vonnis). Ook hiervan moet het hof dus uitgaan.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat WSS op basis van de haar toen ter beschikking staande gegevens in redelijkheid de inschatting mocht maken dat er ernstige zorgen waren over de situatie van de kinderen, die nodig waren om een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing te verzoeken. Er was op dat moment al een ondertoezichtstelling uitgesproken. WSS was belast met de uitvoering daarvan. [appellant 1] was het niet eens met die kinderbeschermingsmaatregel en de communicatie en samenwerking met hem was vanaf het begin moeizaam. Deze situatie is steeds verder uit de hand gelopen. WSS, die daarbij de belangen van de kinderen voorop diende te stellen, zag zich eind februari 2017/begin maart 2017 geconfronteerd met een situatie waarin zij de ondertoezichtstelling niet meer kon uitvoeren door het (dreigende) gedrag van [appellant 1] . Zij kon immers geen zicht krijgen op de thuissituatie van de kinderen, hetgeen één van de doelen van de ondertoezichtstelling was. Toen er een anonieme melding was gedaan bij Veilig Thuis, waarin zorgen waren geuit over de ontwikkeling van de kinderen en hun opvoedsituatie, heeft [appellant 1] daarover niet in gesprek willen gaan met de jeugdzorgwerker van WSS. Zijn optreden is vervolgens door de jeugdzorgwerkers als zo bedreigend ervaren, dat hem op 24 februari 2017 een schriftelijke aanwijzing is gegeven waarin expliciet werd aangegeven dat hij op respectvolle en niet bedreigende wijze moest samenwerken met de jeugdzorgwerker van WSS. Ter zitting van 28 februari 2017 heeft [appellant 1] aan de rechter te kennen gegeven geen opvolging te zullen geven aan de schriftelijke aanwijzing. Op 28 februari 2017 is na de zitting op de rechtbank zijn gedrag opnieuw als dreigend ervaren. Hierdoor zijn de zorgen over de kinderen in de thuissituatie, waar zij alleen door [appellant 1] werden verzorgd en opgevoed, verder toegenomen. WSS heeft zich in het spoedverzoek vooral op de voormelde omstandigheden gebaseerd die ernstige zorgen opleverden. Dat WSS die ernstige zorgen toen in redelijkheid kon hebben vindt bevestiging in de omstandigheden dat LET het verzoek van WSS heeft overgenomen en dat de kinderrechter in de beschikking van 22 maart 2017 de machtiging uithuisplaatsing heeft verlengd tot 7 september 2017. Het hof passeert het verwijt van [appellanten] dat WSS tevoren te weinig onderzoek heeft gedaan. De hulpverleners hebben zelf het dreigende gedrag van [appellant 1] waargenomen en hebben ook gezien dat hij de kinderen niet met hen liet spreken. Nu het ging om zorgen in de thuissfeer (waarop WSS ondanks diverse pogingen geen zicht kon krijgen) was de informatie van anderen, zoals de school, sportverenigingen en buren, slechts beperkt relevant. Met WSS acht het hof het verder onwaarschijnlijk dat [appellant 1] destijds toestemming voor lichamelijk onderzoek bij de kinderen zou hebben gegeven, nu hij aan minder ingrijpende aspecten van de ondertoezichtstelling al niet wilde meewerken. Hierom behoefde WSS die toestemming ook niet aan [appellant 1] te vragen alvorens het spoedverzoek in te dienen. Deze grondslag kan [appellanten] dus niet baten.
Voor wat betreft de tweede grondslag, de wijze waarop de uithuisplaatsing is uitgevoerd, overweegt het hof als volgt. De drie jongste kinderen zijn door de gezinsvoogd en onder begeleiding van de politie van de basisschool opgehaald. Hierbij zijn de kinderen door de intern begeleider om de beurt uit de klas gehaald en is het vertrek van de school verder rustig verlopen. Niet is komen vast te staan dat de politie geüniformeerd was of als politieauto herkenbare voertuigen gebruikte. WSS heeft toegelicht waarom ze er (na overleg met meerdere instanties waaronder de politie) voor heeft gekozen om de spoedmachtiging ten uitvoer te leggen op een moment dat [appellant 1] er niet bij was en onder begeleiding van de politie. [appellant 1] had zich immers in de weken voor de uithuisplaatsing dreigend opgesteld naar onder meer WSS, waardoor hij onberekenbaar overkwam. Bovendien was/is [appellant 1] woonachtig tegenover de basisschool. WSS heeft naar het oordeel van het hof in de gegeven omstandigheden in redelijkheid voor deze wijze van tenuitvoerlegging kunnen kiezen. In zoverre heeft WSS dus niet onzorgvuldig gehandeld.
Voor zover [appellanten] hebben bedoeld te betogen dat WSS onzorgvuldig heeft gehandeld bij de tenuitvoerlegging van de spoedmachtiging uithuisplaatsing doordat de vier kinderen op vier verschillende locaties zijn geplaatst, overweegt het hof als volgt. Uit het bepaalde in art. 8 EVRM en art. 16 lid 1 IVRK volgt dat het, in verband met het family life tussen broers en zussen, in beginsel de voorkeur verdient dat in geval van uithuisplaatsing kinderen uit hetzelfde gezin zoveel mogelijk bij elkaar te worden geplaatst. Echter, gelet op de omstandigheid dat het hier ging om een spoedeisende situatie waarin beoogd werd vier kinderen veilig te stellen, om een relatief beperkte periode van vier weken en het algemeen bekend is dat het lastig is om dergelijke spoedplekken (zeker voor vier kinderen tegelijk) te vinden, acht het hof de omstandigheid dat de kinderen uit elkaar zijn geplaatst eveneens onvoldoende om deze wijze van tenuitvoerleggen onzorgvuldig te achten jegens [appellanten]
De uithuisplaatsing van [appellant 5] is anders verlopen dan die van de drie jongste kinderen. [appellant 5] is met zichtbare aanwezigheid van politie van zijn school opgehaald. Daarbij is hij tijdens ‘spitsuur’ opgehaald vanuit de kantine van zijn middelbare school door de gezinsvoogd en geüniformeerde politieagenten; zij hebben hem vervolgens meegenomen in een van de twee als zodanig herkenbare, gereed staande politieauto’s. Onduidelijk is gebleven of [appellant 5] handboeien om gekregen heeft, zoals [appellanten] stellen en WSS betwist. Maar ook als ervan uit worden gegaan dat [appellant 5] niet geboeid is geweest, heeft WSS naar het oordeel van het hof onzorgvuldig gehandeld. Immers, alle aanwezigen (onder wie medeleerlingen en docenten) hebben kunnen zien hoe de toen veertienjarige [appellant 5] werd meegenomen als ware hij verdacht van een (schijnbaar ernstig) strafbaar feit. Dit terwijl vaststaat dat [appellant 5] nimmer in aanraking was geweest met politie en justitie en gesteld noch gebleken is dat hij eerder agressief gedrag had vertoond. De jeugdzorgmedewerkers hebben voor deze gang van zaken excuses aangeboden aan [appellant 5] . WSS onderkent in dit geding dat haar optreden anders had gekund. Zij stelt evenwel dat zij destijds in redelijkheid voor deze wijze van tenuitvoerleggen mocht kiezen omdat zij meende dat er een reële (grote) kans was dat [appellant 5] niet zou meewerken en hij het eens was met zijn vader. Deze argumentatie overtuigt het hof niet. Uit het in hoger beroep overgelegde contactjournaal van 2 maart 2017 blijkt ook niet hoe en waarom WSS tot deze voor [appellant 5] en [appellant 1] (als vader) ingrijpende handelwijze is gekomen. Niet valt in te zien waarom dit ‘machtsvertoon’ nodig was om de veertienjarige [appellant 5] uit huis te plaatsen. WSS heeft hierdoor een ernstige inbreuk gemaakt op het gevoel van waardigheid en de eigen waarde van [appellant 5] en aldus onzorgvuldig gehandeld jegens [appellant 5] en [appellant 1] .
[appellanten] hebben de mogelijkheid dat door deze wijze van tenuitvoerlegging van de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing (psychische) schade is geleden door [appellant 5] en [appellant 1] voldoende aannemelijk gemaakt. Dat het meenemen van [appellant 5] van school onder deze omstandigheden traumatisch is geweest is alleszins voorstelbaar. Daarbij zijn stukken overgelegd waaruit blijkt dat [appellant 5] achterstand op school heeft opgelopen en dat zijn karakter veranderd is. Hij kan sindsdien moeilijker mensen vertrouwen.
Slotoverweging:
De grieven treffen gedeeltelijk doel. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd op een voor [appellanten] belangrijk punt. Hierom zal het hof de proceskosten in beide instanties tussen partijen compenseren, op de hierna vermelde wijze.
6Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover daarbij het inzake de wijze van uithuisplaatsing van [appellant 5] door [appellanten] onder I en II gevorderde is afgewezen en voor zover [appellanten] in de proceskosten zijn veroordeeld;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat WSS onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant 5] en [appellant 1] door de wijze waarop zij [appellant 5] uit huis heeft geplaatst;
gelast WSS en [appellanten] over te gaan tot het vaststellen van de schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
bepaalt dat partijen hun eigen proceskosten dragen, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door mr. M.C. Bosch, mr. E.M. de Stigter en mr. M.J. Alt-van Endt en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2025.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733