Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 21-01-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:266

Datum publicatie28-01-2025
Zaaknummer200.335.444/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsLeeuwarden
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenIPR familierecht; IPR huwelijksvermogensrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Bruidsgave naar Iraans recht. Vrouw moet als compensatie afzien van de bruidsgave ('Mahr') want zij heeft de (wettelijke) echtscheiding aangevraagd (khul echtscheiding). Geen sprake van strijd met de Nederlandse openbare orde.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden, afdeling civiel

zaaknummer gerechtshof 200.335.444/01

zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 219665

arrest van 21 januari 2025

in de zaak van

[appellante] (de vrouw),

die woont in [woonplaats1] ,

die hoger beroep heeft ingesteld,

en bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie en verweerster in reconventie,

advocaat: mr. A. Hashem Jawaheri te Amsterdam,

tegen

[geïntimeerde] (de man),

die woont in [woonplaats2] ,

die ook hoger beroep heeft ingesteld,

en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiser in reconventie,

advocaat: mr. M. Ahmadi te Rotterdam.

1Het verloop van de procedure in hoger beroep

Op 10 december 2024 heeft een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2De kern van de zaak

2.1.

De man en de vrouw hebben beiden de Iraanse nationaliteit. Zij zijn [in] 2006 in [plaats1] , Iran, met elkaar getrouwd.

2.2.

In de ondertekende huwelijksakte hebben partijen blijkens de beëdigde Nederlandse vertaling, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

“(…)

Bruidsprijs en handtekening van de echtgenoten:

1. Een geschenk bestaande uit een koran, een spiegel met kandelaars, een rol termeh-stof, in totaal ter waarde van vijf miljoen en driehonderd rial;

2. Mahr al-soenna ten bedrage van tweehonderdtweeënzestig rial en half;

3. Een set gouden sieraden van 10/tien mithqal;

4. Achthonderd stuks volle Bahar-e Azadi gouden munten;

5. De kosten van een bedevaart naar Mekka en de graftombes van sjiitische heiligen in Irak, ten bedrage van negentien miljoen rial;

6. De prijs van 3 dang van een woning, ten bedrage van vierhonderd miljoen rial;

7. Een contante som voor de bruidsprijs ten bedrage van tweehonderd miljoen rial die echtgenoot volgens de sharia verschuldigd is en aan zijn echtgenote dient te betalen op het ieder moment dat zij ze opeist.

(…)

Overeengekomen voorwaarden tussen partijen:

(…)

B. Verder verleent echtgenoot aan echtgenote de bevoegdheid met het recht van substitutie om in onderstaande gevallen naar de rechtbank te stappen voor een echtscheidingsvergunning en na het kiezen van de soort echtscheiding ook een echtscheiding aan te vragen. Dat geldt ook wanneer echtgenote afstand doet van haar bruidsprijs waardoor echtgenoot akkoord gaat met een echtscheiding.

(…)

In onderstaande gevallen kan echtgenote de rechtbank verzoeken om middels een uitspraak de echtscheiding toe te staan:

1. Indien echtgenoot om welke reden dan ook weigert gedurende zes maanden het onderhoudsgeld te betalen, en zij niet in de mogelijkheid verkeert hem daartoe te verplichten. Eveneens is dit van toepassing indien de man overige basisrechten van de vrouw gedurende zes maanden schendt en zij niet in de mogelijkheid verkeert hem hiertoe te verplichten.

2. Indien het wangedrag en de manier van omgang van echtgenoot het samenleven met hem voor echtgenote ondraaglijk maakt.

(…)

8. Indien echtgenoot het gezin gedurende een periode van meer dan zes maanden en zonder geldige reden verlaat.

(…)

12. Indien echtgenoot zonder instemming van de eerste echtgenote een tweede huwelijk aangaat, of indien echtgenoot volgens het oordeel van de rechtbank niet rechtvaardig is ten aanzien van zijn echtgenoten.

(…)”

2.3.

De man is in februari 2019 naar Nederland gekomen, de vrouw (en de minderjarige dochter van partijen, [de dochter] ) in september 2021.

2.4.

De vrouw heeft op 28 november 2022 in Nederland een verzoek tot echtscheiding ingediend. Het huwelijk is ontbonden op 3 mei 2023 door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 6 april 2023 in de registers van de burgerlijke stand. Deze echtscheiding is niet erkend in Iran.

2.5.

De vrouw heeft bij dagvaarding van 12 december 2022 de rechtbank gevorderd dat de man wordt veroordeeld tot voldoening van een deel van de bruidsgave, te weten achthonderd volle Bahar-e Azadi gouden munten van maat 1 met een gewicht van 8.13598 gram, een netto gewicht van 7.32238 gram puur goud, een diameter van 22 millimeter en puurheid van 0.9000 of een equivalent daarvan gelijk aan € 405.360,- binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis, met veroordeling van de man in de proceskosten vermeerderd met de wettelijke rente. De man heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw, dan wel afwijzing van de vordering. Subsidiair heeft de man geconcludeerd dat de bruidsgave gematigd dient te worden, waarbij de man enkel 110 Bahar-e Azadi gouden munten aan de vrouw dient te voldoen. Daarnaast heeft hij zowel primair als subsidiair veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure gevorderd.

2.6.

De rechtbank heeft de man in het bestreden vonnis van 15 november 2023 veroordeeld tot overdracht aan de vrouw van 110 Bahar-e Azadi gouden munten maat 1, met een gewicht per munt van 8.13598 (gram), met een nettogewicht van puur goud 7.32238 (gram), 22 mm met de puurheid van 0,90000, binnen veertien dagen na betekening van het vonnis. De man is verder veroordeeld tot overdracht aan de vrouw van 690 Bahar-e Azadi gouden munten maat 1, met een gewicht per munt van 8.13598 (gram), met een nettogewicht van puur goud 7.32238 (gram), 22 mm met de puurheid van 0,90000 in termijnen van één Bahar-e Azadi gouden munt per jaar, vanaf januari 2025. De kosten van de procedure zijn door de rechtbank tussen partijen gecompenseerd.

2.7.

De bedoeling van het hoger beroep van de vrouw is dat het bestreden vonnis wordt vernietigd voor zover het betrekking heeft op de afwijzing van de vordering tot betaling van het equivalent in euro’s van de overeengekomen Bahar-e Azadi gouden munten, en dat, opnieuw rechtdoende, alsnog wordt bepaald dat de man het equivalent in euro’s van de overeengekomen Bahar-e Azadi gouden munten aan de vrouw dient te voldoen.

2.8.

De man komt eveneens in hoger beroep van het bestreden vonnis. De bedoeling van zijn hoger beroep is dat het bestreden vonnis wordt vernietigd en de vrouw in haar vorderingen van in eerste aanleg alsnog niet-ontvankelijk wordt verklaard, althans de vorderingen van de vrouw worden afgewezen en zij wordt veroordeeld in de kosten van de procedure. De vrouw concludeert in het verweerschrift in incidenteel hoger beroep tot afwijzing van de vordering van de man, met veroordeling van de man in de proceskosten in alle instanties.

3Het oordeel van het hof

Rechtsmacht en toepasselijk recht

3.1.

De Nederlandse rechter heeft op grond van artikel 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering rechtsmacht ten aanzien van de vordering met betrekking tot de bruidsgave vanwege de woonplaats van de gedaagde – de man – in Nederland.

3.2.

De rechtbank heeft ten aanzien van de vordering van de vrouw uit hoofde van de bruidsgave Iraans recht toegepast. Nu de toepassing van het Iraanse recht tussen partijen niet in geschil is, zal het hof hier ook van uitgaan.

Bruidsgave

3.3.

In geschil is de bruidsgave die partijen zijn overeengekomen in de Iraanse huwelijksakte. Vast staat dat partijen ter gelegenheid van de huwelijksvoltrekking [in]
[in] 2006 in Iran afspraken hebben gemaakt over een door de man aan de vrouw verschuldigde bruidsgave. Het hof zal de grief van de man in het incidenteel hoger beroep, zijnde de meest verstrekkende grief, als eerste beoordelen.

3.4.

De man stelt dat de vrouw naar Iraans recht door het indienen van het echtscheidingsverzoek afstand heeft gedaan van haar aanspraak op de bruidsgave. Dat verzoek van de vrouw is namelijk niet gebaseerd op een van de echtscheidingsgronden die volgen uit de wet of de huwelijksakte van partijen. De vrouw betwist dit en stelt dat zij geen afstand heeft gedaan van haar aanspraak op de bruidsgave. Partijen zijn volgens de vrouw naar Iraans recht nog gehuwd en de bruidsgave betreft een rechtsfiguur die los gezien moet worden van de echtscheiding. Dat de vrouw met het indienen van het verzoek tot echtscheiding afstand zou hebben gedaan van de bruidsgave, is volgens haar daarnaast in strijd met de Nederlandse openbare orde, zoals bepaald in artikel 10:6 van het Burgerlijk Wetboek (BW).

3.5.

Het hof overweegt als volgt. De bruidsgave (mahr) is een rechtsfiguur in het islamitische recht. Het gaat om een toezegging tot betaling van geld en/of goederen van de man aan de vrouw ter gelegenheid van de huwelijkssluiting. Vanaf de dag van de huwelijkssluiting is de vrouw eigenaar en rechthebbende van de bruidsgave. De vrouw kan vanaf dat moment de bruidsgave op ieder moment opeisen. Dit volgt uit artikel 1082 van het Iraanse Burgerlijk Wetboek (IBW). De bruidsgave moet bezien worden tegen de achtergrond dat naar islamitisch recht echtgenoten in beginsel ieder hun eigen vermogen behouden. Hoewel partijen afwijkende afspraken kunnen maken, kan de vrouw na de ontbinding van het huwelijk daardoor in principe geen aanspraak maken op het vermogen van de man. De bruidsgave voorziet daarmee in enige bestaanszekerheid voor de vrouw in geval van een echtscheiding.

3.6.

Naar Iraans recht kan de vrouw slechts op basis van een aantal gronden zelfstandig een verzoek tot echtscheiding indienen. Indien het echtscheidingsverzoek van de vrouw is gebaseerd op een van die echtscheidingsgronden, behoudt zij haar aanspraak op de bruidsgave. Het echtscheidingsverzoek kan worden gebaseerd op echtscheidingsgronden die volgen uit de wet of uit de huwelijksakte van partijen. De wettelijke echtscheidingsgronden voor Iraanse vrouwen luiden, naar het Engels vertaald, als volgt:

- Artikel 1029 IBW: “the husband’s disappearance for a period of at least four years without any sign of life.”

- Artikel 1129 IBW: “the husband’s refusal to pay maintenance and the impossibility to force him to do so.”

- Artikel 1130 IBW: “the husband’s breach of any other marital duties and the impossibility to have him observe them.”

In de huwelijksakte hebben partijen (aanvullende) echtscheidingsgronden opgenomen. Deze echtscheidingsgronden zijn (voor zover hier van belang) vermeld onder 2.2.

3.7.

Indien de echtscheiding wordt verzocht door de vrouw en niet is gebaseerd op een van de echtscheidingsgronden, is er sprake van een khul echtscheiding. De khul echtscheiding is geregeld in het navolgende, naar het Engels vertaalde, artikel:

- Artikel 1146 IBW: “A Khul’a divorce occurs when the wife obtains a divorce owing to dislike of her husband, against property which she cedes to the husband. The property in question may consist of the original marriage portion, or the monetary equivalent thereof, whether more or less than the marriage portion.”

In het geval van een khul echtscheiding zal de vrouw aan haar echtgenoot een vergoeding aanbieden in ruil voor zijn toestemming om te kunnen scheiden. De compensatie bestaat meestal uit de kwijtschelding van het onbetaalde deel van de bruidsgave, alsook uit elke andere vorm van compensatie.

3.8.

Anders dan de vrouw stelt, is het hof van oordeel dat de bruidsgave niet los gezien kan worden van de echtscheidingsprocedure. De bruidsgave is immers een vorm van financiële zekerheid voor de vrouw voor na de echtscheiding. De bruidsgave is daarmee zodanig met het huwelijk en, in het bijzonder, de echtscheiding verbonden dat deze niet los van elkaar kunnen worden gezien. Dat partijen naar Iraans recht nog zijn gehuwd, maakt dit oordeel niet anders. Naar Nederlands recht heeft er immers een rechtsgeldige echtscheiding plaatsgevonden.

3.9.

In hoger beroep is niet in geschil dat de echtscheiding is verzocht door de vrouw. De vrouw heeft ter zitting haar overwegingen hieromtrent nader toegelicht. Zij heeft zonder nadere onderbouwing gesteld dat de man gedurende het huwelijk een relatie heeft gekregen met een andere vrouw en dat zij daarom niet meer met hem verder kon. Het hof is niet gebleken dat deze omstandigheid valt onder een van de genoemde wettelijke echtscheidingsgronden of een van de aanvullende echtscheidingsgronden die in de huwelijksakte zijn opgenomen. De man heeft bovendien betwist dat hij een relatie met een andere vrouw was aangegaan of dat een van de echtscheidingsgronden aan de orde is. De grond van het echtscheidingsverzoek is daarmee naar Iraans recht dislike of her husband, zoals vermeld in artikel 1146 IBW, zodat er sprake is van een khul echtscheiding. Het hof overweegt dat uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de vrouw op grond van het IBW niet zonder meer recht heeft op uitkering van de bruidsgave, maar dat zij op grond van het IBW de man compenseert, welke compensatie kan bestaan uit kwijtschelding van de door de man voor of tijdens het huwelijk niet betaalde bruidsgave of een andere vorm van compensatie.

3.10.

De vrouw stelt dat een dergelijke conclusie in strijd is met het in Nederland voor fundamenteel gehouden recht van de echtgenoten om van elkaar te kunnen scheiden, zodat op grond van artikel 10:6 BW de bepalingen uit het IBW buiten toepassing zouden moeten blijven. Het hof volgt de vrouw niet in haar stelling. Hoewel het hof inziet dat de echtscheiding op deze manier negatieve financiële consequenties voor de vrouw heeft, maakt dit niet dat het voor haar onmogelijk is om van de man te scheiden. Een situatie van gevangenschap van de vrouw in het huwelijk is dus niet aan de orde. Bovendien geldt ook voor de man dat een initiatief tot echtscheiding van zijn zijde voor hem financiële consequenties heeft, aangezien hij in dat geval de bruidsgave moet voldoen. Daar komt bij dat het ook bij huwelijken naar Nederlands recht voorstelbaar is dat een van de echtgenoten negatieve financiële consequenties ondervindt door de echtscheiding. De negatieve financiële consequenties hetzij aan de zijde van de vrouw, hetzij aan de zijde van de man kunnen naar het oordeel van het hof dan ook niet tot gevolg hebben dat de bepalingen uit het IBW strijdig zijn met de Nederlandse openbare orde. Daarbij overweegt het hof dat als de vordering van de vrouw zou worden toegewezen, de man geconfronteerd zou worden met de financiële consequenties van de echtscheiding.

3.11.

Op grond van het voorgaande komt aan de man het recht van compensatie toe. Nu die doorgaans in de vorm van kwijtschelding van de nog niet betaalde bruidsgave plaatsvindt, en onderhandelingen tussen partijen in het kader van de echtscheiding niet meer aan de orde zijn omdat de Nederlandse echtscheiding inmiddels een feit is, is het hof van oordeel dat de man de nog niet betaalde Bahar-e Azadi gouden munten niet aan de vrouw hoeft te voldoen. Dit maakt dat de vordering van de vrouw om de man te veroordelen de munten aan haar te betalen, moet worden afgewezen.

Veroordeling in een equivalent en betekenis ‘volle’ Bahar-e Azadi gouden munt

3.12.

Omdat het hof het incidenteel hoger beroep van de man zal toewijzen, komt het hof niet toe aan beoordeling van de vorderingen betreffende de veroordeling in het equivalent van de munten in euro’s en de vraag wat bedoeld wordt met een ‘volle’ Bahar-e Azadi gouden munt.

Proceskosten

3.13.

Gelet op het familierechtelijke karakter van deze zaak, zal het hof de proceskosten in het principaal en in het incidenteel hoger beroep compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4De beslissing

Het hof, recht doende in principaal en incidenteel hoger beroep:

in het principaal appel

wijst de vordering van de vrouw in principaal hoger beroep af;

in het incidenteel hoger beroep

vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
15 november 2023 en doet opnieuw recht:

wijst de vordering van de vrouw in eerste aanleg alsnog af;

in het principaal en incidenteel hoger beroep

compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit arrest is gewezen door mr. M.A.F. Veenstra, voorzitter, mr. L. van Dijk, mr. C. Coster, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2025.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733