Essentie (redactie)
Internationale kinderontvoering. Uitgaande zaak (Irak). HKOV naar analogie toegepast. Teruggeleiding naar Nederland gelast. Zie voor minderjarige 1 (17 jaar) 1.
Datum publicatie | 17-02-2025 |
Zaaknummer | C/09/677459 / FA RK 24-9048 |
Procedure | Eerste aanleg - enkelvoudig |
Zittingsplaats | Den Haag |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | IPR familierecht; Kinderontvoering |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Internationale kinderontvoering. Uitgaande zaak; de minderjarige kinderen verblijven in Irak. Het HKOV wordt naar analogie toegepast. De rechtbank gelast de teruggeleiding van de kinderen naar Nederland.Volledige uitspraak
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 24-9048
Zaaknummer: C/09/677459
Datum beschikking: 21 januari 2025
Internationale kinderontvoering
Beschikking op het op 17 december 2024 ingekomen verzoek van:
[de vader] ,
de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. I.M.G. Maste te Almere.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder] ,
de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres in Nederland, thans verblijvende op een onbekend adres in Irak.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het verzoekschrift, met bijlagen.
Op 14 januari 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk H. Abdulla, alsmede [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder is niet verschenen. De moeder is opgeroepen per advertentie in de Staatscourant van 24 december 2024, omdat van haar op dit moment geen verblijfplaats (in Irak of in Nederland) bekend is.
De rechtbank heeft de minderjarige kinderen niet uitgenodigd voor een kindgesprek omdat van hen ook geen verblijfplaats of contactgegevens (in Irak of in Nederland) bekend zijn.
Verzoek en verweer
De vader heeft verzocht, met toepassing van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet):
de onmiddellijke terugkeer van na te melden minderjarigen [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] te bevelen, waarbij de vader deze minderjarigen zal ophalen om hen naar Nederland terug te brengen;
de moeder te veroordelen om [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] daartoe aan de vader af te geven, samen met de originele paspoorten van hen;
de proceskosten zodanig te compenseren dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
an wel een beslissing door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, voor zover de wet dat toelaat.
De moeder heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader.
Ter zitting heeft de vader zijn verzoek aangevuld, in die zin dat het verzoek tot teruggeleiding ook zal gelden voor de op dit moment nog minderjarige [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2007 in [geboorteplaats] , Bahrein. Namens de vader is dit aanvullende verzoek na de zitting schriftelijk ingediend. De rechtbank zal dit aanvullende verzoek afzonderlijk op een nader te bepalen zitting behandelen, zodat de moeder ook ten aanzien van dit verzoek aanvullende verzoek in de gelegenheid zal worden gesteld om hiervan kennis te nemen en verweer te voeren.
Feiten
- De vader en de moeder zijn gehuwd op 21 november 2002 in Bahrein. Het huwelijk is ontbonden naar Islamitisch recht.
- Zij zijn de ouders van de volgende thans nog minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2007 in [geboorteplaats] , Bahrein,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2009 in [geboorteplaats] , Bahrein,
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2014 in [geboorteplaats] , Bahrein,
- [minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum 4] 2015 in [geboorteplaats] , Bahrein,
- [minderjarige 5] , geboren op [geboortedatum 5] 2018 in [geboorteplaats] , Bahrein.
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarige kinderen uit.
- De moeder heeft met de minderjarige kinderen de woning van partijen te [plaatsnaam] verlaten en is met de kinderen naar Irak gegaan en niet naar Nederland teruggekeerd.
- De vader en de kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit, de moeder heeft de Iraakse nationaliteit.
- De vader heeft zich gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit (CA). De zaak is bij de CA geregistreerd onder IKO nr. 24/0078.
Beoordeling
Rechtsmacht
De vader heeft zijn verzoek gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980.
Omdat de regels van internationaal bevoegdheidsrecht in procesrechtelijke zin van openbare orde zijn, zal de rechtbank de vraag naar haar rechtsmacht ambtshalve aan de orde stellen.
Het gaat hier om een zogeheten ‘uitgaande zaak’, wat betekent dat de minderjarige kinderen zijn overgebracht vanuit Nederland naar een ander land. Dit land – Irak – is geen partij bij het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). De internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter wordt in dergelijke niet door het Verdrag bestreken gevallen geregeld door artikel 3 van het wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv).
Op grond van artikel 3, aanhef en onder a, Rv, heeft de Nederlandse rechter in dit soort gevallen rechtsmacht als de verzoeker in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft.
De woonplaats van de vader (verzoeker) is in Nederland. De rechtbank acht zich op grond hiervan bevoegd om op basis van artikel 3, aanhef en onder a, Rv, van het verzoek tot teruggeleiding kennis te nemen en verwijst daartoe nog naar het arrest van de Hoge Raad van 5 juli 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1085).
Hoewel Irak geen partij is bij het Verdrag, is volgens artikel 2 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) deze wet tevens van toepassing in de gevallen van internationale ontvoering van kinderen die niet door een verdrag worden beheerst.
Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag daarover toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
De rechtbank ziet in het bepaalde in artikel 2 en 13 lid 3 van de Uitvoeringswet aanleiding de regels van het Verdrag naar analogie toe te passen. Dit neemt niet weg dat de teruggeleidingsrechter in niet door het Verdrag bestreken gevallen van internationale kinderontvoering in het algemeen de nodige ruimte heeft om, indien daartoe aanleiding bestaat, af te wijken van de verdragsregeling (zie Hof Den Haag 19 oktober 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2020).
Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
De vader heeft aangegeven dat, nadat hij al eerder in Nederland was aangekomen, de moeder en de kinderen in december 2022 zijn nagereisd in het kader van gezinshereniging.
De vader, de moeder en de kinderen woonden in gezinsverband in [plaatsnaam] en staan daar in de Basisregistratie personen ingeschreven. De kinderen gingen in Nederland naar school. In het voorjaar van 2024 gaf de moeder aan dat haar broer in Irak zeer ernstig ziek was en dat zij met spoed naar hem toe moest gaan. Vervolgens is er verlof bij de scholen van de kinderen geregeld en zijn er retourtickets voor Irak gekocht. Het hele gezin is tussen 11 en 13 maart 2024 naar Irak gegaan. In Irak aangekomen wachtte een familielid van de moeder het gezin op. De vader werd vervolgens de toegang tot de auto geweigerd en de moeder en de kinderen reden weg zonder de vader. Het is de vader vervolgens niet gelukt de kinderen terug te vinden en hij kan sindsdien op geen enkele manier contact met de moeder en de kinderen krijgen. De vader is zonder de moeder en de kinderen teruggekeerd naar Nederland. Hij weet tot op de dag van vandaag niet waar zij verblijven. De vader heeft in Nederland aangifte gedaan bij de politie en zich gewend tot de CA. De vader heeft de kinderen ook als vermist opgegeven, zodat zij via Interpol een Yellow Notice kunnen krijgen. Zodra de kinderen gesignaleerd worden is er meer kans dat de vader op ondersteuning van de autoriteiten kan rekenen. Het is voor de vader daarom van belang dat hij beschikt over een document van de rechtbank waaruit volgt dat de kinderen aan hem afgegeven moeten worden.
De vader heeft onweersproken gesteld dat de moeder na aankomst in Irak zonder zijn toestemming de kinderen bij de vader heeft weggehouden en eveneens daarna zonder zijn toestemming de kinderen daarna niet meer terug heeft laten keren naar Nederland. De rechtbank stelt vast dat de minderjarige kinderen onmiddellijk voor hun verblijf in Irak hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden en dat het gezagsrecht gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend op het tijdstip van de vasthouding, dan wel zou zijn uitgeoefend, indien de vasthouding niet had plaatsgevonden. De achterhouding van de kinderen in Irak is dan ook gebeurd in strijd met het gezagsrecht van de vader naar Nederlands recht. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat de vasthouding van de minderjarige kinderen [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] in Irak aangemerkt dient te worden als ongeoorloofd in de zin van artikel 3 van het Verdrag.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag
Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de vasthouding van de minderjarige kinderen in Irak en het tijdstip van indiening van het verzoek, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of de kinderen in Irak zijn geworteld en dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.
Weigeringsgronden
Nu niet is gebleken van weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag – hierop is ook geen beroep gedaan – dient de onmiddellijke terugkeer van [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] te volgen.
Teruggeleiding
De rechtbank zal de teruggeleiding van [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] bevelen op de na te melden wijze, waarbij afgifte aan de vader pas aan de orde komt als de moeder niet binnen twee weken na heden zelf voor teruggeleiding zorgt en dan enkel met het doel [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] terug te geleiden naar Nederland.
Uitvoerbaar bij voorraad
Ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet schorst een eventueel hoger beroep de tenuitvoerlegging van de beschikking, tenzij de rechter in het belang van het kind op verzoek of ambtshalve anders bepaalt. De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] dat zij zo snel als mogelijk terugkeren naar Nederland. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vader om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren toewijzen.
Kosten
De rechtbank houdt het verzoek omtrent de proceskosten aan.
Beslissing
De rechtbank:
*
gelast de terugkeer van de minderjarigen:
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2009 in [geboorteplaats] , Bahrein,
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2014 in [geboorteplaats] , Bahrein,
- [minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum 4] 2015 in [geboorteplaats] , Bahrein,
- [minderjarige 5] , geboren op [geboortedatum 5] 2018 in [geboorteplaats] , Bahrein,
naar Nederland, waarbij de moeder [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] dient terug te brengen naar Nederland en beveelt, indien de moeder nalaat [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] terug te brengen naar Nederland, dat de moeder [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 4 februari 2025, opdat de vader [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] zelf mee terug kan nemen naar Nederland;
*
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
*
houdt het verzoek ten aanzien van de minderjarige [minderjarige 1] en het verzoek ten aanzien van de proceskosten aan tot een nader te bepalen zitting.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.C. Olland, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. S.G.J. Verkennis als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 januari 2025. |
||
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing. |
Jurisprudentie 1
Rechtbank Den Haag 11-02-2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:1989© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733