Rechtbank Noord-Nederland 22-01-2025, ECLI:NL:RBNNE:2025:202

Essentie (redactie)

Met voorbijgaan aan wettelijke beperkingen en belemmeringen die hier te lande bestaan erkenning van gestelde Nigeriaanse adoptie van minderjarige, die circa 10 jaar gelden naar Nederland is overgebracht met de intentie hem hier te adopteren door erkenning van de Nigeriaanse adoptie, maar is nagelaten om naar die intentie te handelen. Afwijzing zou, door de gevolgen, een ontoelaatbare inbreuk opleveren op fundamentele rechten die o.m. IVRK garandeert.


Datum publicatie24-02-2025
ZaaknummerC/18/235647 / FA RK 24-3128
ProcedureBeschikking
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenIPR familierecht; Interlandelijke adoptie;
Overig
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Interlandelijke adoptie en schending van kinderrechten. Kinderrechtenverdrag gaat voor Nederlandse wet- en regelgeving. Deze zaak draait om een jongen van ongeveer vijftien jaar, die op jonge leeftijd door een vrouw naar Nederland is gebracht, met de bedoeling hem hier te adopteren. De rechter richt zich bij de beoordeling uitsluitend op de belangen van de minderjarige, die op jonge leeftijd naar Nederland is gebracht en sindsdien in de overtuiging leeft dat hij door de vrouw is geadopteerd. De rechter overweegt dat afwijzing van het verzoek tot erkenning van de adoptie tot een voor de minderjarige onmenselijke situatie leidt, die hieruit bestaat dat hij vanuit het vreemdelingenrecht niet meer is dan alleenstaande minderjarige die niet rechtmatig in Nederland is en over wie geen gezag wordt uitgeoefend. De minderjarige bovendien kan elk moment in vreemdelingendetentie opgesloten worden 'ter fine van uitzetting' en hij kan een terugkeerbesluit en inreisverbod krijgen. De rechter erkent om al deze redenen de adoptie van de minderjarige, ondanks de in de beschikking geduide juridische en administratieve complicaties.

Volledige uitspraak


RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht

Locatie Groningen

zaak-/rekestnummer: C/18/235647 / FA RK 24-3128

beschikking van 17 januari 2025 over de adoptie van:

[naam kind] ,

die is geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] , Nigeria,

en die hierna "de minderjarige" wordt genoemd.

De rechtbank wijst als belanghebbende aan:

[naam vrouw] ,

die woont in [woonplaats] ,

en hierna "de vrouw" wordt genoemd,

advocaat: mr. C. van der Slikke, die kantoor houdt in Groningen,

De ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag,

die zetel heeft in Den Haag,

hierna te noemen "de ambtenaar".

Het procesverloop

Deze procedure is ingeleid met een verzoekschrift van de vrouw, dat de rechtbank heeft ontvangen op 17 juni 2024. Daarin verzoekt zij om de buitenlandse adoptie van de minderjarige te erkennen danwel de adoptie naar Nederlands recht uit te spreken, alsmede, voor zover wordt aangenomen dat de adoptie een 'zwak' karakter zal hebben, om te bepalen dat de zwakke adoptie naar Nigeriaans recht wordt omgezet in een sterke adoptie naar Nederlands recht, of dat de adoptie naar Nederlands recht tot gevolg heeft dat de oorspronkelijke familierechtelijke banden in het land van herkomst worden verbroken. Daarnaast verzoekt de vrouw te verstaan dat de minderjarige de geslachtsnaam [geslachtsnaam] zal hebben en verzoekt zij de inschrijving te gelasten van de Nigeriaanse geboorteakte van de minderjarige onder eventuele aanvulling van de geboortegegevens van de minderjarige, subsidiair tot vaststelling van de geboortegegevens en gelasting van de inschrijving daarvan.

Op 21 juni 2024 heeft de rechtbank een F9-formulier van de vrouw ontvangen.

Op 9 augustus 2024 heeft de rechtbank een brief van de ambtenaar ontvangen.

Op 20 november 2024 heeft de rechtbank een brief van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna "de Raad") ontvangen.

Op 17 januari 2025 heeft de rechter de zaak mondeling behandeld. De rechter heeft toen gesproken met de vrouw, haar advocaat, de ambtenaar en [naam vertegenwoordiger] die de Raad vertegenwoordigt.

De rechter heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling met de minderjarige gesproken en tijdens de mondelinge behandeling verteld wat hij met hem heeft besproken.

De rechter heeft direct na de mondelinge behandeling uitspraak gedaan. Hij heeft aangekondigd dat hij de gronden waarop zijn uitspraak rust, zal uitwerken in deze vandaag te geven beschikking.

De feiten

De rechter kan bij de beoordeling van het verzoek uitgaan van de volgende feiten.

Op 10 januari 2022 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, namens deze vertegenwoordigd door de Centrale Autoriteit interlandelijke adoptie, op 10 januari 2012 toestemming aan de vrouw verleend om een eerste buitenlands kind op te nemen ter adoptie. Deze toestemming is op 11 maart 2013 verlengd en op 12 maar 2017 verlopen.

Uit de basisadministratie van de gemeente Groningen volgt dat de minderjarige op
21 oktober 2014 is ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP).

Op 21 mei 2024 is het kabinetsbesluit genomen om interlandelijke adoptie in Nederland met onmiddellijke ingang stop te zetten en voor lopende procedures een afbouwregeling in te voeren die het mogelijk maakt voor aspirant adoptiefouders een redelijke periode te geven om hun adoptieprocedure voort te zetten.

Het verzoekschrift waarmee de vrouw hier te lande de adoptieprocedure heeft ingeleid, is door de rechtbank ontvangen op 17 juni 2024.

De standpunten

Het standpunt van de vrouw

De vrouw verzoekt de rechtbank om haar adoptie van de minderjarige te erkennen. Daartoe voert zij aan dat hij op [geboortedatum] 2009 is in [geboorteplaats] , Nigeria is geboren. Hij is op 26 juli 2011 aangetroffen op straat, verlaten, met een open wond op zijn been en niet in staat om te lopen. Op 13 maart 2014 heeft het Ministery of Woman Affairs and Social Development de Ebunoluwa Foundation verzocht om assistentie bij de zoektocht naar adoptiefouders. Er is toen geprobeerd de ouders of andere familieleden van de minderjarige op te sporen maar dat is niet gelukt. Op 21 mei 2014 heeft de Commissioner van het Ministry of Woman Affairs and Social Developmenr, in een Approval of Cornrnencernent of Process verklaard, dat het adoptieverzoek van verzoekster is ontvangen en dat de adoptie wordt ondersteund door voornoemd ministerie. Op 10 juni 2014 heeft de Rechtbank Abeokuta, Ogun, Ogun State (de Family Court in de Chief Magistrate’s Court) in een schriftelijke uitspraak het adoptieverzoek door de vrouw toegewezen en bevolen dat het kind in dat kader onder de zorg en in het gezin van verzoekster wordt geplaatst. De rechter heeft op basis hiervan de adoptie van het kind door de vrouw naar Nigeriaans recht bepaald en in een adoptieakte vastgelegd. Volgens de vrouw is daarom de buitenlandse adoptiebeslissing uitgesproken door de ter plaatse bevoegde autoriteit van de vreemde staat (Nigeria), waar de minderjarige zowel ten tijde van het adoptieverzoek als ten tijde van de uitspraak zijn gewone verblijfplaats had, terwijl de vrouw haar gewone verblijfplaats in Nederland had. De vrouw wijst erop dat de geboorteakte van de minderjarige niet klopt, en dat als de rechtbank meent dat de akte daarom niet voor inschrijving in aanmerking komt, er belang bestaat bij de vaststelling van de door haar gestelde geboortegegevens. Tot slot legt de vrouw uit dat zij door diverse omstandigheden niet heeft kunnen komen tot het indienen van een adoptieverzoek en dat, toen de minderjarige recent werd aangehouden in verband met de verdenking van een strafbaar feit aan het licht kwam dat hij niet op een wettige basis in Nederland verblijft, zij alsnog formalisering van de adoptie wil bewerkstelligen.

Het standpunt van de Raad

De Raad adviseert om het verzoek van de vrouw op grond van humanitaire overwegingen toe te wijzen. De vrouw is voor de minderjarige zijn moeder, bij wie hij al jarenlang woont. Erkenning en omzetting van de buitenlandse adoptie naar Nederlands recht doet recht aan de feitelijke omstandigheden van de minderjarige en de vrouw en is in het kennelijk belang van de minderjarige. Middels adoptie verkrijgt de minderjarige de Nederlandse nationaliteit wat maakt dat de bestaanszekerheid voor de minderjarige in Nederland definitief wordt. De Raad ziet geen andere mogelijkheid voor de minderjarige om hier in Nederland te kunnen verblijven en wijst erop dat er geen enkele band is met het land van herkomst en de minderjarige uitsluitend de vrouw die hij als zijn moeder ziet en zijn oma als belangrijke mensen in zijn leven ziet. De Raad heeft er geen vertrouwen in dat buiten een adoptie een mogelijkheid wordt gezocht of gevonden om zijn verblijf een wettelijke basis te geven. De zittingsvertegenwoordiger stelt dat het onderzoeksrapport door de Raad uit compassie is ingericht en dat de Raad te weinig oog heeft gehad voor de complexe juridische problematiek die speelt rond de interlandelijke adoptie. De Raad heeft desgevraagd erop gewezen dat ook de Raad die problematiek niet goed kan adresseren en daardoor ook onvoldoende is onderkend dat sprake is van een gezagsvacuüm. De Raad wil als een directe erkenning niet mogelijk is dat een voogdijmaatregel wordt genomen zodat in ieder geval gezag over hem wordt uitgeoefend. De Raad wijst erop dat hij er niet op vertrouwd dat een voogd het daarheen wil of kan leiden dat voor de minderjarige een wettig basis kan worden gevonden voor zijn verblijf.

Het standpunt van de ambtenaar

Door de ambtenaar is naar voren gebracht dat een van de voorwaarden voor erkenning van de buitenlandse adoptiebeslissing door de Nederlandse rechter is dat de aspirant-adoptieouder de procedure van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) heeft gevolgd. Bij niet-Verdragsadopties moet aan de aspirant-adoptiefouder een beginseltoestemming en een beginseltoestemming op naam zijn verleend door de Centrale autoriteit van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De beginseltoestemming van 10 januari 2012 was geldig tot 12 maart 2013. Op 11 maart 2013 is door het Ministerie van Veiligheid en Justitie een verlengingsbeschikking afgegeven. De beschikking zelf is niet overgelegd maar is mogelijk verlopen op 12 maart 2017. Van een verlenging nadien blijkt geen sprake. Nederlanders of vreemdelingen die in Nederland woonachtig zijn, moeten, als zij in het buitenland een kind willen adopteren, voldoen aan de Wobka. De overgelegde adoptie voldoet met het verstrijken van de geldigheidsduur van de beginseltoestemming niet meer aan de bepalingen van deze wet. Als een in Nederland woonachtige Nederlander of vreemdeling in het buitenland een kind adopteert zonder beginseltoestemming, dan kan deze adoptie niet worden erkend, omdat de Wobka niet in acht is genomen door de aspirant adoptiefouders. Het is niet mogelijk dit te repareren door achteraf alsnog aan de Centrale autoriteit om beginseltoestemming te verzoeken. Artikel 10:109 BW regelt dat de rechter kan vaststellen of een dergelijke adoptie alsnog, ondanks het niet opvolgen van de Wobka, erkend kan worden. De toepasselijke procedure is die van artikel 1:26 BW, een verklaring voor recht. De oorspronkelijke ouders in de overgelegde geboorteakte ontbreken. In het verzoek tot vaststelling van de geboortegegevens wordt de geslachtsnaam om onduidelijke reden leeg gelaten met ‘-‘ en wordt dit aangevuld met een verzoek tot naamkeuze voor de geslachtsnaam Dijkstra op grond van artikel 1:5 lid 3 BW. Verwezen wordt ook naar artikel 4 en 2 WCN. De Wet conflictenrecht namen (WCN) is echter per 1 januari 2012 komen te vervallen. Van toepassing is artikel 10:19 BW. Het kind heeft alleen de Nigeriaanse nationaliteit. Daarmee is het Nigeriaanse naamrecht van toepassing. Het Nigeriaanse naamrecht is niet gecodificeerd en wordt bepaald door gewoonterecht. Uit het Nigeriaanse paspoort blijkt de geslachtsnaam Dijkstra en zo staat het kind opgenomen in de BRP. Een aanvullend verzoek op grond van artikel 1:5 lid 3 BW is daarmee niet nodig. In het verzoek tot vaststelling van de geboortegegevens moet de geboorteplaats niet zijn [plaats] , Nigeria maar [plaats] , Nigeria zoals blijkt uit de Nigeriaanse geboorteakte. [plaats] is geen plaats, maar een deelstaat van Nigeria.

De beoordeling

Waar gaat het om in deze zaak?

Het gaat in deze zaak om de nu ongeveer vijftien jaar oude minderjarige die toen hij ongeveer vijf of zes jaar oud was, door de vrouw naar Nederland is overgebracht met de intentie hem hier in Nederland te adopteren, door de volgens haar in Nigeria tot stand gekomen adoptie te laten erkennen. De vrouw heeft echter nagelaten om naar die intentie te handelen. Zij heeft bijna tien jaren lang niets gedaan om de volgens haar in Nigeria tot stand gekomen adoptie, hier te lande te laten erkennen. Evenmin is door de vrouw enige andere stap gezet die ertoe heeft geleid dat de minderjarige bestaansrecht en -zekerheid hier in Nederland heeft gekregen. De vrouw die aanvoert dat zij door diverse persoonlijke omstandigheden daar niet toe is gekomen, heeft naar het oordeel van de rechter in een lange periode van tijd niet gedacht, gehandeld en beslist in het belang van de minderjarige.

De gevolgen daarvan zijn pijnlijk duidelijk geworden nadat de minderjarige in 2024 door de politie is aangehouden omdat hij werd verdacht van het plegen van een strafbaar feit. De minderjarige verneemt dan dat hij zonder wettige basis in Nederland verblijft, direct kan worden uitgezet, in vreemdelingendetentie kan worden geplaatst of kan worden overgebracht naar het aanmeldcentrum voor asielzoekers in Ter Apel.

Hoewel verwacht mag worden dat dit tot een onmiddellijk handelen zou leiden, heeft de realiteit dat de minderjarige niet wettig in Nederland verblijft, hij geen wettelijk vertegenwoordiger heeft en niemand gezag over hem uitoefent, opnieuw niet geleid tot handelen in het belang van de minderjarige. De vrouw maar ook niet de Raad die in verband met de strafzaak met het onwettige verblijf in Nederland en het gezagsvacuüm bekend werd, hebben niets gedaan. Er zijn géén stappen gezet om tot een verblijfstatus te komen en zelfs de realisatie dat over de minderjarige geen gezag wordt uitgeoefend, heeft bij de Raad niet tot het inzicht geleid dat daarin onmiddellijk moet worden voorzien door het nemen van een kinderbeschermingsmaatregel.

De minderjarige die volledig geïntegreerd is in de Nederlandse samenleving, die geen enkele band met zijn land van herkomst heeft en die leeft in de vooronderstelling dat de vrouw hem heeft geadopteerd en, zoals hij het zelf aan de rechter heeft verteld, dacht dat hij een Nederlandse burger was, leeft in de onzekerheid dat op ieder moment hij kan worden aangehouden, uitgezet, in vreemdelingendetentie kan worden geplaatst of, zoals de politie hem eveneens heeft voorgehouden, naar een aanmeldcentrum voor asielzoekers in Ter Apel kan worden overgebracht.

Tegen deze achtergrond staat te beoordelen of de adoptie van de minderjarige kan of misschien zelfs moet worden erkend. De rechter neemt daarbij als uitgangspunt dat gelet op de gewone verblijfplaats van de minderjarige hier in Nederland in het arrondissement van de rechtbank Noord-Nederland, hij bevoegd is om de zaak te behandelen en te beslissen en dat op het verzoek het Nederlandse recht van toepassing is.

De rechter zal hierna uiteenzetten welke belemmeringen er zijn volgens het Nederlandse recht om tot erkenning te komen van de door de vrouw gestelde Nigeriaanse adoptie. De rechter legt daarna uit waarom hij in dit specifieke geval op grond van de fundamentele rechten die het Kinderrechtenverdrag aan de minderjarige garandeert, voorbij gaat aan de onmogelijkheden om hier te lande de gestelde adoptie te erkennen.

Binnen welke wettelijke kaders kan de adoptie van de minderjarige in Nederland worden erkend?

Het gaat in deze zaak om een interlandelijke adoptie. De vrouw stelt dat sprake is van een adoptie naar Nigeriaans recht en zij wil dat die adoptie hier te lande wordt erkend.

Die erkenning is niet mogelijk op grond van het in 1995 ingevoerde Verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie (hierna: Haags Adoptieverdrag). Dat verdrag beoogt de zorgvuldigheid van een adoptieprocedure te borgen. Het Haags Adoptieverdrag is echter niet van toepassing, omdat het land van herkomst van de minderjarige, Nigeria, geen partij is bij dat verdrag.

Het Nederlands internationaal privaatrecht bepaalt daarom of sprake is van een voor erkenning vatbare adoptie. Wanneer dat niet het geval is, zal moeten worden onderzocht of een adoptie naar Nederlands recht kan worden uitgesproken.

Dat Nederlands internationaal privaatrecht regelt in artikel 10:109 lid 1 BW dat een in het buitenland gegeven beslissing waarbij een adoptie tot stand is gekomen en die is uitgesproken door een ter plaatse bevoegde autoriteit van de vreemde staat waar het kind zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak zijn gewone verblijfplaats had, terwijl de adoptiefouders hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, erkend indien:

a. de bepalingen van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) in acht zijn genomen, en

b. de erkenning van de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, en

c. erkenning niet op een grond, bedoeld in artikel 10:108 lid 2 of lid 3 van dit boek zou worden onthouden.

De erkenning wordt op grond van artikel 10:108 lid 2 of lid 3 BW onthouden indien aan de beslissing houdende adoptie kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan of de erkenning van die beslissing kennelijk in strijd met de openbare orde zou zijn, waarvan in ieder geval sprake is indien de beslissing kennelijk op een schijnhandeling betrekking heeft.

Ter zake van de in acht te nemen bepalingen van de Wobka overweegt de rechtbank het volgende.

Uit artikel 2 van de Wobka volgt dat opneming in Nederland van een buitenlands kind met het oog op adoptie uitsluitend is toegestaan indien door de minister beginseltoestemming is verleend. Uit de stukken blijkt dat de vrouw een beginseltoestemming heeft ontvangen op 29 december 2011 die geldig was tot 12 maart 2013. Deze beginseltoestemming is op 11 maart 2013 verlengd. De beschikking hiervan is niet overgelegd maar deze is mogelijk verlopen op 12 maart 2017. De vrouw voldoet daardoor niet aan de voorwaarden die uit de Wobka volgens om te kunnen adopteren.

Bij de beoordeling stelt de rechter verder vast dat hem niet blijkt dat in Nigeria in overeenstemming met de eisen die wet- en regelgeving die in Nigeria voor adoptie gelden, de adoptie is uitgesproken. In ieder geval kan dit niet zonder meer blijken uit de daarover door de vrouw gegeven informatie en de door haar overgelegde bescheiden. Adoptie in Nigeria, een federale republiek die is samengesteld uit 36 deelstaten, wordt in beginsel beheerst door twee wetten, de Child's Right Act en de Child's Right Laws. Beide wetten zijn in 2003 is ingevoerd om de rechten en het welzijn van kinderen in Nigeria te beschermen en te bevorderen. Deze wetten zijn van toepassing, als wordt uitgegaan van de tot zover verstrekte informatie. Door de vrouw zijn geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat de deelstaat die het betreft, voornoemde wetten al dan niet hebben ingevoerd of eigen regelgeving hebben behouden.

In ieder geval blijkt niet dat de volgens deze wetten en daarom in overeenstemming met de toentertijd in Nigeria geldende geschiktheidscriteria en vereisten voor adoptieouders, is getoetst of alle voorwaarden voor adoptie zijn vervuld. De rechter kan uit het tijdsverloop van de procedure zoals die door en namens de moeder is geschetst, bovendien twijfel uiten over of in Nigeria wel een behoorlijke adoptieprocedure is gevoerd. Die twijfel wordt versterkt door de geboorteakte die door de vrouw is overgelegd. Daargelaten dat de rechter de authenticiteit van het document niet kan vaststellen, geldt dat het gaat om een document dat niet de oorspronkelijke geboortegegevens van de minderjarige vermeldt en de vermelding van een deelstaat als geboorteplaats.

Uit openbare bronnen kan worden afgeleid dat het adoptieproces in Nigeria een gecompliceerd proces is dat zes maanden tot twee jaar in beslag neemt, afhankelijk van het type en de categorie adoptie, de deelstaat waar de adoptie plaatsvindt en de beschikbaarheid en samenwerking van de adoptiebureaus en -professionals, de overheidsinstanties, de rechtbank en de biologische ouders of wettelijke voogd.

De rechter kijkt kritisch naar het door de vrouw gestelde verloop van de adoptieprocedure in Nigeria, omdat ook uit openbare bronnen blijkt dat de bureaucratie en corruptie van de staatsautoriteiten en -agentschappen, de rechtbanken en de adoptiebureaus en professionals, die het adoptieproces kunnen vertragen, weigeren of steekpenningen eisen. Het zijn feiten en omstandigheden die ertoe leiden dat dat veel aanstaande adoptieouders kiezen voor een illegaal adoptieproces in Nigeria. Er zijn aanknopingspunten dat ook hier sprake kan zijn van een illegaal adoptieproces.

Het is om al deze redenen ten zeerste de vraag of de vrouw eertijds met succes erkenning had kunnen verzoeken van de door haar gestelde adoptie in Nigeria.

Illegale adoptieprocedures in het algemeen hebben ertoe geleid dat, gelet op de publicatie van het rapport van de Commissie Joustra in februari 2021 en een op 16 april 2024 aangenomen kamermotie, interlandelijke adoptie in verband met de kwetsbaarheden in het systeem in Nederland in beginsel niet meer mogelijk is. In beginsel, omdat in een periode van zes jaar al lopende adoptieprocedures kunnen worden afgerond. Alle aspirant-adoptiefouders die zich op 21 mei 2024 in een adoptieprocedure bevinden, kunnen gedurende de afbouwperiode de procedure nog vervolgen.

Het inleidende verzoek van de vrouw is echter pas ingediend nadat het besluit is genomen dat interlandelijke adoptie niet meer mogelijk is. Daardoor is de adoptieprocedure te laat ingeleid. Ook als zou kunnen worden aangenomen dat naar Nigeriaans recht een behoorlijke adoptieprocedure heeft plaatsgevonden, kan die adoptie niet binnen de reguliere wettelijke kaders en daaruit voortvloeiende regelgeving in Nederland worden erkend.

Een verdragsrechtelijk perspectief

Het gaat wat de rechter betreft in deze zaak niet om de wens van de vrouw om te adopteren en evenmin om haar belang bij die adoptie. De rechter heeft bij de verdere beoordeling uitsluitend nog oog voor de belangen van de ongeveer vijftien jaar oude minderjarige die op jonge leeftijd naar Nederland is overgebracht en vanaf dat moment in de overtuiging is gebracht en gelaten dat hij door de vrouw is geadopteerd. De minderjarige heeft geen enkele band met zijn land van herkomst en hij weet niet beter dan dat onbekend is wie zijn biologische ouders zijn.

Het is de vrouw en de Nederlandse overheid die de minderjarige met een falend adoptiesysteem in die situatie hebben gebracht en gelaten. Ook de Raad als onderdeel van de Nederlandse overheid, heeft niet ingegrepen toen hij door onderzoek in verband met de strafzaak bekend werd de problematiek die rond de minderjarige speelt, zelfs niet door een maatregel te verzoeken waarmee in ieder geval in het gezag over hem zou kunnen worden voorzien.

De kinderrechter stelt daarom vast dat door de gestelde adoptie in Nigeria, het overbrengen van de minderjarige naar Nederland en het niet regelen van een wettige basis voor zijn verblijf in de jaren die daarna volgen, op geen enkel moment is gehandeld in zijn belang. Zijn belang had echter steeds een overweging van de eerste orde moeten zijn. Dat volgt uit artikel 3 van het Kinderrechtenverdrag. 1 De rechter neemt daarbij in het bijzonder in overweging dat uit artikel 21 van dat verdrag volgt dat het recht van de belangen van een kind niet alleen een eerste overweging moeten zijn zoals artikel 3 bepaalt, maar zelfs "de voornaamste overweging". Dat laatste kan wat de rechter betreft niet anders worden begrepen dan dat bij de in deze zaak te nemen beslissing het belang van de minderjarige de enige factor moet zijn waaraan betekenis toekomt.

Maar wat is dat belang van de minderjarige? Daarvoor kijkt de rechter naar de 14e General Comment die behoort bij het Kinderrechtenverdrag. De rechter onderkent dat de General Comments anders dan het Kinderrechtenverdrag zelf, niet integraal onderdeel uitmaken van de Nederlandse rechtsorde. De rechter vindt echter dat de in de 14e General Comment gegeven gezichtspunten zoals die hierna in de beoordeling worden betrokken, in deze specifieke zaak toepasbaar en toepasselijk zijn om concrete invulling te geven aan het belang van de minderjarige. 2

De rechter oordeelt daarom dat artikel 3 van het Kinderrechtenverdrag met zich brengt dat wanneer een besluit moet worden genomen dat betrekking heeft op een specifiek kind, zoals hier ten aanzien van de minderjarige, het besluitvormingsproces een evaluatie van de mogelijke gevolgen (positief of negatief) van het besluit voor het betrokken kind moet omvatten.

De rechter stelt op grond van die door hem gemaakte evaluatie vast dat een afwijzing van het verzoek tot erkenning met zich brengt dat er voor de minderjarige niet of zeer moeilijk en al zeker niet binnen afzienbare termijn bestaansrecht en -zekerheid in Nederland kan worden gevonden als het verzoek tot erkenning van de adoptie wordt afgewezen.

Afwijzing van het verzoek tot erkenning zou wel met zich brengen dat de minderjarige aan een voor hem onmenselijke situatie wordt blootgesteld. Die onmenselijke situatie bestaat hieruit dat hij vanuit het vreemdelingenrecht niet meer is dan een alleenstaande minderjarige die niet rechtmatig in Nederland verblijft, over wie geen gezag wordt uitgeoefend en die hier in Nederland niet verzekerd is en kan worden voor bijvoorbeeld ziektekosten en wettelijke aansprakelijkheid.

De minderjarige heeft en krijgt bovendien bij afwijzing van de erkenning van de adoptie hier te lande geen recht op onderdak en sociale zekerheid. De minderjarige kan bij afwijzing op elk moment in vreemdelingendetentie opgesloten worden 'ter fine van uitzetting' en aan hem kan een terugkeerbesluit en inreisverbod worden opgelegd. Hij kan tegen de achtergrond van de mislukte en bij de overheid bekende adoptieproblematiek ook niet met succes asiel vragen als alleenstaande minderjarige asielzoeker; over hem is immers bij de overheid bekend dat hij geen asielzoeker is.

De minderjarige kan hoogstens hopen dat op enig moment een wettelijke vertegenwoordiger wordt gevonden die tot het inzicht komt dat in het licht van de bijzondere feiten en omstandigheden van het geval een verblijfsvergunning op humanitaire gronden moet worden gezocht. De daarvoor geldende eis dat er sprake is van een situatie die niet zonder meer onder een specifiek verblijfsdoel is te brengen, lijkt echter daarvoor niet of op zijn minst moeilijk te kunnen worden vervuld. Wel zullen voor de beoordeling van een daarop gericht verzoek individuele, schrijnende omstandigheden worden aangevoerd die mogelijk, maar zeker is dat niet ‘klemmende redenen van humanitaire aard’ opleveren die het verlenen van een verblijfsvergunning rechtvaardigen.

De rechter oordeelt dat de afwijzing van het verzoek tot erkenning van de adoptie door de gevolgen van die beslissing, een ontoelaatbare inbreuk oplevert op fundamentele rechten die onder meer het Kinderrechtenverdrag garandeert. De wettelijke beperkingen en belemmeringen die hier te lande bestaan om de gestelde adoptie te erkennen, moeten daarom in dit specifieke geval wijken voor de belangen van de minderjarige bij zijn adoptie.

Die belangen zijn groot. Adoptie is voor de minderjarige het enige recht dat kan borgen dat de minderjarige recht op leven, overleven en ontwikkeling heeft, zoals artikel 6 van het Kinderrechtenverdrag aan hem garandeert. Het is de enige rechtsfiguur die tegemoet kan komen aan zijn in artikel 8 van het Kinderrechtenverdrag gegarandeerde recht om zijn identiteit te behouden. Het is ook de enige rechtsfiguur die een scheiding tussen de minderjarige en de vrouw die hij beschouwt als zijn moeder, en de andere familieleden zoals zijn oma met wie hij eveneens in gezinsverband heeft geleefd. Afwijzing van het verzoek tot erkenning leidt bovendien tot de scheiding van de minderjarige en de vrouw die hij als zijn adoptiemoeder ziet en met wie hij het grootste deel van zijn leven in gezingsverband heeft samengewoond. Dat verhoudt zich niet met de artikelen 9, 18 en 20 van het Kinderrechtenverdrag.

De rechter stelt tenslotte vast dat afwijzing van het verzoek zich niet verhoudt met de verplichting van de Nederlandse overheid om de minderjarige te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn welzijn, bescherming en veiligheid, zoals artikel 3 tweede lid van het Kinderrechtenverdrag garandeert. Daarbij moet een gezichtspunt zijn dat de begrippen "bescherming en veiligheid" zoals in de tekst van dat artikellid worden gebruikt ruim moeten worden opgevat, en niet anders kan worden begrepen als het recht op bescherming van basisbehoeften op materieel, fysiek, educatief en emotioneel vlak, aan affectie en veiligheid.

Het is om al deze redenen dat de rechter direct na de mondelinge behandeling uitspraak heeft gedaan en de Nigeriaanse adoptie van de minderjarige heeft erkend.

Daarbij heeft de rechter zich er door de Raad van laten overtuigen dat de zorgen die bij hem zijn opgekomen over de mate waarin de vrouw toereikend in staat is te denken, handelen en te beslissen in het belang van de minderjarige, worden ondervangen doordat Veilig Thuis Groningen onderzoek doet naar de opvoedsituatie van de minderjarige. Dat onderzoek zal duidelijk maken of de opgekomen zorgen over de opvoedsituatie van de minderjarige door de Raad verder moeten worden onderzocht. De Raad zal zo nodig een kinderbeschermingsmaatregel verzoeken.

Voor de verdere administratieve afwikkeling van die adoptie neemt de rechter het standpunt over van de ambtenaar, die op gronden die dat kunnen dragen stelt dat een adoptie naar Nigeriaans recht een sterke adoptie is op grond van artikel 141 Child Rights Act van 2003. De adoptie hoeft dus niet omgezet te worden. De rechter stelt verder de geslachtsnaam van de minderjarige vast in overeenstemming met de naam die in zijn Nigeriaanse paspoort is opgenomen.

Als het gaat om de geboortegegevens, ligt er een taak voor de rechter om die vast te stellen. Door de vrouw is weliswaar een document met als titel ‘Certificate of Birth” overgelegd, maar dit document bevat niet de oorspronkelijke geboortegegevens van de minderjarige, maar de gegevens over hem zoals die luiden na de adoptiebeslissing van 10 juni 2014 van de Family Court in Abeokuta, Ogun State, Nigeria. Dit document kan daarom naar Nederlands recht niet gelden als een buitenlandse geboorteakte en komt daarom niet in aanmerking komt voor inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de gemeenste ’s-Gravenhage. Daarvoor is (tenminste) vereist dat de geboorteakte de situatie weergeeft zoals die gold op het moment van de geboorte. De rechter reconstrueert verder zoals ook de ambtenaar heeft gedaan, dat de geboorteplaats van de minderjarige [plaats] , Nigeria moet zijn in plaats van ‘ [plaats] ’. De rechter stelt met inachtneming daarvan als geboortegegevens vast van de minderjarige vast:

geslachtsnaam : [geslachtsnaam]

voornaam : [voornaam]

geboortedatum : [geboortedatum] 2009

geboorteplaats : [geboorteplaats] , Nigeria

geslacht : mannelijk

De rechter neemt om al deze redenen de volgende beslissing.

De beslissing

De rechter:

erkent de adoptie van [naam kind] , die geboren is op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] , Nigeria, door [naam vrouw] ,

stelt de geslachtsnaam [naam kind] vast als [geslachtsnaam],

gelast inschrijving van de geboorteakte van [naam kind] in de daartoe bestemde register van de burgerlijke stand met de aanvulling

geslachtsnaam : [geslachtsnaam]

voornaam : [voornaam]

geboortedatum : [geboortedatum] 2009

geboorteplaats : [geboorteplaats] , Nigeria

geslacht : mannelijk

Deze uitspraak is gegeven door mr. B.R. Tromp, (kinder)rechter, op 17 januari 2025. De schriftelijke uitwerking van de uitspraak in deze beschikking is vastgesteld, in het openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechter op 22 januari 2025.

Als u het niet eens met de beslissingen die de rechter heeft genomen, kunt u in hoger beroep. Maar let op! Hoger beroep kunt u niet zelf instellen. U moet daarvoor naar een advocaat. Een advocaat kan voor u hoger beroep instellen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Belangrijk is dat u snel naar een advocaat gaat. Hoger beroep moet bijna altijd binnen drie maanden na de dag van de uitspraak worden ingesteld.

1

Met het ‘kinderrechtenverdrag‘ bedoelt de rechter het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, een verdrag van de Verenigde Naties dat de rechten van kinderen wereldwijd beschermt. Het verdrag werd op 20 november 1989 aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN en is in Nederland in 1996 in werking getreden. Het kinderrechtenverdrag is sindsdien het belangrijkste instrument dat in Nederland kan worden gebruikt voor de bescherming van kinderrechten. Het verdrag kent rechten toe aan minderjarige, verdeeld over verschillende hoofdstukken en zijn bedoeld om het welzijn, de ontwikkeling, de bescherming en de participatie van kinderen te waarborgen. Bepalingen waar de rechter in deze zaak in het bijzonder betekenis aan toekent zijn:

Het belang van het kind (artikel 3): Het belang van het kind moet altijd de primaire overweging zijn bij alle beslissingen die betrekking hebben op kinderen.

Het recht op leven, overleven en ontwikkeling (Artikel 6): Kinderen hebben recht op leven en de bescherming van hun ontwikkeling op lichamelijk, geestelijk, sociaal en moreel vlak.

Het recht op participatie (artikel 12): Kinderen hebben het recht om hun mening te geven over zaken die hen aangaan en dat hun mening serieus wordt genomen.

Het recht op adoptie (artikel 21): kinderen hebben recht op de bescherming die het artikel regelt als zij in een adoptiesituatie verkeren. Het artikel benadrukt dat de belangen van het kind bij het nemen van een beslissing de voornaamste factor moeten zijn.

2

Op grond van art. 93 en 94 Gw maakt het kinderrechtenverdrag integraal onderdeel uit van de Nederlandse rechtsorde. De General Comments van het Kinderrechtenverdrag doen dat niet. Het zijn interpretaties, en aanbevelingen die door het Comité voor de Rechten van het Kind worden gegeven om de bepalingen van het verdrag verder toe te lichten. Ze zijn bedoeld als hulpmiddel voor staten, beleidsmakers, onderzoekers, en andere belanghebbenden om de verplichtingen die voortvloeien uit het verdrag beter te begrijpen en toe te kunnen passen. De General Comments geven daarom een uitleg over de betekenis van bepaalde artikelen uit het Kinderrechtenverdrag en welke concrete verplichtingen uit het Kinderrechtenverdrag voortvloeien.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733