Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 25-02-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:1039

Essentie (redactie)

KAL. Hof moet zich evenals Rb uitlaten over de behoefte en verdeling van de kosten tussen biologische vader en stiefvader. Drie verschillende periodes. Man is ook onderhoudsplichtig voor zijn stiefkinderen. De biologische vaders van deze kk echter ook. Ogv HR 1 neemt Hof tot uitgangspunt dat biologische vaders helft kinderkosten moeten dragen. Stelling man dat dat van partner niet verwacht kan worden wegens PTSS vanwege deze relaties geen reden om daarvan af te wijken.


Datum publicatie04-03-2025
Zaaknummer200.345.567
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Samengestelde gezinnen: gelijk verdelen
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Kinderalimentatie. Berekening behoefte en verdeling van de kosten tussen biologische vader en stiefvader.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.345.567

(zaaknummer rechtbank Midden- Nederland 568794)

beschikking van 25 februari 2025

in de zaak van

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. M.C.J.G. Kathmann,

en

[verweerster] ,

wonende te [woonplaats2] ,

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. R. Bagasrawalla.

1De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 7 juni 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Het hof zal deze beschikking hierna noemen: de bestreden beschikking.

2De procedure in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met producties, ingekomen op 7 september 2024;

- het verweerschrift;

- een journaalbericht van mr. M.C.J.G. Kathmann van 6 januari 2025 met producties.

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 16 januari 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:

- de man, bijgestaan door zijn advocaat;

- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

3De feiten

3.1

De man en de vrouw zijn met elkaar getrouwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 18 mei 2018, is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het door partijen ondertekende ouderschapsplan maakt deel uit van deze beschikking.

3.2

De man en de vrouw zijn de ouders van:

- [de minderjarige1] , geboren [in] 2009 in [plaats1] ;

- [de minderjarige2] , geboren [in] 2010 in [plaats1] ;

- [de minderjarige3] , geboren [in] 2012 in [plaats1] , en

- [de minderjarige4] , geboren [in] 2014 in [plaats1] ,

over wie de partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.

3.3

In het door partijen op 27 januari 2018 ondertekende ouderschapsplan hebben de man en de vrouw afgesproken dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen een bedrag van € 181,35 per kind per maand zal voldoen.

3.4

De man is [in] 2023 getrouwd met [naam1] (verder: [naam1] ). [naam1] heeft drie kinderen:

- [de meerderjarige] , geboren [in] 2002 te [plaats2] ;

- [de minderjarige5] ( [de minderjarige5] ), geboren [in] 2007 te [plaats3] ;

- [de minderjarige6] ( [de minderjarige6] ), geboren [in] 2008 te [plaats2] .

De man vormt een gezin met [naam1] , [de minderjarige5] en [de minderjarige6] . [de meerderjarige] is meerderjarig en woont in [plaats4] .

4Het geschil

4.1

Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, (met wijziging van het ouderschapsplan van 27 januari 2018 en de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 18 mei 2018) de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] (hierna ook: kinderalimentatie) gewijzigd en bepaald dat de kinderalimentatie:

- vanaf 1 december 2022 € 94,50 per kind per maand, of € 378,- in totaal, bedraagt;

- vanaf 20 maart 2023 € 58,50 per kind per maand, of € 234.- in totaal, bedraagt en

- vanaf 1 februari 2024 € 163,75 per kind per maand, of € 655,- in totaal, bedraagt.

De rechtbank heeft bepaald dat de man de kinderalimentatie vóór de eerste dag van de maand moet betalen. De verzoeken van de man betreffende de kosten van de beugel van [de minderjarige1] en de door de vader teveel betaalde kinderalimentatie, inclusief de opslagkosten van het LBIO, zijn door de rechtbank afgewezen.

4.2

De man is met 11 grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de kinderalimentatie. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de wijziging van de kinderalimentatie, en opnieuw rechtdoende te bepalen dat:

I. de vrouw onderbouwd met bewijsstukken opgave dient te doen van haar inkomsten in 2022 en 2023 uit de bloemenzaak van haar partner [naam2] , binnen 14 dagen na de datum van de beschikking van het hof, althans te verstrekken binnen een termijn als het hof in goede justitie vermeent te behoren, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag(deel) waarop de vrouw in gebreke zal blijven, althans op straffe van verbeurte van een dwangsom die het hof in goede justitie vermeent te behoren;

II. de vastgestelde kinderalimentatie te wijzigen en te bepalen dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] zal betalen:

  • voor de periode van 1 december 2022 tot 20 maart 2023 een bedrag van € 94,- per kind per maand, totaal € 378,- per maand;

  • voor de periode van 20 maart 2023 tot 1 augustus 2023 een bedrag van € 78,50 per kind per maand, totaal € 314,- per maand;

  • voor de periode van 1 augustus 2023 tot 1 februari 2024 een bedrag van € 51,- per kind per maand, totaal € 204,- per maand, en

  • voor de periode van vanaf 1 februari 2024 een bedrag van € 30,- per kind per maand, totaal € 120,- per maand, althans een bedrag dat het hof in goede justitie vermeent te behoren, met ingang van een datum die het hof in goede justitie vermeent te behoren, voor de toekomstige termijnen telkens met vooruitbetaling te voldoen;

III. de vrouw de door de man aan haar onverschuldigd c.q. teveel betaalde kinderalimentatie, inclusief de door het LBIO bij de man in rekening gebrachte opslagkosten, aan de man dient terug te betalen, één en ander te voldoen binnen 14 dagen na de datum van de beschikking van het hof, althans binnen een termijn die het hof in goede justitie vermeent te behoren, en – voor het geval voldoening van het verschuldigde niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over het verschuldigde te rekenen vanaf de bedoelde termijn voor voldoening;

IV. de vrouw de door de man voor de beugel van [de minderjarige1] betaalde extra zorgverzekeringspremie van € 960,- en de niet vergoede orthodontiekosten van € 700,- aan de man dient terug te betalen, één en ander te voldoen binnen 14 dagen na de datum van de beschikking van het hof, althans binnen een termijn die het hof in goede justitie vermeent te behoren, en – voor het geval voldoening van het verschuldigde niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over het verschuldigde te rekenen vanaf de bedoelde termijn voor voldoening;

kosten rechtens.

4.3

De vrouw voert verweer en zij vraagt het hof de verzoeken van de man af te wijzen althans de man niet-ontvankelijk te verklaren, kosten rechtens.

5De overwegingen voor de beslissing

Grond voor wijziging

5.1

Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.

Wijzigingsgronden en ingangsdatum

5.2

Partijen zijn het erover eens dat de omstandigheden op meerdere momenten zijn gewijzigd. Tussen partijen staat vast dat de man vanaf 1 december 2022 geen kinderbijslag en kindgebonden budget meer ontvangt voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , omdat zij vanaf 1 december 2022 staan ingeschreven op het adres van de vrouw. Het besteedbaar inkomen van de man is daardoor verlaagd. Daarnaast is de man op 20 maart 2023 opnieuw getrouwd, waardoor hij vanaf dat moment ook draagplichtig is geworden voor de kinderen van [naam1] . [naam1] heeft vanaf 1 augustus 2023 een eigen inkomen en de vrouw heeft vanaf 1 februari 2024 een hoger inkomen in verband met een nieuwe baan.

5.3

De man heeft gesteld dat er, naast de drie verschillende periodes waarover de rechtbank de kinderalimentatie heeft (her)berekend, namelijk vanaf 1 december 2022, vanaf 20 maart 2023 en vanaf 1 februari 2024, nog een vierde periode moet zijn. Volgens de man moet ook een nieuwe periode ingaan op 1 augustus 2023 omdat [naam1] vanaf dat moment een eigen inkomen heeft.

Net als de rechtbank, en op dezelfde gronden die het hof na eigen onderzoek overneemt, is het hof van oordeel dat geen nieuwe periode vanaf 1 augustus 2023 moet ingaan. Het nieuwe inkomen van [naam1] is minimaal, waardoor haar draagkracht € 50,- zou zijn. De rechtbank is er terecht vanuit gegaan dat ook vanaf 1 augustus 2023 de (biologische) vaders samen met [naam1] in de helft van de behoefte van [de minderjarige5] en [de minderjarige6] kunnen voorzien. Er is geen sprake van een wijziging van omstandigheden, omdat de wijziging geen invloed heeft op de hoogte van de kinderalimentatie. De grieven 1 en 4 van de man falen.

Herbeoordeling kinderalimentatie vanaf 1 december 2022

5.4

De door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie in de periode van

1 december 2022 tot 20 maart 2023 is niet tussen partijen in geschil.

Herbeoordeling kinderalimentatie van 20 maart 2023 tot 1 februari 2024

Behoefte van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4]

5.5

Tussen partijen is de behoefte van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] niet in geschil.

Behoefte van [de minderjarige5] en [de minderjarige6]

5.6

Partijen verschillen wel van mening over de hoogte van de behoefte van [de minderjarige5] en [de minderjarige6] . De man stelt dat de rechtbank ten onrechte de stijging van het gezinsinkomen (omdat [naam1] vanaf 1 augustus een baan heeft) niet heeft meegenomen in de berekening van de behoefte van [de minderjarige5] en [de minderjarige6] . Dit maakt hun behoefte hoger. De vrouw heeft dit betwist.

Het hof overweegt als volgt. De behoefte wordt berekend aan de hand van het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van de samenleving van [naam1] en de onderscheiden biologische vaders, inclusief het kindgebonden budget indien daarop ten tijde van de samenleving aanspraak werd gemaakt. Op basis daarvan kan de behoefte volgens de NIBUD-tabellen “Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen” worden vastgesteld. Indien de ouders niet hebben samengewoond wordt de behoefte van het kind overeenkomstig de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie bepaald door het gemiddelde te nemen van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de ene ouder en de behoefte op basis van het inkomen van de andere ouder in het jaar dat de ouders hun relatie hebben verbroken.

In beide gevallen wordt voor de behoefte gekeken naar het inkomen ten tijde van samenwonen, dan wel het inkomen ten tijde van de verbreking van de relatie van [naam1] en de vaders van [de minderjarige5] en [de minderjarige6] . De inkomensstijging van [naam1] in 2023 is dus voor de berekening van de behoefte van [de minderjarige5] en [de minderjarige6] niet relevant. Grief 2 van de man faalt.

De draagkracht van de ouders

5.7

Het inkomen van partijen van 2023 tot 1 februari 2024, en de daarbij door de rechtbank berekende draagkracht, is niet in geschil.

De verdeling van de kosten

5.8

Naast dat [naam1] en de biologische vaders in de eerste plaats onderhoudsplichtig zijn voor hun kinderen, is ook de man onderhoudsplichtig voor [de minderjarige5] en [de minderjarige6] . Tussen partijen is in geschil welk deel van de behoefte van [de minderjarige5] en [de minderjarige6] voor rekening van de man komt.

5.9

De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de helft van de behoefte van [de minderjarige5] en [de minderjarige6] voor zijn rekening komt. Van [naam1] kan niet verwacht worden dat zij een bijdrage vraagt aan de biologische vaders van [de minderjarige5] en [de minderjarige6] , omdat [naam1] kampt met een post-traumatische stressstoornis voortgekomen uit de relatie met de vaders van [de minderjarige5] en [de minderjarige6] . De vrouw heeft dit betwist. Zij stelt dat de man zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd.

5.10

Het hof overweegt als volgt. Net als de rechtbank gaat het hof ervan uit dat de biologische vaders, samen met [naam1] , voor de helft kunnen bijdragen in de behoefte van [de minderjarige5] en [de minderjarige6] . Tussen partijen is niet in geschil dat de biologische vaders van [de minderjarige5] en [de minderjarige6] in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien, zodat het uitgangspunt is dat zij ten minste de helft van de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige5] en [de minderjarige6] voor hun rekening nemen 1. Het hof ziet in hetgeen de man heeft gesteld geen aanleiding om van dat uitgangspunt af te wijken. De grieven 3 en 7 van de man falen.

Herbeoordeling kinderalimentatie vanaf 1 februari 2024

5.11

Partijen verschillen van mening over het inkomen van de man en het inkomen van de vrouw in de periode vanaf 1 februari 2024.

5.12

Volgens de man is de rechtbank ten onrechte uitgegaan van een verdiencapaciteit van de man van € 50.000,- winst uit onderneming per jaar. De man stelt dat hij een gemiddelde fiscale winst uit onderneming heeft behaald van € 28.648,- (€ 33.841,- bruto per jaar in 2021 + € 24.103,- bruto per jaar in 2022 + € 28.000,- (schatting 2023 door de boekhouder) =

€ 85.944 bruto, gedeeld door 3 = € 28.648,-). Volgens de man kan niet van hem verwacht worden dat hij een winst uit onderneming van € 50.000,- per jaar behaalt. Dit wordt door de vrouw gemotiveerd betwist.

5.13

Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof – na eigen onderzoek – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voor het inkomen van de man uitgegaan kan worden van een verdiencapaciteit van € 50.000,- winst uit onderneming per jaar. De man heeft zijn standpunt, gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende onderbouwd.

Uit de stukken volgt dat de man tussen 2014 en 2016 een gemiddelde winst uit onderneming had van € 38.978,-. De rechtbank is uitgegaan van een gemiddelde winst uit onderneming van € 38.987,- tussen 2014 en 2016. Het verschil van € 9,- is naar het oordeel van het hof te verwaarlozen omdat dit niet tot een aanzienlijk ander resultaat zal leiden. De man heeft onbetwist gesteld dat hij door de coronacrisis en de strijd tussen partijen tijdelijk minder is gaan verdienen. De man heeft echter onvoldoende onderbouwd dat hij blijvend beperkt is in zijn verdiencapaciteit. De door de man in hoger beroep in het geding gebrachte stukken overtuigen daartoe niet. Gelet op de gemiddelde winst uit onderneming tussen 2014 en 2016 is het redelijk om uit te gaan van een verdiencapaciteit van € 50.000,- per jaar.

Grief 5 van de man faalt.

5.14

Partijen verschillen ook van mening over het inkomen van de vrouw vanaf

1 februari 2024. Volgens de man heeft de rechtbank ten onrechte gerekend met een inkomen van de vrouw van € 18.336,- bruto per jaar. Volgens de man moet dit minimaal € 19.445,- bruto per jaar zijn. De vrouw heeft dit standpunt gemotiveerd betwist.

Het hof stelt vast dat de rechtbank de draagkracht van de vrouw heeft berekend aan de hand van de salarisspecificaties over februari en maart 2024, en niet zoals de man nu lijkt te doen aan de hand van een jaarsalaris. Partijen waren het hierover eens. Het hof volgt de man dan ook niet in zijn stelling dat de rechtbank de draagkracht van de vrouw onjuist heeft berekend, dit is door de man onvoldoende onderbouwd en bewezen. Grief 6 van de man faalt.

Terugbetalingsverplichting

5.15

Het hof moet beoordelen of en in hoeverre van de vrouw in redelijkheid kan worden gevergd dat zij het teveel ontvangene aan de man terugbetaalt. Daarbij is onder meer relevant in hoeverre de vrouw de aan alimentatie ontvangen bedragen heeft verbruikt, dat zij aan die alimentatie behoefte had, alsmede het belang van de man bij terugbetaling van de door hem te veel betaalde alimentatie.

5.16

Aangezien de kinderalimentatie van consumptieve aard is overweegt het hof dat, voor zover de vrouw ten behoeve van de kinderen meer aan onderhoudsbijdrage heeft ontvangen dan op grond van de beschikking is bepaald, het teveel betaalde door haar niet aan de man terugbetaald hoeft te worden. Het staat vast dat de draagkracht van partijen samen onvoldoende is om in de behoefte van de kinderen te voorzien, er is sprake van een tekort. De vrouw had dus behoefte aan de ontvangen kinderalimentatie. Door de man is onvoldoende gesteld en bewezen dat dit niet het geval was.

De opgelegde opslagkosten van het LBIO komen op grond van de wet voor rekening van de man. Het hof ziet geen reden om af te wijken van dit wettelijke uitgangspunt.

De grieven 8 en 9 van de man falen.

5.17

De man stelt dat de door hem betaalde kosten van een beugel voor [de minderjarige1] door de vrouw terugbetaald moeten worden. De vrouw heeft dit gemotiveerd betwist. Nu de man zelf heeft voorgesteld om de beugelkosten van [de minderjarige1] te betalen, is door hem onvoldoende gesteld en bewezen op welke grondslag de vrouw deze kosten terug zou moeten betalen. Grief 10 van de man faalt.

Informatieverzoek

5.18

De man stelt dat de rechtbank ten onrechte geen beslissing heeft genomen op zijn verzoek om informatie. De man verzoekt de vrouw te veroordelen om opgave te doen van haar inkomsten in 2022 en 2023 uit de bloemenzaak van haar partner. De vrouw heeft gemotiveerd betwist dat zij werkt in de bloemenzaak van haar partner, zij springt soms bij maar krijgt hier geen vergoeding voor.

5.19

Door de man is onvoldoende gesteld en bewezen, gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw, dat de vrouw inkomsten genereert uit de bloemenzaak van haar partner. Het hof zal dit verzoek van de man dan ook afwijzen. Grief 11 van de man faalt.

6. De slotsom

6.1

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

6.2

Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage aan de uit die relatie geboren kinderen betreft.

7De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 7 juni 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, P.B. Kamminga en M.H.H.A. Moes, bijgestaan door mr. K.E. Vaartjes-de Wit als griffier en is op 25 februari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Jurisprudentie 1

Hoge Raad 13-07-2012, ECLI:NL:HR:2012:BX1295


© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733