Rechtbank Midden-Nederland 17-02-2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:548

Essentie (redactie)

Echtscheiding met nevenvoorzieningen. IPR-aspecten. Huurrecht woning komt -anders dan vovo- vrouw toe. Geen partneralimentatie. Vermogensrechtelijke afwikkeling: HuwelijksvermogensrechtVo, geen rechtskeuze, 1e gewone gemeenschappelijke verblijfplaats in Nederland, samenwonen niet vereist voor gemeenschappelijke huwelijksdomicilie. Gelast verdeling Nederlandse wettelijke beperkte gemeenschap van goederen: kat, bruidsschat, geldlening vrouw aan man, schuld aan Eneco en gemeente, teruggave servicekosten en Tijdelijke tegemoetkoming Blokaansluiting. Gedeeltelijk uitvoerbaar bij voorraad (niet echtscheiding en huurrecht).


Datum publicatie04-03-2025
ZaaknummerC/16/562570 / FA RK 23-1669 en C/16/570205 / FA RK 24-341
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsUtrecht
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenIPR familierecht; IPR huwelijksvermogensrecht;
Alimentatie;
Familieprocesrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Echtscheiding. Huurrecht. Partneralimentatie: hof-norm of behoeftelijst. Vermogensrechtelijke afwikkeling. Toepasselijk recht: samenwonen niet vereist om een gemeenschappelijke huwelijksdomicilie te hebben.

Volledige uitspraak


RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht

locatie Utrecht

zaaknummer: C/16/562570 / FA RK 23-1669 en C/16/570205 / FA RK 24-341

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking van 17 februari 2025

in de zaak van:

[de vrouw] ,

wonende in [woonplaats] ,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. Z. Taspinar,

tegen

[de man] ,

wonende in [woonplaats] ,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. S. Yildirim.

1De procedure

1.1.

De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het verzoekschrift van de vrouw (met bijlage 1), binnengekomen op 30 augustus 2023;

  • het verweerschrift van de man (met bijlagen 1 tot en met 6) met daarin een aantal zelfstandige verzoeken (tegenverzoeken), binnengekomen op 1 december 2023;

  • het verweerschrift van de vrouw (met bijlage 1) op de zelfstandige verzoeken van de man, met daarin aanvullende verzoeken, binnengekomen op 26 januari 2024;

  • het verweerschrift van de man (met bijlagen 7 tot en met 14) op de aanvullende verzoeken van de vrouw, met daarin aanvullende verzoeken, binnengekomen op 7 maart 2024;

  • het bericht van de vrouw van 24 april 2024;

  • het bericht van de man van 13 mei 2024;

  • de brief van de man van 13 augustus 2024 (met bijlagen 14 tot en met 17), met daarin een gewijzigd verzoek;

  • de brief van de man van 30 december 2024 (met bijlagen 18 tot en met 32);

  • de akte uitlating / het aanvullend verweerschrift van de vrouw van 31 december 2024, met daarin aanvullende verzoeken (met bijlagen 1 tot en met 16);

  • het bericht van de vrouw van 5 januari 2024 (met bijlagen 5 en 17 tot en met 20);

  • het bericht van de man van 7 januari 2025 (met bijlagen 33 tot en met 41).

1.2.

De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 16 januari 2025. Daarbij waren aanwezig: partijen, bijgestaan door hun advocaten, en de tolk voor de man, H. Assaidi.

1.3.

Op de zitting heeft de advocaat van de vrouw een pleitnotitie voorgedragen en overgelegd.

2Waar de procedure over gaat

2.1.

Partijen zijn op [trouwdatum] 2021 met elkaar getrouwd in [plaats] (Marokko).

2.2.

De man heeft de Marokkaanse nationaliteit. De vrouw heeft de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit.

2.3.

Partijen verzoeken de rechtbank de echtscheiding tussen hen uit te spreken.

2.4.

Daarnaast hebben partijen verzoeken gedaan over het huurrecht van de woning, de partneralimentatie en de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun huwelijk.

3De beoordeling

3.1.

De rechtbank zal de echtscheiding tussen partijen uitspreken en:

  • bepalen dat het huurrecht van de woning aan de vrouw toekomt;

  • de wijze van verdeling gelasten.

De overige verzoeken worden afgewezen. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissingen neemt.

De bevoegdheid van de rechtbank en het toepasselijk recht

3.2.

De rechtbank is bevoegd te beslissen op alle verzoeken van partijen en het Nederlands recht is op al die verzoeken van toepassing. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom het Nederlandse recht ook van toepassing is op de vermogensrechtelijke afwikkeling. Tussen partijen is namelijk in geschil of het Nederlandse of Marokkaanse recht daarop van toepassing is.

3.3.

Uit de wet volgt dat de rechtbank de regels van internationaal privaatrecht en het door die regels aangewezen recht ambtshalve moet toepassen. 1 Om die reden zal de rechtbank zelfstandig moeten beoordelen door welk recht het huwelijksvermogensregime van partijen wordt beheerst.

3.4.

Omdat partijen ná 29 januari 2019 getrouwd zijn, moet de rechtbank voor het toepasselijk recht kijken naar de bepalingen in de Huwelijksvermogensrechtverordening 2. In de eerste plaats moet de rechtbank beoordelen of sprake is van een rechtskeuze (artikel 22). Daar is hier geen sprake van. In dat geval is op het huwelijksvermogensstelsel het recht van toepassing van de staat waar de echtgenoten na de huwelijkssluiting hun eerste gewone gemeenschappelijke verblijfplaats hadden (artikel 26 lid 1 sub a). Volgens vaste jurisprudentie wordt aangenomen dat er enige tijd mag zijn gelegen tussen de datum van huwelijkssluiting en het moment waarop de echtgenoten een eerste gewone gemeenschappelijke verblijfplaats vestigen. Aanbevolen is daarbij een termijn van maximaal 6 maanden na huwelijkssluiting te hanteren.

3.5.

Partijen verschillen van mening of hun eerste gewone gemeenschappelijke verblijfplaats in Nederland was. Volgens de vrouw is dat niet het geval, omdat uit de Basisregistratie Personen (BRP) blijkt dat de man pas sinds januari 2022 is ingeschreven op haar adres. Volgens de vrouw is de man toen pas bij haar ingetrokken, omdat partijen de registratie van het huwelijk in Marokko moesten afwachten en omdat de man in Italië een examen moest doen voor zijn inburgering. Daarvoor verbleef de man volgens de vrouw in Italië of bij zijn zus in Nederland. De man stelt dat hij al sinds 2019 in Nederland verblijft. Ter zitting heeft hij toegelicht dat hij bij een vriend in Utrecht woonde toen hij de vrouw via [datingapp] leerde kennen en dat hij al sinds maart 2021, dus voor de huwelijkssluiting, bij de vrouw woonde.

3.6.

De rechtbank vindt dat voldoende is gebleken dat de eerste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats van partijen in Nederland was. Dat de man pas later dan zes maanden na de huwelijkssluiting (volgens het BRP op 8 februari 2022) is ingeschreven op het adres van de vrouw, acht de rechtbank daarvoor niet van belang. Naar Nederlandse maatstaven is het immers geen vereiste voor een huwelijk dat partijen samenwonen. Het gaat daarom niet zozeer om de vraag of partijen na de huwelijkssluiting op hetzelfde adres stonden ingeschreven, maar om de vraag of zij ieder hun gewone verblijfplaats in hetzelfde land hadden. De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat (naast de vrouw) ook de man ten tijde van de huwelijkssluiting zijn gewone verblijfplaats in Nederland had. De stelling van de man dat hij ten tijde van het huwelijk al in Nederland verbleef wordt namelijk ondersteund door de huwelijksakte. Daarin staat zowel bij de man als bij de vrouw: ‘residing in Netherlands’. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het Nederlandse recht van toepassing is op de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk.

De echtscheiding

3.7.

De rechtbank zal de echtscheiding tussen partijen uitspreken omdat aan de wettelijke vereisten is voldaan. 3 Partijen zijn het er namelijk over eens dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht. Dat betekent dat zij niet samen verder kunnen als echtgenoten.

Het huurrecht van de woning

3.8.

Partijen hebben allebei om het huurrecht van de woning verzocht. De rechtbank vindt dat het belang van de vrouw bij het huurrecht van de woning zwaarder weegt dan het belang van de man. De rechtbank bepaalt daarom dat de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking de huurster zal zijn van de woning. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.

3.9.

In de beschikking van 19 december 2023 heeft de voorzieningenrechter beslist dat de man gedurende de echtscheidingsprocedure in de woning mag blijven wonen. Doorslaggevend voor die beslissing was het feit dat de vrouw een hoger inkomen heeft dan de man en dus makkelijker een andere (tijdelijke) woning zou kunnen vinden. Hoewel de situatie nog steeds zo is dat de vrouw een hoger inkomen heeft dan de man, is gebleken dat de vrouw een jaar later nog steeds geen vervangende woonruimte heeft gevonden terwijl zij daar wel actief naar heeft gezocht. Daar komt bij dat de vrouw inmiddels minder inkomen zal ontvangen. Omdat de vrouw al langer dan een jaar ziek is, ontvangt zij op dit moment nog slechts 70% van haar oorspronkelijke maandinkomen over haar niet-gewerkte uren. Dat zal de kansen van de vrouw om een andere woonruimte te vinden niet vergroten. Tegelijkertijd is de rechtbank gebleken dat de man met zijn huidige jaarinkomen ook in staat moet worden geacht om een vervangende woonruimte te vinden, mogelijk samen met zijn nieuwe partner. De financiële situatie van partijen acht de rechtbank daarom niet langer doorslaggevend bij het toekennen van de woning.

3.10.

Wat de rechtbank in dit geval wel van doorslaggevend belang vindt, is de persoonlijke situatie van de vrouw. De vrouw is door haar fysieke en mentale beperkingen inmiddels al een jaar lang niet meer in staat om te werken. De vrouw heeft last van angst- en paniekaanvallen, PTSS en herniaklachten. Zij slikt hiervoor medicatie en in augustus 2024 is de vrouw gestart met EMDR-therapie. Zij is op dit moment weer volledig uitgevallen. De vrouw stelt dat zij al een jaar lang rondzwerft en afwisselend overnacht bij haar moeder, een vriendin, in hotels of in haar auto. Hoewel het voor de rechtbank niet vast is komen te staan dat de vrouw daadwerkelijk in hotels of in haar auto heeft overnacht, is wel duidelijk dat de huidige onzekere woonsituatie niet bevorderlijk is voor haar herstel en dat de vrouw gebaad is bij een stabiele woonsituatie, zodat zij daar kan herstellen en op termijn haar werkzaamheden weer kan oppakken. Belangrijk daarbij is ook dat uit de overgelegde brief van de werkgever van de vrouw blijkt dat zij voor het hervatten van haar werkzaamheden, anders dan de man stelt, wel degelijk een geschikte thuiswerkplek nodig heeft. Uit de brief van 24 november 2023 (productie 1 bij het verweerschrift van de vrouw van 26 januari 2024) blijkt dat de vrouw al langer kampt met lichamelijke klachten. In april 2022 was de vrouw ook al uitgevallen op het werk en is zij langdurig ziek geweest vanwege haar hernia. Om die reden heeft de vrouw met haar werkgever afgesproken dat zij zoveel mogelijk thuiswerkt, zodat zij gebruik kan maken van een thuiswerkplek die goed is ingericht en beter kan bijdragen aan een goede werkhouding, waardoor de kans op uitval kan verminderen. Alles bij elkaar genomen, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw op dit moment een groter belang heeft bij de woning dan de man.

De partneralimentatie

3.11.

De rechtbank wijst het verzoek van de man om partneralimentatie af. De rechtbank legt hierna uit waarom zij dat beslist.

Samenleven als ware gehuwd?

3.12.

De rechtbank zal eerst beoordelen of de man en zijn nieuwe partner zijn gaan samenleven als waren zij gehuwd, zoals de vrouw heeft gesteld. Uit de wet volgt dat in dat geval de verplichting van de vrouw om de man levensonderhoud te verschaffen eindigt. 4 Volgens vaste jurisprudentie is sprake van een samenleven als aan de volgende vijf cumulatieve vereisten is voldaan: er moet sprake zijn van (1) een affectieve relatie, die (2) van duurzame aard is; (3) wederzijdse verzorging; (4) samenwoning en (5) het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft gesteld of onderbouwd dat aan al deze vereisten is voldaan. Dat had wel op haar weg gelegen, temeer omdat de man heeft gesteld dat zijn partner slechts kort bij hem verbleef.

Ontbreken lotsverbondenheid?

3.13.

De vrouw heeft verder betoogd dat zij geen partneralimentatie hoeft te betalen, omdat de lotsverbondenheid ontbreekt.

3.14.

De lotsverbondenheid, die ontstaan is door het huwelijk en daarna nog doorwerkt, is een van de voornaamste gronden voor de alimentatieplicht. Als er feiten en omstandigheden zijn, in verband waarmee van een gewezen echtgenoot (in dit geval de vrouw) in redelijkheid niet of niet ten volle kan worden gevergd tot het levensonderhoud van de ander bij te dragen, hoeft er geen partneralimentatie te worden betaald. Er moet in het algemeen terughoudendheid worden betracht bij de beoordeling of zich in een concreet geval een zodanige situatie voordoet, mede gelet op het onherroepelijk karakter van een beëindiging of matiging van de onderhoudsverplichting. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat de lotsverbondenheid ontbreekt. Het enkele feit dat partijen slechts een korte periode samen zijn geweest is daarvoor onvoldoende.

Huwelijksgerelateerde behoefte

3.15.

Tussen partijen is in geschil of de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de huwelijksgerelateerde behoefte moet uitgaan van de Hof-norm of van de behoeftelijst(en) die de man heeft overgelegd.

3.16.

Volgens vaste rechtspraak geldt dat de rechtbank bij het bepalen van de mede aan de welstand gerelateerde behoefte van de alimentatiegerechtigde (in dit geval de man) rekening dient te houden met alle relevante omstandigheden. Dit betekent dat de rechtbank zowel in aanmerking zal moeten nemen wat de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk zijn geweest als een globaal inzicht zal moeten hebben in het uitgavenpatroon in dezelfde periode om daaruit te kunnen afleiden in welke welstand partijen hebben geleefd. De hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven geven immers een aanwijzing voor het niveau waarop de onderhoudsgerechtigde na de beëindiging van het huwelijk, wat de kosten van levensonderhoud betreft, in redelijkheid aanspraak kan maken. De behoefte zal daarnaast zoveel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud door de rechter moeten worden bepaald. 5

3.17.

Op 6 maart 2024 heeft de man een behoeftelijst overgelegd, waaruit blijkt dat zijn uitgaven € 1.896,30 bedroegen en zijn inkomsten € 2.168,28 waren. Op 13 augustus 2024 heeft de man een nieuwe behoeftelijst overgelegd, waaruit blijkt dat de man behoefte heeft aan een bedrag van € 2.532,- per maand. De man heeft vervolgens op 30 december 2024 gesteld dat de behoefte aan de hand van de Hof-norm (60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen) moet worden vastgesteld, waarbij de man uitkomt op een bedrag van € 3.696,- per maand. De vrouw stelt dat toepassing van de Hof-norm niet aangewezen is, omdat partijen maar kort bij elkaar zijn geweest en er geen sprake was van een hoge welstand. Volgens haar moet de behoefte worden vastgesteld aan de hand van de eerste behoeftelijst die de man heeft overgelegd.

3.18.

De rechtbank is van oordeel dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat hij tijdens het huwelijk een hogere welstand had dan blijkt uit zijn behoeftelijst van 13 augustus 2024. In die behoeftelijst heeft de man gespecificeerd aangegeven welke lasten hij heeft. Dat hij tijdens het huwelijk gewend was geraakt aan een hogere welstand dan uit die behoeftelijst volgt, bijvoorbeeld door regelmatig uit eten en op vakantie te gaan, is door de vrouw betwist en verder niet door de man onderbouwd. De rechtbank acht het in dit geval daarom redelijk om uit te gaan van de behoeftelijst die de man op 13 augustus 2024 heeft overgelegd en waarin hij al zijn kosten op een rij heeft gezet. Daarop zal de rechtbank het bedrag van
€ 150,- aan aflossing lening aan de zus van de man in mindering brengen. De vrouw heeft hierover terecht aangevoerd dat hier geen rekening mee moet worden gehouden. De lening heeft (deels) tot doel gehad de ontstane huurachterstand te betalen. De rechtbank is van oordeel dat niet valt in te zien waarom deze lening die door de man na het uiteengaan van partijen zou zijn aangegaan en die ziet op een huurachterstand die is ontstaan na het uiteengaan van partijen, bepalend zou zijn voor de huwelijksgerelateerde behoefte van de man. De rechtbank bepaalt de behoefte van de man daarom op (2.532,- minus 150,- =)
€ 2.382,-.

Behoeftigheid

3.19.

De rechtbank vindt dat de man in staat moet worden geacht om zelf volledig in deze behoefte te kunnen voorzien. Uit de recente salarisstroken van de man (van oktober en november 2024) blijkt namelijk dat de man inmiddels een inkomen heeft van € 2.610,- bruto per maand. Daarnaast heeft de man recht op een vakantietoeslag en heeft de man blijkens de salarisspecificatie van november 2024 recht op provisie. Omdat de man zelf in zijn behoefte kan voorzien, heeft de man geen recht op een bijdrage in de kosten voor zijn levensonderhoud van de vrouw. De rechtbank zal het verzoek om partneralimentatie daarom afwijzen.

Huwelijksgoederengemeenschap

Regime en peildatum

3.20.

Partijen zijn gehuwd ná 1 januari 2018. Zij hebben geen huwelijkse voorwaarden gemaakt. De rechtbank stelt dan ook vast dat tussen partijen een wettelijke beperkte gemeenschap van goederen bestaat. Dit betekent dat alleen hetgeen de echtgenoten tijdens het huwelijk hebben opgebouwd, alsmede de goederen die vóór het huwelijk aan hen gezamenlijk toebehoorden, tot de huwelijksgemeenschap behoren. Het voorhuwelijks vermogen, schenkingen en erfenissen blijven privévermogen.

3.21.

De gemeenschap van goederen is ontbonden op het moment van indiening van het verzoek tot echtscheiding op [echtscheidingsdatum] 2023. Dat is ook de peildatum waarop moet worden vastgesteld wat de omvang van de gemeenschap is.

Bankrekeningen

3.22.

Partijen zijn het erover eens dat zij ieder hun eigen bankrekening behouden en voortzetten, zonder nadere verrekening van de saldi op de peildatum.

3.23.

Nu partijen het hierover eens zijn, zal de rechtbank het verzoek van de man op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering om bankafschriften te overleggen, afwijzen.

De inboedel

3.24.

De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de inboedelgoederen die de vrouw heeft meegenomen en de goederen die in de schuur lagen onder de persoonlijke goederen van de vrouw vallen. De man heeft geen verzoeken gedaan ten aanzien van de inboedel.

3.25.

Niet in geschil is dat de vrouw de inboedel al voor het huwelijk had aangeschaft. Dat betekent dat dit haar privébezit is. Daarom zal de rechtbank het verzoek van de vrouw toewijzen.

Kat [naam]

3.26.

Tijdens het huwelijk hebben partijen kat [naam] gekregen van de moeder van de vrouw. Dat betekent dat de kat gezamenlijk eigendom is van partijen en dat de kat in de verdeling dient te worden betrokken. De rechtbank begrijpt dat partijen beiden emotionele waarde hechten aan de kat en dat zij allebei in staat zijn om voor de kat te zorgen. Om de kat verhuizingen te besparen, vindt de rechtbank het belangrijk dat de kat in de woning kan blijven. Nu de vrouw huurster zal zijn van de woning, zal de rechtbank de kat aan de vrouw toedelen. Verder zal de rechtbank bepalen dat de feitelijke afgifte van de kat aan de vrouw zal plaatsvinden zodra de vrouw in de echtelijke woning is ingetrokken. Hoewel de kat emotioneel van grote waarde is voor partijen, heeft de kat financieel geen waarde. De rechtbank zal daarom bepalen dat de kat aan de vrouw wordt toebedeeld zonder verdere verrekening. De rechtbank zal de verzochte dwangsom (gematigd) opleggen, omdat de man hier geen verweer tegen heeft gevoerd.

De iPhones

3.27.

De man stelt dat hij twee iPhones had waarop hij persoonlijke bestanden en foto’s heeft staan: een iPhone 5 en een iPhone 6. Deze iPhones zijn kwijt sinds de vrouw haar spullen heeft opgehaald uit de echtelijke woning. De man wil deze iPhones terug van de vrouw. De vrouw betwist dat zij de iPhones heeft (meegenomen).

3.28.

De rechtbank zal het verzoek van de man afwijzen, omdat niet is komen vast te staan dat de vrouw de iPhones heeft meegenomen.

De bruidsschat

3.29.

De vrouw verzoekt te bepalen dat de man een bedrag van € 1.000,- aan haar dient te voldoen aan de bruidsschat die de man nog niet heeft voldaan.

3.30.

De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw toe en zal bepalen dat de man een bedrag van € 1.000,- aan de vrouw moet betalen voor de bruidsschat. In de huwelijksakte staat: “The dowry was fixed at ten thousand dirhams (10,000.00 MAD), of which the wife’s representative acknowledged receipt.” Tussen partijen staat vast dat de man dit bedrag bij het aangaan van het huwelijk niet heeft betaald. De rechtbank is van oordeel dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat hij dit bedrag op een later moment alsnog heeft betaald. De man stelt immers wel dat hij de bruidsschat op [datum] 2022 contant heeft betaald, maar dat wordt door de vrouw betwist en de man heeft dit verder niet onderbouwd.

De geldlening van de vrouw aan de man

3.31.

De vrouw stelt dat zij een bedrag van € 5.000,- aan de man heeft geleend en zij verzoekt te bepalen dat de man dit binnen twee dagen na de datum van de beschikking aan haar moet terugbetalen. Dit wordt door de man betwist.

3.32.

De rechtbank zal het verzoek van de vrouw afwijzen. De vrouw heeft nagelaten te stellen en onderbouwen dat zij dit bedrag vanuit haar privévermogen aan de man heeft geleend. Alleen in dat geval kan zij dit verzoek doen. Nu kan de rechtbank niet vaststellen of de vrouw dit bedrag vanuit haar privévermogen heeft verstrekt of vanuit gemeenschappelijk vermogen.

De schuld aan Eneco en de gemeente

3.33.

Vast staat dat er een schuld is aan Eneco, welke deels door de vrouw is afbetaald en deels nog openstaat. De vrouw verzoekt te bepalen dat de man voor de helft draagplichtig is voor de schulden aan Eneco en aan de gemeente. De rechtbank is van oordeel dat de schuld aan Eneco een gemeenschappelijke schuld is, omdat deze is ontstaan tijdens het huwelijk en omdat de schuld verbonden is aan de echtelijke woning van partijen. Hetzelfde geldt voor de gemeentelijke lasten. Ook daarvoor geldt dat de schuld gemeenschappelijk is. Dat betekent dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schulden aan Eneco en aan de gemeente.

De teruggave van de servicekosten en Tijdelijke tegemoetkoming Blokaansluiting

3.34.

Op de zitting is duidelijk geworden dat de man een teruggave heeft gehad van de woningcorporatie voor teveel betaalde servicekosten. De man heeft op 13 november 2024 twee bedragen ontvangen: € 120,34 en € 66,78. Partijen zijn het erover eens dat de man de helft van het totaal daarvan, dus (187,12 / 2 =) € 93,56 aan de vrouw moet betalen.

3.35.

Verder zijn partijen het erover eens dat zij recht hebben op een geldbedrag vanwege de subsidieregeling van Bo-ex, oftewel de Tijdelijke tegemoetkoming Blokaansluiting voor 2023. De man heeft hierover een brief ontvangen, maar daaruit bleek nog niet welk bedrag partijen zullen ontvangen. Partijen hebben afgesproken dat de man een kopie van deze brief aan de vrouw stuurt en dat zij ieder recht hebben op de helft van het bedrag dat zij hier uiteindelijk voor zullen ontvangen.

Uitvoerbaar bij voorraad

3.36.

De rechtbank zal de beslissing gedeeltelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

De uitvoerbaarheid bij voorraad geldt niet voor de echtscheiding en het huurrecht. De echtscheiding kan de rechtbank niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat de echtscheiding pas plaatsvindt op het moment dat deze beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De beslissing over het huurrecht kan niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, omdat als voorlopige voorziening een beslissing is genomen over het uitsluitend gebruik van de woning. De als voorlopige voorziening genomen beslissing over het uitsluitend gebruik van de woning blijft gelden tot de beslissing over het huurrecht in de echtscheidingsprocedure in kracht van gewijsde gaat. Hiervan is sprake zodra geen hoger beroep meer tegen die beslissing kan worden aangewend.

De proceskosten

3.37.

De rechtbank zal beslissen dat ieder de eigen proceskosten betaalt, omdat zij geen reden ziet om één van partijen in de proceskosten te veroordelen.

Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4De beslissing

De rechtbank:

4.1.

spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, getrouwd op [trouwdatum] 2021 in [plaats] (Marokko);

4.2.

bepaalt dat de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand huurster is van de woning aan de [adres] in [woonplaats] ;

4.3.

gelast de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen op de volgende manier:

4.3.1.

bepaalt dat kat [naam] zonder nadere verrekening aan de vrouw wordt toebedeeld en bepaalt dat de kat feitelijk aan de vrouw wordt afgegeven zodra zij in de echtelijke woning is ingetrokken, onder verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag dat de kat niet aan de vrouw is afgegeven, met een maximum van € 2.000,-;

4.3.2.

bepaalt dat de inboedelgoederen die de vrouw heeft meegenomen en de goederen die in de schuur lagen onder de persoonlijke goederen van de vrouw vallen;

4.3.3.

bepaalt dat partijen ieder hun eigen bank- en spaarrekening(en) behouden en voortzetten, zonder nader verrekening;

4.3.4.

bepaalt dat de man een bedrag van € 1.000,- moet betalen aan de vrouw uit hoofde van de uitgestelde bruidsschat binnen twee weken na de datum van deze beschikking;

4.3.5.

bepaalt dat de man een bedrag van € 93,56 moet betalen aan de vrouw uit hoofde van de teruggave van de servicekosten, binnen twee weken na de datum van deze beschikking;

4.3.6.

bepaalt dat partijen ieder voor de helft recht hebben op het bedrag dat partijen nog zullen ontvangen uit hoofde van de Tijdelijke tegemoetkoming Blokaansluiting voor 2023;

4.3.7.

bepaalt dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schulden aan Eneco en de gemeente;

4.4.

verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behalve voor zover het de echtscheiding betreft en het huurrecht van de echtelijke woning;

4.5.

bepaalt dat partijen hun eigen proceskosten betalen;

4.6.

wijst de verzoeken van partijen voor het overige af.

Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M.E. Falkmann, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. S. Clement, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2025.

!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!

!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!

Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!

2

Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijk recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels.

5

Zie o.a. HR 19 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AM2379, NJ 2004/140, rov. 3.4; HR 3 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7050, NJ 2010/473, rov. 3.4; HR 6 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1336, NJ 2014/298, rov. 3.4.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733