Essentie (redactie)
Afwijzing betoog man dat vrouw geen aanvullende behoefte heeft, omdat zij na de scheiding kan beschikken over vermogen. Van vrouw kan niet worden verlangd om mee te werken met verkoop aan derde. Vrouw is in korte tijd haar zoon verloren, man kwijt geraakt, verliest op korte termijn haar inkomen en werk. Als zij ook nog huis kwijtraakt, dicht bij het graf van haar zoon, worden alle pijlers onder haar bestaan weggeslagen. Rb houdt daarom bij aanvullende behoefte wél rekening met woonlasten en níet met inkomen uit vermogen.
Datum publicatie | 05-03-2025 |
Zaaknummer | C/09/654760 / FA RK 23-7190 |
Procedure | Eerste aanleg - enkelvoudig |
Zittingsplaats | Den Haag |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | Alimentatie; Behoeftig/behoefte; Inkomen uit vermogen bij netto besteedbaar inkomen; Familievermogensrecht; Medewerking aan verkoop/toedeling |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
partneralimentatie, wegens bijzondere omstandigheden aanvullende behoefte ondanks vermogen, uitleg huwelijkse voorwaarden met betrekking tot intrinsieke waarde aandelenVolledige uitspraak
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 23-7190 en FA RK 24-1496
Zaaknummer: C/09/654760 en C/09/662247
Datum beschikking: 4 maart 2025
Scheiding
Beschikking op het op 29 september 2023 ingekomen verzoek van:
[de vrouw] ,
de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. K. van der Bijl te Bodegraven.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man] ,
de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. N. Schreurs te Alphen aan den Rijn.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- het aanvullend verzoekschrift van de zijde van de vrouw, ingekomen op 15 februari 2024;
- de akte houdende aanvullende verzoeken van de zijde van de man, ingekomen op 19 februari 2024;
- het verweerschrift aanvullend verzoekschrift van de zijde van de man, ingekomen op 4 maart 2024;
- de brief zijdens de vrouw, ingekomen op 4 februari 2025, met producties 8-10;
- de akte houdende aanvullende verzoeken zijdens de man, ingekomen op 5 februari 2025, met producties 1-6;
- de brief zijdens de man, ingekomen op 7 februari 2025, met productie 7;
- de brief zijdens de vrouw, ingekomen op 12 februari 2025, houdende bezwaar tegen de aanvullende verzoeken van de man;
- de brief zijdens de man, ingekomen op 13 februari 2025, met de door de rechtbank verzochte nadere duiding van het petitum.
Op 14 februari 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man en de vrouw, bijgestaan door hun advocaten.
Feiten
- Partijen zijn gehuwd op [datum] 2001 te [plaats] (gemeente [gemeente] ).
- Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden.
Verzoek en verweer
Ter zitting heeft de vrouw haar verzoek met betrekking tot de afwikkeling huwelijkse voorwaarden gewijzigd, in die zin dat waar eerst werd verzocht af te wikkelen tegen de intrinsieke waarde volgens de laatst vastgestelde jaarrekening (2021), waardoor aan de vrouw toekomt een bedrag van € 209.738,50, thans verzocht wordt af te wikkelen tegen de intrinsieke waarde die blijkt uit de concept jaarrekening 2022, waardoor aan de vrouw toekomt een bedrag van € 224.046.
Voorts heeft de vrouw haar verzoek met betrekking tot de partneralimentatie gewijzigd in die zin dat nu een bedrag wordt verzocht van € 3.723 bruto per maand.
Zijdens de man is bezwaar gemaakt tegen deze wijzigingen.
De rechtbank gaat aan dat bezwaar voorbij, nu deze wijzigingen zijn ingegeven door zijdens de man overgelegde stukken, namelijk de aangifte inkomstenbelasting en de concept jaarrekening 2022 van de onderneming. De man heeft op zitting inhoudelijk verweer hiertegen gevoerd en daarmee is voldaan aan de eisen van een goede procesorde.
De vrouw heeft voor de zitting bezwaar gemaakt tegen de (specificatie van de) verzoeken van de man bij akte aanvullende verzoeken van 5 februari 2025 en de daarbij overgelegde stukken. De rechtbank gaat aan het bezwaar ten aanzien van de verzoeken voorbij, nu de verzoeken slechts een nadere invulling zijn van de eerder gedane verzoeken. De rechtbank wijst wel toe het bezwaar tegen de binnen de in artikel 7.9 van het procesreglement scheiding genoemde tien-dagentermijn overgelegde stukken. Deze omvangrijke stukken zijn niet eenvoudig te doorgronden. De man is in de gelegenheid gesteld om op zitting naar stukken te verwijzen, maar voor zover dat niet is gebeurd, blijven deze stukken buiten de procedure.
Het verzoek van de vrouw, na wijziging, strekt tot echtscheiding met de volgende nevenvoorzieningen:
- voortgezet gebruik van de echtelijke woning met inboedel;
- te bepalen dat ten aanzien van de afwikkeling huwelijkse voorwaarden van partijen wordt beslist:
a. aandelen in [bedrijfsnaam 1] B.V. worden toebedeeld aan de man, tegen de intrinsieke waarde volgens de jaarrekening 2022, waardoor aan de vrouw toekomt een bedrag van € 224.046;
b. de inboedelgoederen zodanig te verdelen dat door loting wordt bepaald wie start met het kiezen van een inboedelgoed en waarbij partijen de inboedelgoederen om en om verdelen volgens dit systeem en zulks met gesloten beurzen;
- vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 3.723 bruto per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van de datum waarop het inkomen uit de onderneming komt te vervallen;
- de echtelijke woning van partijen aan het [adres] te ( [postcode] ) [woonplaats] primair toe te delen aan de vrouw, subsidiair indien de vrouw deze woning niet kan financieren, deze te verkopen volgens het spoorboekje zoals opgenomen in randnummer 12 a tot en met e;
- te bepalen dat de vrouw een vergoedingsrecht heeft op de man van € 154.818,61 en dat dit vergoedingsrecht eerst aan de vrouw dient te worden uitgekeerd waarna pas het restant van de overwaarde van de woning kan worden verdeeld, zulks bij helfte.
De man voert verweer, behalve tegen de verzochte echtscheiding en het verzoek betreffende het vergoedingsrecht, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Bovendien heeft de man na wijziging, zelfstandig verzocht om de echtscheiding met de volgende nevenvoorzieningen:
I bepalen dat de aandelen en certificaten van [bedrijfsnaam 1] B.V. aan de man
zullen worden toebedeeld onder verrekening van de helft van de intrinsieke waarde
volgens de laatste jaarrekening en onder aftrek van de verschuldigde belasting in
verband met de aandelenoverdracht, aan de vrouw; inhoudende te bepalen dat op het
toekomende bedrag aan de vrouw ter hoogte van € 209.738,50 een bedrag van € 65.018,94 in mindering zal worden gebracht, zodat de vrouw in het kader van de
overdracht van de aandelen van de B.V. aan de man toekomt een bedrag ter hoogte
van € 144.719,56, welk bedrag wordt verrekend met het aandeel van de man in de
overwaarde rustende op de woning, op het moment van de notariële overdracht van de
woning aan derden;
II te bepalen dat de inboedel aan de vrouw wordt toegedeeld onder verrekening van de helft van de waarde aan de man ad € 7.500;
III te bepalen dat de vrouw over zal gaan tot afgifte van de roerende zaken behorende tot de onderneming aan de man;
IV bepalen dat de privé kosten die de vrouw heeft voldaan van de gezamenlijke
rekening en van de zakelijke rekening vanaf de datum van indiening van het
verzoekschrift tot echtscheiding nog met elkaar zullen worden verrekend, in die zin dat
de vrouw van de door de haar gedane substantiële privé uitgaven van de zakelijke
rekening en van de gemeenschappelijke rekening ter hoogte van € 26.592,99,
respectievelijk € 6.642,75 aan de man dient terug te betalen, aldus te bepalen dat de
vrouw in totaal een bedrag van € 33.235,74 aan de man dient terug te betalen;
V te bepalen dat de hond aan de man toekomt en de katten aan de vrouw
VI
primair:
te bepalen dat er een spoorboekje wordt vastgesteld voor de verkoop van de woning en wel als volgt:
Partijen zullen uiterlijk binnen 14 dagen na afgifte van de echtscheidingsbeschikking door
uw Rechtbank gezamenlijk de opdracht tot verkoop geven aan Drieman Makelaars;
Partijen zullen in onderling overleg met de makelaar de vraagprijs, die dient te zijn
gebaseerd op de woningmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, bepalen;
Indien partijen er niet binnen twee weken na de opdrachtverlening aan de makelaar in
slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, zal de makelaar de woning te koop
mogen aanbieden tegen een marktconforme vraagprijs;
Partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met
degene die de hoogste prijs biedt indien en voorzover die prijs volgens beide partijen de
best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag
of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar dit bindend kunnen
bepalen;
Als de verkoopprijs bindend is vastgesteld zijn beide partijen verplicht hun medewerking
te verlenen aan de verkoop en levering van de woning;
Na verkoop moet met de verkoopopbrengst de aan de verkoop verbonden kosten
warden betaald en het restant bij helfte delen;
-
te bepalen dat de vrouw in het kader van de overdracht van de aandelen van de B.V. aan de man toekomt een bedrag van € 144.719,44, welk bedrag wordt verrekend met het aandeel van de man in de waarde van de woning;
-
te bepalen dat de vrouw aan de man dient terug te betalen een bedrag ter hoogte van
€33.235,74.
subsidiair:
te bepalen dat er een spoorboekje wordt vastgesteld in het geval de vrouw toch nog de gelegenheid krijgt om te onderzoeken of dat zij de woning voor de huidige marktwaarde kan overnemen op de in de akte houdende aanvullende verzoeken nader omschreven wijze.
VII te bepalen dat de man op het moment van de levering van de woning aan de vrouw, de helft van de waarde van de woning toekomt en bij verkoop de helft van de verkoopopbrengst, waarbij rekening zal worden gehouden met de nog vast te stellen vergoeding die de vrouw toekomt in verband met door haar gedane privé-investering ten aanzien van de woning;
VIII te bepalen dat wanneer de man een woning wil aankopen voordat de echtelijke woning is geleverd aan de vrouw dan wel is verkocht aan derden, de vrouw haar medewerking zal verlenen aan een taxatie van de woning en het afsluiten van een benodigde overbruggingshypotheek;
IX te bepalen dat de vrouw gedurende de periode dat de vrouw alleen het genot en gebruik heeft van de echtelijke woning, een gebruiksvergoeding aan de man betaalt ter hoogte van € 1.500 netto per maand;
X te bepalen dat de man het voortgezet gebruik zal hebben van het appartement boven de garage totdat de echtelijke woning is geleverd aan de vrouw dan wel totdat de woning is verkocht aan derden.
De vrouw voert behalve ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding, verweer welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Beoordeling
Echtscheiding
Partijen hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat het verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond kan worden toegewezen.
Inleiding op nevenvoorzieningen
De door partijen verzochte nevenvoorzieningen met betrekking tot de woning, partneralimentatie en afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden met betrekking tot de aandelen, hangen met elkaar samen. De vrouw wil namelijk graag de woning overnemen, maar of zij dat kan financieren hangt af van de beslissingen op de twee andere punten. De rechtbank zal voor een beter begrip van de beslissingen die de rechtbank in deze beschikking neemt, eerst schetsen wat uit de stukken en ter zitting is gebleken.
Partijen zijn in 2001 op wat latere leeftijd met elkaar gehuwd. Zij hadden toen beiden een eerder huwelijk achter de rug. De vrouw had één kind uit dat huwelijk, met wie partijen vanaf dat hij drie jaar oud was in één huis woonden.
Sinds 2002 wonen zij in de echtelijke woning aan het [adres] te [woonplaats] . Zij dreven al voor hun huwelijk samen een bouw- en restauratiebedrijf waarin de man werkzaam was als bouwkundige en de vrouw werkzaamheden zoals de administratie voor haar rekening nam.
In 2023 is de zoon van de vrouw overleden. Op dat moment was al sprake van problemen in de relatie tussen partijen. Een maand na het overlijden van de zoon, heeft de man zijn intrek genomen in het appartement boven de garage. Sindsdien verblijft hij daar en woont de vrouw alleen in het huis.
De man is op dit moment 70 jaar en de vrouw 68 jaar.
In de huwelijkse voorwaarden is bepaald dat bij echtscheiding de vrouw haar aandelen in de onderneming moet overdragen aan de man. De vrouw heeft zich daarbij neergelegd. Totdat de aandelen zijn overgedragen, ontvangen beide partijen een gelijk salaris uit de onderneming. De man, die zijn werk als zijn hobby omschrijft, is van plan om de komende jaren de onderneming voort te zetten. De vrouw zou graag ook werkzaam blijven voor de onderneming, maar dat is gelet op de zeer moeizame relatie tussen partijen niet mogelijk.
De vrouw wil de echtelijke woning overnemen. Haar moeder woont op een paar minuten afstand en haar zoon ligt tegenover het huis begraven. De man betwijfelt of de vrouw financieel in staat is om de woning over te nemen. Hij heeft het afgelopen jaar de vrouw bij herhaling gevraagd om mee te werken aan een taxatie, maar de vrouw heeft dat geweigerd.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw weinig gezegd. Zij was overmand door emoties. Haar advocaat heeft uitgelegd dat het verlies van haar zoon, man en werk, voor de vrouw bijna ondraaglijk is. Ook de man was emotioneel. Hij heeft verteld dat hij zich tijdens het huwelijk verstikt voelde door de vrouw die hem in alle opzichten controleerde, ook waar het de onderneming betrof. Ook hij heeft verdriet van het overlijden van de zoon van de vrouw, die hij mede heeft opgevoed. Maar hij wil vooruit kijken en voelt zich klem gezet doordat de vrouw niet meewerkt aan de afwikkeling van de echtscheiding.
Partneralimentatie
Bij de vaststelling van de kinderalimentatie en de partneralimentatie neemt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie opgenomen in het Rapport alimentatienormen als uitgangspunt. De rechtbank rondt hierna in haar berekening de bedragen telkens af op hele euro’s.
(Aanvullende) behoefte
De vrouw stelt haar behoefte op basis van de hofnorm (60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen voor het uiteengaan van partijen) op € 8.452 netto per maand in 2023 (en geïndexeerd naar 2025 op € 9.559 netto per maand). De man meent dat niet moet worden uitgegaan van de hofnorm, maar van de werkelijke kosten van de vrouw. De rechtbank volgt de man niet. De man heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op basis waarvan moet worden aangenomen dat de hofnorm de welstand van partijen tijdens het huwelijk niet goed reflecteert.
De man heeft voorts aangevoerd dat de vrouw geen aanvullende behoefte heeft, omdat zij na de scheiding kan beschikken over een substantieel vermogen waar zij inkomen uit kan halen en op kan interen. Ook kan de vrouw haar vermogen aanwenden voor de aankoop van een hypotheekvrije woning, waardoor zij geen woonlasten meer heeft. In combinatie met haar AOW-uitkering kan de vrouw dan in haar eigen behoefte voorzien.
De rechtbank volgt dit betoog van de man niet.
Het staat niet op voorhand vast dat de vrouw niet in staat zal zijn om de woning over te nemen. De vrouw beschikt na de scheiding inderdaad over een substantieel vermogen. Aangevuld met partneralimentatie, haar AOW-uitkering en een beperkte lening, kan zij overname van de woning mogelijk financieren. De rechtbank is van oordeel dat gelet op haar bijzondere omstandigheden, niet zonder meer van de vrouw mag worden verlangd om mee te werken met verkoop aan een derde. De vrouw is in korte tijd haar zoon verloren en haar man kwijt geraakt. Daarbij zal zij op korte termijn haar substantiële inkomen en het werk dat haar leven in belangrijke mate invulde, verliezen. Als de vrouw dan ook nog haar thuis kwijt raakt, waar zij dicht bij het graf van haar zoon verblijft, worden werkelijk alle pijlers onder haar bestaan weggeslagen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de vrouw in de gelegenheid moet worden gesteld om de woning over te nemen. De rechtbank zal hierna bij de bespreking van de verzoeken met betrekking tot de echtelijke woning, uitleggen wat dit daar precies voor betekent. Maar de rechtbank houdt bij de vraag naar de aanvullende behoefte van de vrouw, dus wèl rekening met woonlasten – zij zal een lening moeten sluiten om de man uit te kopen – en géén rekening met inkomen uit vermogen.
Wel houdt de rechtbank bij de vraag naar de aanvullende behoefte van de vrouw rekening met haar inkomen uit AOW. De rechtbank stelt daarom de aanvullende behoefte van de vrouw in 2025 op € 8.061 netto per maand [€ 9.559 -/- € 1.498 (bruto AOW minus bijdrage ZVW en zonder loonheffing)].
Draagkracht man
Voor de bepaling van de draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van een inkomen uit onderneming van € 10.401bruto per maand, een AOW-uitkering van € 1.683 bruto per maand (€ 1.580 te vermeerderen met € 102 vakantiegeld per maand), en pensioenuitkeringen van BPF van € 7.206 en Nationale Nederlanden van € 2.586 per jaar.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de volgende fiscale heffingskortingen:
-
de arbeidskorting;
-
de alleenstaande ouderenkorting.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten, berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man in 2025 op € 7.634 per maand.
Omdat het netto besteedbaar inkomen van de man hoger is dan € 2.125 per maand, zal de rechtbank voor de bepaling van zijn draagkracht volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie de daarbij behorende draagkrachtformule van 60% x [NBI – (0,3 x NBI + 1310)] toepassen. Hierbij wordt rekening gehouden met een woonbudget van 30% van het NBI en wordt de alimentatieplichtige geacht alle kosten van wonen daaruit te kunnen voldoen.
Hieruit volgt een draagkracht van de man van € 2.327 per maand. Gebruteerd komt dit neer op € 3.722 per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Nu de draagkracht van de man de aanvullende behoefte van de vrouw niet overstijgt, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw tot een bedrag van € 3.722 toewijzen.
Ingangsdatum
De rechtbank zal de partneralimentatie vaststellen met ingang van de datum waarop de vrouw haar aandelen in de onderneming overdraagt aan de man, mits deze datum is gelegen na de inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand. De onderhoudsverplichting van artikel 1:156 Burgerlijk Wetboek (BW) gaat immers niet eerder in dan op het moment van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw met ingang van de datum van overdracht van de aandelen, geen salaris meer zal ontvangen. Als deze datum vóór de echtscheiding is gelegen, gaat de alimentatieverplichting in op de datum van de echtscheiding.
Het onroerend goed [adres] [woonplaats]
De rechtbank begrijpt dat de man zich klemgezet voelt doordat de vrouw tot op heden niet heeft meegewerkt aan zijn verzoeken om het onroerende goed (hierna ook: de woning) te laten taxeren. Partijen weten daardoor allebei niet goed waar ze aan toe zijn. De rechtbank zal dan ook bepalen dat binnen vier weken na de datum van deze beschikking de vrouw moet meewerken aan een taxatie en dat deze taxatie bindend zal zijn mits de overdracht van het onroerend goed aan haar binnen zes maanden na de taxatie plaatsvindt of partijen anders overeenkomen. De taxatie moet op de volgende wijze plaatsvinden.
De man geeft de vrouw binnen twee weken na de datum van deze beschikking een lijst met drie namen van makelaar-taxateurs die de taxatie kunnen verrichten. De vrouw laat de man vervolgens binnen één week na ontvangst van deze lijst weten welke makelaar-taxateur zij verkiest. Partijen geven vervolgens binnen één week nadat de vrouw haar keuze heeft gemaakt, aan deze makelaar-taxateur opdracht voor taxatie. De vrouw stelt de man in de gelegenheid om bij deze taxatie aanwezig te zijn en daartoe ook de woning te betreden. De man stelt de vrouw eveneens in de gelegenheid om in het kader van deze taxatie het appartement boven de garage te betreden.
Partijen dienen de kosten van de taxatie bij helfte te delen, nu zij allebei belang hebben bij een spoedige taxatie.
Zoals hiervoor reeds overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw in de gelegenheid gesteld moet worden om te onderzoeken of zij de man kan uitkopen en dat zij daar dus een redelijke termijn voor moet krijgen. De enkele omstandigheid dat de vrouw tot nu toe niet heeft meegewerkt, is niet voldoende om te oordelen dat de woning dan maar verkocht moet worden. Niet alleen staat het leven van de vrouw op zijn kop en mag daarom niet deze consequentie aan haar weigering worden verbonden, de verschillende aspecten van de financiële afwikkeling van het huwelijk hangen nu eenmaal samen. Van haar kan gelet op de hiervoor in het kader van haar aanvullende behoefte aan partneralimentatie besproken bijzondere omstandigheden, niet worden verlangd dat ze meewerkt aan verkoop van de woning aan een derde, zolang een reële mogelijkheid bestaat dat zij na afwikkeling van de echtscheiding in staat zal zijn om de man uit te kopen. Bovendien is ook niet gebleken dat de vrouw zich in financieel opzicht onredelijk opstelt richting de man. Dat blijkt uit het gegeven dat de vrouw in deze procedure op belangrijke punten, waaronder haar standpunt ten aanzien van het bedrag waarvoor zij de aandelen aan de man moet overdragen, in het gelijk wordt gesteld. Maar ook bijvoorbeeld ten aanzien van de draagkracht van de man, heeft de vrouw geen onredelijke standpunten ingenomen.
Dat de man hierdoor langer dan hij wenst moet wachten op de financiële afwikkeling, is natuurlijk vervelend voor hem. Daar staat echter tegenover dat ook hij over vermogen beschikt, hij – in tegenstelling tot de vrouw –, ook op de lange termijn een goed inkomen heeft en hij straks als enig aandeelhouder in de onderneming ervoor kan kiezen zichzelf dividend uit te keren. Bovendien wordt zijn verzoek ten aanzien van de overbruggingshypotheek toegewezen.
Wat betreft de termijn die de rechtbank de vrouw geeft om te onderzoeken of zij de woning kan overnemen, overweegt zij het volgende.
De rechtbank neemt in deze beschikking beslissingen ten aanzien van het bedrag dat de man aan de vrouw moet betalen voor de aandelen en een door de man te betalen partneralimentatie met ingang van het moment van overdracht van de aandelen. De man kan echter hoger beroep instellen tegen die beslissingen, waardoor deze geen definitief karakter hebben en het is algemeen bekend dat een hypotheekverstrekker daarop geen akkoord geeft voor een geldlening. Daarom ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan de vrouw een termijn te geven van 3 maanden vanaf het moment dat de beslissingen in deze beschikking definitief zijn geworden doordat binnen 3 maanden geen hoger beroep is ingesteld of doordat de man onherroepelijk in die zin aan haar heeft verklaard.
Indien de vrouw de woning niet blijkt te kunnen overnemen, dient deze te worden verkocht aan een derde. De rechtbank zal in het dictum bepalen op welke wijze partijen dan naar die verkoop moeten toewerken.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van de man om te bepalen dat de vrouw moet meewerken aan het afsluiten van een benodigde overbruggingshypotheek indien hij –voordat de woning aan de vrouw of derden is geleverd – een andere woning wil kopen, moet worden toegewezen. De vrouw heeft geen in rechte te respecteren belang om haar medewerking te weigeren. Daarbij geldt wel dat de verplichting om mee te werken slechts geldt voor zover hiermee de mogelijkheid voor de vrouw om de woning over te nemen, niet negatief wordt beïnvloed.
Hoewel partijen het eens zijn dat de man voorlopig het appartement boven de garage gebruikt en de vrouw het huis, wijst de rechtbank de verzoeken af. Daarvoor is redengevend dat gebleken is dat in het huis waar de vrouw verblijft, zich ook het thuiskantoor van de onderneming bevindt. De man moet daar net als de vrouw toegang toe hebben. Ook hebben beide partijen toegang tot de tuin. Daarmee verhoudt zich niet toewijzing van het voortgezet gebruik als bedoeld in artikel 1:165 lid 1 BW. De rechtbank wijst ook af het verzoek van de man te bepalen dat de vrouw aan hem een gebruiksvergoeding betaalt voor het gebruik van de echtelijke woning, waarbij de man dus ten onrechte de gebruiksvergoeding heeft berekend op basis van uitsluitend gebruik van het volledige onroerend goed door de vrouw.
Partijen zijn het eens dat de vrouw een vergoedingsrecht heeft jegens de eenvoudige gemeenschap op grond van door haar bij de aankoop ingebracht privé-vermogen. De vrouw heeft ter zitting erkend dat ten onrechte in het door haar genoemde bedrag de betaalde courtage is opgenomen. De rechtbank wijst daarom het verzoek toe tot een bedrag van € 150.000.
Aandelen in [bedrijfsnaam 1] BV
Partijen hadden al voor hun huwelijk aandelen in de vennootschap die een onderneming drijft voor restauratiewerkzaamheden. De bedrijfsnaam van de beheermaatschappij is tijdens het huwelijk gewijzigd van [bedrijfsnaam 2] B.V. in [bedrijfsnaam 1] BV, waaronder de deelneming Hulshof Bouw en Restauratie BV valt. De onderneming heeft een aantal werknemers in dienst. De man en de vrouw hebben altijd ieder hetzelfde salaris uit de onderneming gehaald en dat gaat nog steeds zo (ieder ongeveer € 150.000 bruto per jaar).
Op grond van artikel 1 van de huwelijkse voorwaarden bestaat tussen partijen een beperkte gemeenschap die omvat: alle aandelen of certificaten van aandelen in de besloten vennootschap [bedrijfsnaam 2] B.V., die partijen te eniger tijd in eigendom hebben, alsmede de schulden die zijn aangegaan in verband met de aankoop van genoemde aandelen. Overigens is elke gemeenschap van goederen uitgesloten.
Artikel 13 van de huwelijkse voorwaarden, luidt – voor zover van belang – als volgt:
Einde huwelijk door echtscheiding
Artikel 13
Wanneer het huwelijk van partijen wordt ontbonden door echtscheiding […] dan zal de tussen partijen bestaande beperkte gemeenschap, als bedoeld in artikel 1, tussen partijen worden gedeeld, zodanig dat aan de man alle aan partijen in onverdeeld eigendom toebehorende aandelen en certificaten worden toebedeeld onder de verplichting voor de man om aan de vrouw te vergoeden de helft van de intrinsieke waarde van deze aandelen en certificaten, zoals deze waarde is vastgesteld volgens de laatst opgemaakte jaarrekening.
[…]
Partijen twisten over de vraag of de aandelen van de vrouw tegen de intrinsieke waarde die blijkt uit de vastgestelde jaarrekening 2021 (de helft van € 419.477) of de concept jaarrekening 2022 (de helft van € 448.092) aan de man moeten worden overgedragen, of al dan niet rekening moet worden gehouden met de latente AB-claim en zo ja, hoe die moet worden bepaald (en daarbij gaat het niet om de berekenwijze nominaal of contant, maar om het toepasselijke jaar en daarbij behorende tarief).
De rechtbank stelt voorop dat het bij de uitleg van huwelijkse voorwaarden niet juist is om alleen te kijken naar een zuiver taalkundige uitleg ervan, maar dat ook moet worden gekeken naar de bedoeling van partijen bij het aangaan van de huwelijkse voorwaarden en de vraag of de tekst die bedoeling weerspiegelt.
De tekst van de huwelijkse voorwaarden noemt toedeling van de aandelen aan de man onder vergoeding aan de vrouw van de helft van de intrinsieke waarde. De rechtbank begrijpt het standpunt van de man aldus dat het redelijk is om de AB-claim in mindering te brengen op de intrinsieke waarde. De rechtbank zal dat standpunt hierna beoordelen. De rechtbank gaat echter eerst in op de vraag op welk moment moet worden beoordeeld wat de ‘laatst opgemaakte’ jaarrekening is. De tekst van de huwelijkse voorwaarden is op dit punt niet duidelijk, omdat ongewis blijft op welk moment moet worden beoordeeld wat de laatst opgemaakte jaarrekening is en of die al dan niet moet zijn vastgesteld.
Ter zitting heeft de man verteld dat hij nauwelijks betrokken is geweest bij de totstandkoming van de huwelijkse voorwaarden. Volgens de vrouw is het overgelaten aan de notaris. Partijen zijn het erover eens dat de reden waarom de huwelijkse voorwaarden zijn opgemaakt, met name gelegen was in de omstandigheid dat de vrouw over een (bescheiden) vermogen beschikte. Volgens de man was het inderdaad de bedoeling dat bij echtscheiding hij, als bouwkundige, en dus niet de vrouw, de onderneming zou voortzetten. Hoe en waarom is gekozen voor ‘intrinsieke’ waarde weten partijen niet, evenmin als waarom is gekozen voor de woorden ‘volgens de laatst opgemaakte jaarrekening’, behalve dat dat zou hebben moeten zorgen voor duidelijkheid.
Uit het voorgaande blijkt dat partijen bij het maken van de huwelijkse voorwaarden, met de woorden ‘laatst opgemaakt’ geen specifieke bedoeling hebben gehad. Naar het oordeel van de rechtbank is dan een redelijke uitleg om ervan uit te gaan dat de (intrinsieke) waarde van de aandelen moet worden bepaald op het moment dat de beperkte gemeenschap wordt verdeeld, dus op het moment waarop de aandelen worden overgedragen aan de man. Dat moment zal liggen na de datum van deze beschikking. Er dient dus op dat moment gekeken te worden wat ‘de laatst opgemaakte jaarrekening’ is.
De laatst ‘opgemaakte’ jaarrekening is naar het oordeel van de rechtbank, niet – zoals de man betoogt – de laatst vastgestelde jaarrekening. De man heeft niets gesteld op basis waarvan moet worden aangenomen dat partijen dat destijds hebben bedoeld. De rechtbank volgt daarom de vrouw in haar standpunt dat uitgegaan moet worden van de intrinsieke waarde zoals die volgt uit de concept jaarrekening 2022. Dit concept is bovendien door de man zelf in de procedure overgelegd en de man heeft niet betoogd dat er enige reden is om aan te nemen dat de balans niet klopt of substantiële aanpassingen verwacht worden.
De rechtbank gaat voorts voorbij aan het standpunt van de man dat op de intrinsieke waarde de latente AB-claim in mindering moet worden gebracht. Dit is niet in de huwelijkse voorwaarden bepaald, en niet valt in te zien dat dat wel zou zijn bedoeld of anderszins een redelijke uitleg is. In de huwelijkse voorwaarden is ervoor gekozen om de waarde van de aandelen te bepalen door aan te sluiten bij de boekhoudkundige verantwoording van het vermogen. Dat is niet een gebruikelijke methode. Als de man de aandelen de dag na de overdracht aan hem aan een derde zou willen vervreemden, zal de waarde worden bepaald op het bedrag dat de markt bereid is voor de onderneming te betalen, bijvoorbeeld op basis van toekomstige kasstromen. Die waarde kan lager, maar zeker ook hoger liggen dan de intrinsieke waarde. Volgens de man is de onderneming financieel gezond en hij wil deze in ieder geval nog de komende jaren voortzetten; de onderneming heeft nog steeds meerdere werknemers in dienst. De man keert zichzelf daarbij een prima DGA-salaris uit van ruim € 10.000 bruto per maand. Het eigen vermogen van de onderneming is de afgelopen jaren gestaag gegroeid. Daarom moet worden aangenomen, zoals de vrouw ook heeft betoogd en de man niet heeft weersproken, dat de marktwaarde van de aandelen hoger is dan berekend op basis van de intrinsieke waarde. Was in de huwelijkse voorwaarden bepaald geweest dat de waarde van de aandelen bepaald moest worden op basis van de marktwaarde, dan had het in de rede gelegen om bij toepassing van de doorschuifregeling van artikel 4.17 Wet IB 2001, op die marktwaarde de (nominale of contante) waarde van de latente AB-claim in mindering te brengen. Nu gekozen is voor de intrinsieke waarde, ziet de rechtbank geen aanleiding om in de huwelijkse voorwaarden te lezen dat hierop de latente AB-claim in mindering moet worden gebracht.
De rechtbank wijst daarom het verzoek van de vrouw toe en het verzoek van de man af.
Inboedel, hond en katten
Partijen hebben ter zitting afgesproken dat zij gaan proberen in onderling overleg de inboedel te verdelen, doordat de man aan de vrouw een lijst zal verstrekken met daarop de inboedelbestanddelen die hij graag toebedeeld wil krijgen. De vrouw zal daarop reageren. Indien partijen er op die manier niet uitkomen, zullen zij de inboedel verdelen door om en om een bestanddeel uit te kiezen. Gelet op deze overeenstemming hoeft de rechtbank hierover niets meer te beslissen.
De man verzoekt te bepalen dat aan hem de hond wordt toebedeeld en de katten aan de vrouw. De vrouw wil zowel de hond als de katten. Op de vraag van de rechter waarom ieder van partijen hond Senna wilde hebben, gaf de vrouw aan dat zij steun ervaart bij de hond. De man gaf aan dat hij ook van Senna houdt. De man heeft echter niet weersproken dat de vrouw degene is die altijd voor de hond zorgt. De rechtbank wijst daarom het verzoek van de man af en zal bepalen dat zowel de hond als de katten aan de vrouw worden toebedeeld.
Vordering man privékosten van en/of-rekening
De man stelt dat dat de vrouw vanaf 5 september 2023, een bedrag ad € 6.642,75 heeft opgenomen van de en/of-rekening. Dat betreft volgens de man privé-uitgaven van de vrouw en hij wil dat de vrouw dit bedrag terugstort. Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, heeft de man de onderbouwing van deze vordering te laat overgelegd. Ter zitting heeft de advocaat weliswaar verwezen naar het overzicht, maar de vrouw kan daar alleen maar inhoudelijk op reageren door in de onderliggende bankafschriften te kijken wat voor uitgaven het precies betreft en of die misschien vallen onder kosten huishouding of op een andere grondslag, bijvoorbeeld als zakelijke kosten, door beide partijen gedragen moesten worden. De vordering wordt daarom afgewezen.
Verzoeken man privékosten van zakelijke rekening en afgifte roerende zaken behorende tot onderneming
Zoals de rechtbank de man ter zitting al heeft voorgehouden, betreffen dit vorderingen die door de vennootschap moeten worden ingesteld. Een machtiging om in dit verband voor de onderneming op te treden, ontbreekt. De rechtbank wijst de verzoeken daarom af.
Beslissing
De rechtbank:
spreekt uit de echtscheiding tussen [de vrouw] en [de man] , gehuwd op [datum] 2001 te [plaats] , gemeente [gemeente] ;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van overdracht van de aandelen van de vrouw in [bedrijfsnaam 1] BV aan de man, mits deze datum is gelegen na de inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand en anders met ingang van de datum echtscheiding, een partneralimentatie zal betalen van € 3.722 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
bepaalt ten aanzien van het onroerend goed aan het [adres] te ( [postcode] ) te [woonplaats] het volgde:
taxatie
De vrouw moet binnen vier weken na de datum van deze beschikking meewerken aan een taxatie waarvan partijen de kosten bij helfte delen. Deze taxatie is bindend, mits de overdracht van het onroerend goed aan de vrouw binnen zes maanden na de taxatie plaatsvindt of partijen anders overeenkomen. De taxatie vindt plaats op de volgende wijze:
De man geeft de vrouw binnen twee weken na de datum van deze beschikking een lijst met drie namen van makelaar-taxateurs die de taxatie kunnen verrichten. De vrouw laat de man vervolgens binnen één week na ontvangst van deze lijst weten welke makelaar-taxateur zij verkiest. Partijen geven daarna binnen één week nadat de vrouw haar keuze heeft gemaakt, aan deze makelaar-taxateur opdracht voor taxatie. De vrouw stelt de man in de gelegenheid om bij deze taxatie aanwezig te zijn en daartoe ook de woning te betreden; de man stelt op zijn beurt de vrouw in de gelegenheid om het appartement te betreden.
toedeling of verkoop
1) De woning wordt toegedeeld aan de vrouw op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
a. a) vrouw dient binnen drie maanden na het moment dat de beslissingen in deze beschikking definitief zijn geworden, aan de man aan te tonen dat zij de woning tegen de getaxeerde waarde kan overnemen;
b) aan de man komt vervolgens toe de helft van het verschil tussen de getaxeerde waarde en het vergoedingsrecht van de vrouw van € 150.000;
c) de kosten van de notariële overdracht worden door de vrouw, als kosten koper, voldaan;
d) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning.
2) Indien de vrouw de woning niet kan overnemen onder bovengenoemde voorwaarden, dan wordt de woning verkocht en geleverd aan een derde op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
a. a) partijen dienen binnen één week nadat de onder 1) genoemde termijn is verstreken of nadat de vrouw kenbaar heeft gemaakt de woning niet te kunnen overnemen aan de makelaar-taxateur die de taxatie heeft verricht, een gezamenlijke opdracht te verstrekken tot verkoop van de woning aan een derde. Deze makelaar-taxateur zal – als partijen het niet eens zijn – partijen bindend adviseren over de vast te stellen vraag- en laatprijs van de woning;
b) de verkoopopbrengst van de woning, minus de kosten van de verkoop en de overdracht, wordt aldus verdeeld: aan de vrouw komt eerst toe een bedrag van € 150.000 uit hoofde van haar vergoedingsrecht en vervolgens wordt het restant bij helfte tussen partijen gedeeld;
c) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning.
meewerken overbruggingshypotheek
De vrouw moet meewerken aan het afsluiten van een benodigde overbruggingshypotheek indien de man – voordat de woning aan de vrouw of derden is geleverd – een andere woning wil kopen, doch slechts voor zover hiermee de mogelijkheid voor de vrouw om de woning over te nemen, niet negatief wordt beïnvloed.
*
bepaalt dat de aandelen in [bedrijfsnaam 1] B.V. worden toegedeeld aan de man, onder betaling door de man aan de vrouw van een bedrag van € 224.046;
*
bepaalt dat de hond Senna en de katten aan de vrouw worden toegedeeld;
*
verklaart deze beschikking met uitzondering van de beslissing tot echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Brakel, rechter, bijgestaan door I. Mahieu als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 4 maart 2025. |
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733