Gerechtshof Amsterdam 11-03-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:591

Essentie (redactie)

Partijen waren samen eigenaar van woning. De vrouw vordert de helft van de kosten die zij heeft gemaakt na lekkage. Rechtbank wijst dit af. Het beheer geschiedt door hen samen, tenzij anders afgesproken of als sprake is van een dringende noodzaak ex art. 3:170 BW . Het (laten) vervangen van dak(bedekking) en dakkapel vallen daar niet onder. Er was namelijk voldoende tijd om met de man als mede-eigenaar te overleggen, zeker gelet op de hoogte van de kosten.


Datum publicatie12-03-2025
Zaaknummer200.327.939
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsAmsterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Verdeling
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Verdeling van onverdeeld gelaten woning na echtscheiding. Zijn de in opdracht van de vrouw uitgevoerde werkzaamheden aan het dak en dakkapel na een lekkage aan te merken als handelingen die geen uitstel kunnen lijden als bedoeld in artikel 3:170 BW?

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht

team III (familie- en jeugdrecht)

zaaknummer gerechtshof 200.327.939

(zaaknummer rechtbank Noord-Holland 311470)

arrest van 11 maart 2025

in de zaak van

[de vrouw] ,

wonende te [plaats ] ,

appellante in het hoger beroep,

in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,

hierna: [de vrouw] ,

advocaat: mr. D. Kotterman,

tegen:

[de man] ,

wonende te [plaats ] ,

geïntimeerde in hoger beroep,

in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie,

hierna: [de man] ,

advocaat: mr. M.J. Meijer.

1Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.

[de vrouw] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Alkmaar op 1 februari 2023 tussen partijen heeft uitgesproken (het bestreden vonnis). Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:

  • de dagvaarding in hoger beroep van 20 april 2023

  • de memorie van grieven

  • de memorie van antwoord

  • een H12-formulier van de zijde van [de vrouw] met producties 2 tot en met 6

  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 30 januari 2025 is gehouden

2De kern van de zaak

2.1.

In deze zaak gaat het om de verdeling van de (voormalig echtelijke) woning van partijen aan de [A-straat] in [plaats ] .

2.2.

De rechtbank heeft bepaald dat de woning tegen een waarde van € 400.000 aan [de vrouw] wordt toegedeeld, onder de verplichting om [de man] gelijktijdig te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld(en) op de woning en onder de verplichting om aan [de man] te voldoen de helft van de overwaarde, alles onder de voorwaarde dat [de vrouw] zorg draagt voor de notariële toedeling van de woning binnen drie maanden na de datum van het vonnis.

2.3

Verder is bepaald dat [de vrouw] op de aldus aan [de man] te betalen helft van de overwaarde van de woning in mindering mag brengen een bedrag van € 28.910 wegens achterstallige partneralimentatie en € 968 wegens door [de vrouw] verricht(e) investering/onderhoud aan de woning.

2.4

In het geval [de vrouw] er niet in zou slagen om de woning binnen drie maanden na het vonnis notarieel aan zich te laten toedelen, is zij veroordeeld alle medewerking te verlenen aan een zo spoedig mogelijke verkoop van de woning tegen een vraagprijs die door de makelaar bindend zal worden vastgesteld, tenzij partijen hier gezamenlijk van wensen af te wijken, op verbeurte van een dwangsom van € 100 per dag dat [de vrouw] daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 15.000.

2.5

Het bestreden vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, de proceskosten zijn gecompenseerd en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

2.6

Het hoger beroep van [de vrouw] is erop gericht dat het hof de bepaling over de verrekening van de partneralimentatie en kosten wegens onderhoud zal vernietigen en in plaats daarvan, uitvoerbaar bij voorraad, zal bepalen dat bij verkoop van de woning aan een derde in mindering komt op het aan [de man] toekomende deel van de verkoop:

 een bedrag van € 52.000 wegens achterstallige partneralimentatie en achterstallige bijdrage in de woonlasten over de periode tot 1 november 2023, nog te vermeerderen met de achterstallige partneralimentatie en bijdrage in de woonlasten vanaf die datum;

 een bedrag van € 19.603,21 voor door [de vrouw] verrichte investering/onderhoud aan de woning,

alles vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding.

2.7

[de man] concludeert onder meer tot bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank met veroordeling van [de vrouw] in de kosten van de procedure, waaronder een vergoeding voor het maken van nakosten, met en zonder betekening.

3Het oordeel van het hof

inleiding

3.1.

Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van 3 juli 2013 is tussen hen de echtscheiding uitgesproken. In een aan die beschikking gehecht echtscheidingsconvenant hebben partijen afspraken gemaakt over onder meer de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun ontbonden huwelijk. Daarin is afgesproken dat zij de woning voorlopig onverdeeld zullen laten. Verder zijn er afspraken gemaakt over de financiële verplichtingen met betrekking tot de woning en is afgesproken dat [de man] aan [de vrouw] maandelijks € 413 partneralimentatie zal betalen.

3.2

[de man] heeft op enig moment besloten niet langer in een onverdeeldheid te willen blijven en heeft [de vrouw] op 18 december 2020 gedagvaard om tot verdeling van de woning te komen. Dit is uitgemond in het bestreden vonnis.

3.3

De woning is inmiddels verkocht voor € 415.000 en op 7 november 2024 geleverd aan een derde. Met de verkoopopbrengst is de hypothecaire lening bij de Rabobank afgelost.

De uit het bestreden vonnis blijkende achterstallige partneralimentatie (€ 28.910) is op de nota van afrekening ingehouden op het aan [de man] toekomende deel van de verkoopopbrengst. Diezelfde dag heeft [de vrouw] onder de notaris conservatoir beslag gelegd op het aan [de man] toekomende deel van de netto verkoopopbrengst tot een bedrag van € 62.241,21.

de achterstand in de maandelijkse bijdrage

3.4

De eerste grief van [de vrouw] ziet erop dat nadat partijen de tot de datum van de zitting bij de rechtbank bestaande achterstand hebben vastgesteld, die achterstand verder is opgelopen. Zij verzoekt het hof daarom die achterstand te actualiseren. Ter zitting is de nadere achterstand namens [de vrouw] tot aan de datum van de levering van de woning berekend op € 9.499. Ook is namens [de vrouw] betoogd dat de destijds afgesproken maandelijkse bijdrage van [de man] van € 413 weliswaar door partijen is gelabeld als partneralimentatie, maar dat het feitelijk om betaling van de (helft van de) woonlasten gaat en dat die bijdrageverplichting stopt bij levering van de woning. Hoewel [de vrouw] in de memorie van grieven een bedrag vordert wegens achterstallige alimentatie en achterstallige betaling in de woonlasten, is namens haar desgevraagd ter zitting verklaard dat het enkel gaat om woonlasten en niet (ook) om partneralimentatie. Het hof gaat ervan uit dat er een maandelijkse betalingsverplichting van [de man] jegens [de vrouw] was van € 413 en zal vanwege de wisselende stellingen van [de vrouw] op dit punt ervan afzien die verplichting nader te kwalificeren, omdat dat voor de beoordeling niet relevant is.

3.5

Het hof overweegt dat partijen in het echtscheidingsconvenant hebben afgesproken dat [de man] vanaf de datum van ondertekening van het convenant (7 mei 2013) maandelijks € 413 (daar aangeduid als partneralimentatie) aan [de vrouw] zal voldoen tot en met het moment dat de echtelijke woning verkocht zal worden. Bij nadere schriftelijk vastgelegde afspraken van 16 maart 2015 zijn partijen overeengekomen, omdat [de man] in de schuldsanering was geraakt, dat [de man] gedurende de periode dat hij in de wettelijke schuldsanering zou zitten die bijdrage niet verschuldigd was. Het schuldsaneringstraject liep van 16 maart 2015 tot en met 5 oktober 2018. Op de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 6 oktober 2022 hebben partijen weer nadere afspraken gemaakt die in het proces-verbaal van die zitting zijn opgenomen. De achterstand in de betaling van voormelde maandelijkse bedragen is door partijen tot op dat moment vastgesteld op € 28.910, waarbij ook rekening is gehouden met de afspraken die partijen op 16 maart 2015 hebben gemaakt, en verder is overeengekomen dat dit bedrag zal worden verrekend bij toedeling dan wel verkoop van de woning.

3.6

Het hof zal de vordering van [de vrouw] toewijzen, in zoverre dat [de man] aan [de vrouw] nog € 9.499 dient te voldoen. Dat is het bedrag waarmee de achterstand volgens [de vrouw] verder is toegenomen tot aan de levering van de woning. Vast staat dat [de man] ook na oktober 2022 de maandelijkse bijdrage niet heeft voldaan en uit alle afspraken van partijen volgt dat de bijdrageverplichting van [de man] pas stopt bij overdracht van de woning. Namens [de man] is ter zitting becijferd dat hij bereid is maximaal nog € 9.912 te voldoen, zodat daarin geen belemmering zit om de vordering van [de vrouw] toe te wijzen als voormeld. [de man] heeft verder ter zitting nog gevorderd om de makelaarscourtage - die nu blijkens de nota van afrekening van de notaris voor het geheel door [de man] is betaald - ten laste van partijen samen te doen komen, ieder voor de helft. Dit betreft een nieuwe vordering, terwijl [de man] geen hoger beroep heeft ingesteld. Voor die vordering is daarom in deze procedure geen plaats. De beslissing van de rechtbank blijft aldus in stand en wordt aangevuld met de verplichting van [de man] om aan [de vrouw] nog € 9.499 te voldoen. In zoverre slaagt grief 1.

3.7

[de vrouw] heeft gevorderd de vordering te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding. Dat zal het hof afwijzen. [de vrouw] legt niet uit waarom vanaf dat moment wettelijke rente verschuldigd zou zijn. Voor het bedrag van de achterstand per oktober 2022, zoals in het proces-verbaal van de zitting opgenomen, is nu juist bepaald dat dit zal worden verrekend bij toedeling dan wel verkoop van de woning, zodat [de man] voor de betaling daarvan nog niet in verzuim was ten tijde van de dagvaarding.

de kosten van de lekkage

3.8

De grieven 2, 3 en 4 zien alle op de kosten (in totaal € 19.603,21) die [de vrouw] stelt te hebben moeten maken in verband met een lekkage aan (het dak van) de woning. Aanvankelijk heeft [de vrouw] van [de man] vergoeding van het gehele bedrag aan kosten gevorderd, maar ter zitting bij het hof heeft zij verklaard dat dit berust op een vergissing en dat het om de helft van dit bedrag gaat. Dat is wat zij nu vordert van [de man] .

3.9

Het hof overweegt dat partijen tot 7 november 2024 samen eigenaar van de woning waren. Het beheer geschiedt dan door hen samen, tenzij zij dat anders regelen. Wel kan ieder van hen handelingen van gewoon onderhoud of tot behoud van dat goed en handelingen die geen uitstel kunnen lijden, zo nodig zelfstandig verrichten (artikel 3:170 BW) . De uitgaven die voortvloeien uit handelingen die bevoegdelijk ten behoeve van de woning zijn verricht moeten partijen ieder voor de helft dragen (artikel 3:172 BW) .

3.10

Door [de vrouw] is gesteld dat de lekkage die zij constateerde na terugkomst van een vakantie van dien aard was dat het dak/de dakbedekking en de dakkapel vervangen dienden te worden. Het waren volgens haar ‘handelingen die geen uitstel konden lijden’ en die zij daarom zelfstandig kon verrichten. [de man] betwist dat.

3.11

Het hof volgt [de vrouw] niet in haar stelling. In geval van een lekkage die acuut verholpen moet worden is een (nood)reparatie een handeling die geen uitstel kan lijden. Vervolgstappen als het (laten) vervangen van dak(bedekking) en dakkapel zijn van een andere orde en vallen daar niet onder, ook al zouden deze noodzakelijk zijn. Dat kan alleen door de deelgenoten gezamenlijk worden gedaan en dat is in dit geval niet gebeurd. Het gaat in dit geval bovendien om werkzaamheden die doorgaans niet op korte termijn gerealiseerd kunnen worden, maar planning en voorbereiding vergen door de uitvoerder. Er was dus voldoende tijd voor overleg. Dat [de man] er volgens [de vrouw] waarschijnlijk wel mee ingestemd zou hebben – wat [de man] overigens betwist – en dat overleg tussen partijen volgens [de vrouw] niet mogelijk was doet aan het voorgaande niet af. [de vrouw] had, mede gelet ook op de hoogte van de kosten, moeten overleggen met [de man] en heeft dat kennelijk niet eens geprobeerd. [de vrouw] heeft wel contact opgenomen met haar verzekering, maar die heeft volgens haar besloten om de schade aan de dakkapel niet te vergoeden wegens gebrek(kig) (aan) onderhoud. Volgens [de man] was er toen hij uit de woning vertrok helemaal geen dakkapel en is deze kennelijk door [de vrouw] later geplaatst, wat [de vrouw] op haar beurt weer betwist. Of de dakkapel er altijd al op heeft gezeten en/of wanneer deze is geplaatst is het hof niet duidelijk geworden, maar is voor het oordeel van het hof ook niet relevant.

3.12

Het hof is van oordeel dat de vordering van [de vrouw] dient te worden afgewezen. De uitgaven waarvan [de vrouw] vergoeding vordert vloeien voort uit handelingen die de deelgenoten alleen samen kunnen verrichten. Omdat [de vrouw] die handelingen onbevoegd heeft verricht dienen de kosten die daarmee gemoeid zijn voor haar rekening te blijven. De grieven 2, 3 en 4 falen.

3.13

Ter zitting is namens [de vrouw] nog gewezen op artikel 25 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en is gesteld dat – nu het dak is vernieuwd en er daardoor sprake is van een waardestijging – ook ongerechtvaardigde verrijking een rechtsgrond zou kunnen zijn. [de vrouw] verzoekt het hof daarom ook dit te onderzoeken. Het hof zal hier aan voorbij gaan, nu [de vrouw] hiermee een nieuwe grief formuleert die al in haar memorie van grieven had moeten en kunnen worden opgenomen. De in artikel 347 Rv besloten liggende tweeconclusie-regel brengt mee dat de rechter in beginsel niet behoort te letten op grieven die in een later stadium dan de memorie van grieven, dan wel (in het geval van een incidenteel appel) in de memorie van antwoord worden aangevoerd. Van een uitzondering op die regel is hier geen sprake.

proceskosten

3.14

De vorderingen van [de vrouw] slagen voor een gedeelte van € 9.499 en worden voor het overige afgewezen. Ter zitting is ook door [de man] nog een vordering ingesteld, die niet zal worden toegewezen. Omdat partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

uitvoerbaar bij voorraad

3.15

De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4De beslissing

Het hof:

4.1.

bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Alkmaar, van 1 februari 2023;

4.2.

vult dat vonnis aan als volgt: veroordeelt [de man] tot betaling aan [de vrouw] van € 9.499, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit arrest;

4.3.

bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt;

4.4.

verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;

4.5.

wijst af wat verder is gevorderd.

Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, M.L. van der Bel en L. Hamer, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2025.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733