Essentie (redactie)
Testament met ouderlijke boedelverdeling, echtgenote erflater hertrouwt in 2012, waardoor vordering van kleinzoon (enig erfgenaam van overleden zoon) opeisbaar wordt. Beroep van echtgenote erflater op verjaring faalt. Toedeling vordering uit overbedeling door erflater aan kinderen op grond van ouderlijke boedelverdeling heeft niet karakter van overeenkomst tussen erfgenamen. Niet de korte verjaringstermijn ex art. 3:306 BW (5 jaar) geldt, maar de lange ex art. 3:307 BW (20 jaar), vanaf opeisbaarheid (2012).
Datum publicatie | 26-03-2025 |
Zaaknummer | C/03/328886 HA ZA 24-141 |
Procedure | Eerste aanleg - enkelvoudig |
Zittingsplaats | Roermond |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | Erfrecht; Ouderlijke boedelverdeling; Familieprocesrecht; Verjaring / rechtsverwerking |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Erfrecht, ouderlijke boedelverdeling. Opeisbaarheid vordering van kinderen op langstlevende echtgenoot. Vordering opeisbaar geworden door huwelijk van langstlevende. Eén van de kinderen is ondertussen overleden, waardoor diens erfgenamen als rechtsopvolgers onder algemene titel aanspraak kunnen maken op voldoening van de vordering vanaf het moment van opeisbaarheid.Volledige uitspraak
Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/328886 / HA ZA 24-141
Vonnis van 5 maart 2025
in de zaak van
[eiser] ,
te [plaatsnaam] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [kleinzoon erflater] ,
advocaat: mr. E.A.C. Nijhof-Top,
tegen
1 [gedaagde sub 1] ,
te [plaatsnaam] ,
gedaagde partij,
advocaat: mr. W.G.M.M. van Montfort,
hierna te noemen: [echtgenote erflater]
2 [gedaagde sub 2] ,
te [plaatsnaam] ,
gedaagde partij,
advocaat: mr. W.G.M.M. van Montfort,
hierna te noemen: [dochter erflater]
3
3. [gedaagde sub 3] ,
te [plaatsnaam] ,
gedaagde partij,
advocaat: mr. E.A.C. Nijhof-Top,
hierna te noemen: [zoon 2 erflater]
1De procedure
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 september 2024
- de antwoordakte eiswijziging van [echtgenote erflater]
- oproeping van [dochter erflater] en [zoon 2 erflater]
- conclusie van antwoord van [dochter erflater]
- conclusie van antwoord van [zoon 2 erflater]
- de mondelinge behandeling van 21 januari 2025
- de door [kleinzoon erflater] op 27 januari 2025 overgelegde verklaring van erfrecht.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2De feiten
Op [datum] 2004 is overleden de heer [erflater] (hierna: erflater), echtgenoot van [echtgenote erflater] en vader van [zoon 1 erflater] (hierna: [zoon 1 erflater] ), [zoon 2 erflater] en [dochter erflater] .
[zoon 1 erflater] junior is op [datum] 2006 overleden. [kleinzoon erflater] is de zoon van [zoon 1 erflater] en daarmee de kleinzoon van erflater en [echtgenote erflater] .
Erflater heeft over zijn nalatenschap beschikt bij uiterste wil van 14 september 1988. Daarin is onder meer een ouderlijke boedelverdeling opgenomen, die als volgt luidt:
“Ik deel toe:
A. aan mijn voornoemde echtgenote: alle goederen en rechten die tot mijn nalatenschap zullen blijken te behoren, zulks onder de verlichting voor haar, wegens de daardoor plaats hebbende overbedeling:
om voor haar rekening te nemen en als een eigen schuld te voldoen: alle schulden die ten laste van mijn nalatenschap zullen blijken te bestaan, alsmede de kosten van mijn begrafenis of crematie, uitvaart en kerkelijke diensten; en
aan mijn kinderen en bij eventueel vooroverlijden van een of meer hunner aan de bij de plaatsvervulling ervende wettige nakomelingen van de vooroverledene(n) in kontanten uit te keren de aan deze toekomende erfdelen, berekend in het saldo mijner nalatenschap;
B. aan ieder van mijn kinderen en bij eventueel vooroverlijden van een of meer hunner aan ieder van de bij plaatsvervulling ervende wettige nakomelingen van de vooroverledene(n): een vordering in contanten, ten laste van voornoemde echtgenote wegens de aan deze gedane overbedeling, voor ieder ten bedrage van het hem of haar in het saldo van mijn nalatenschap toekomende erfdeel. Onder het saldo mijner nalatenschap zal zijn te verstaan de totale waarde der op na te melden wijze gewaardeerde activa, verminderd met de ten laste mijner nalatenschap komende schulden, eventueel gesteld op de kontante waarde en de kosten mijner begrafenis, uitvaart en kerkelijke diensten. De waardering van de baten mijner nalatenschap zal moeten geschieden óf in onderling overleg tussen mijn erfgenamen óf bij niet tot overeenstemming geraken hieromtrent binnen drie maanden na mijn overlijden óf indien zich onder mijn erfgenamen personen bevinden die niet het vrije beheer van hun goederen hebben overeenkomstig de bepalingen der wet, betreffende de verdeling van zaken, waarin personen, die niet het vrije beheer van hun goederen hebben, als mededeelgenoot voor een onverdeeld aandeel gerechtigd zijn.
Mede ter voldoening aan mijn verzorgingsplicht jegens mijn voornoemde echtgenote, bepaal ik, dat de sub B aan mijn kinderen, onderscheidenlijk aan derzelver wettige nakomelingen toegedeelde vorderingen in kontanten ten laste van mijn genoemde echtgenote eerst opeisbaar zijn bij haar overlijden, alsmede wanneer zij eventueel zou hertrouwen, zou worden verklaard in staat van faillissement of onder curatele zou worden gesteld.
Mijn echtgenote zal verplicht zijn aan mijn kinderen onderscheidenlijk aan hun wettige nakomelingen, van de aan hen verschuldigde bedragen hunner erfdelen – na aftrek van de door hen verschuldigde successierechten en hun aandeel in de taxatie- en boedelkosten, indien deze door haar zullen zijn voorgeschoten zoals hierna wordt bepaald – te betalen een rente, gerekend tegen zes procent in het jaar, vanaf de dag van mijn overlijden tot die van voldoening van het verschuldigde. Ook en aanzien van deze rente bepaal ik, mede ter voldoening aan mijn genoemde verzorgingsplicht, dat deze eerst opeisbaar zal zijn in de bovengenoemde gevallen, waarin de verschuldigde hoofdsommen zullen kunnen worden opgevorderd.”
Samengevat heeft erflater alle activa toegedeeld aan [echtgenote erflater] , onder de verplichting alle schulden van de nalatenschap te voldoen en aan de kinderen een uitkering te doen omdat zij is overbedeeld. Aan ieder van de kinderen van erflater en [echtgenote erflater] ( [zoon 1 erflater] , [zoon 2 erflater] en [dochter erflater] ) is een vooralsnog niet-opeisbare vordering op [echtgenote erflater] toegedeeld. Verder is bepaald dat [echtgenote erflater] over de overbedelingsschuld een rente van 6% per jaar dient te betalen.
[echtgenote erflater] is op 25 juli 2012 hertrouwd onder het maken van huwelijkse voorwaarden.
3Het geschil
[kleinzoon erflater] vordert – na eiswijziging – dat de rechtbank bij vonnis zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. [echtgenote erflater] zal bevelen een verifieerbaar overzicht over te leggen van de omvang van de nalatenschap per datum hertrouwen van [echtgenote erflater] , i.c. 25 juli 2012;
[echtgenote erflater] zal bevelen een verifieerbaar overzicht over te leggen betrekking hebbend op de verkoop van de woning aan [adres] te [plaatsnaam] ;
[echtgenote erflater] zal bevelen een verifieerbaar overzicht over te leggen van de erfdelen van de kinderen van erflater;
D. zal bepalen dat [kleinzoon erflater] plaatsvervanger is in de nalatenschap van zijn vader, wijlen de heer [zoon 1 erflater] overleden op [datum] 2006;
E. zal bepalen dat met ingang van 25 juli 2012 de datum van het huwelijk van [echtgenote erflater] conform het bepaalde in het testament erflater, d.d. 14 september 1988, overleden op [datum] 2004 de vordering van [kleinzoon erflater] als plaatsvervanger van zijn vooroverleden vader, opeisbaar is geworden;
F. [echtgenote erflater] zal veroordelen op basis van de op 11 september 2024 ontvangen aangifte successierechten d.d. 7 maart 2005 tot uitbetaling over te gaan aan [kleinzoon erflater] van zijn vordering ad € 9.780,75 te vermeerderen met de rente ad 6% conform het testament d.d. 14 september 1988 tot aan 25 juli 2012 (de datum van hertrouwen van [echtgenote erflater] ) en vanaf 25 juli 2012 tot de dag der voldoening te vermeerderen met de wettelijke rente over de periode 25 juli 2012 tot aan de dag der voldoening;
G. [echtgenote erflater] zal veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding, waaronder het salaris van de gemachtigde, te voldoen binnen 2 dagen na dagtekening van het vonnis en voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot aan de dag der algemene voldoening.
[echtgenote erflater] en [dochter erflater] voeren verweer.
[zoon 2 erflater] heeft een conclusie van antwoord ingediend, maar geen verweer gevoerd tegen de vorderingen van [kleinzoon erflater] . Ter zitting heeft [zoon 2 erflater] toegelicht dat hij niet heeft bedoeld om een eigen vordering (in reconventie) in te stellen, maar zich heeft aangesloten bij de vorderingen van [kleinzoon erflater] .
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4De beoordeling
Eiswijziging
Artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, de eiser bevoegd is zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk te veranderen of te vermeerderen. De gedaagde is bevoegd daartegen bezwaar te maken op grond dat de verandering of vermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Daarvan is sprake indien gedaagde door de wijziging van eis onredelijk wordt bemoeilijkt in zijn verdediging dan wel daardoor het geding onredelijk wordt vertraagd.
[echtgenote erflater] heeft bij akte gereageerd op de wijziging van eis. [echtgenote erflater] heeft geen processuele bezwaren geuit tegen de eiswijziging, maar enkel inhoudelijk gereageerd. Nu de rechtbank niet is gebleken dat de eiswijziging in strijd is met een goede procesorde acht zij deze toelaatbaar.
Overlegging van stukken
[kleinzoon erflater] vordert onder A. t/m C. overlegging van de volgende bescheiden:
een verifieerbaar overzicht van de omvang van de nalatenschap per datum hertrouwen van [echtgenote erflater] , zijnde 27 juli 2012;
een verifieerbaar overzicht met betrekking tot de verkoop van de woning aan [adres] te [plaatsnaam] ;
een verifieerbaar overzicht van de erfdelen van de kinderen van erflater.
Bij conclusie van antwoord heeft [echtgenote erflater] de aangifte erfbelasting overgelegd, die is opgesteld naar aanleiding van het overlijden van erflater en de nota van afrekening met betrekking tot de verkoop van de woning aan de [adres] te [plaatsnaam] .
[kleinzoon erflater] heeft niet althans op voor de rechtbank onvoldoende navolgbare wijze onderbouwd waarom hij recht heeft op of belang heeft bij de onder A. en B. gevorderde bescheiden, zodat die vordering zal worden afgewezen. Immers, de omvang van de nalatenschap dient te worden vastgesteld ten tijde van het overlijden van erflater en niet ten tijde van het huwelijk van [echtgenote erflater] of ten tijde van de verkoop van de woning.
Ten aanzien van het gevorderde onder C. heeft [kleinzoon erflater] aangegeven genoegen te nemen met de aangifte erfbelasting. Nu die aangifte erfbelasting reeds in het geding is gebracht, heeft [kleinzoon erflater] geen belang meer bij het uitspreken van deze veroordeling, zodat de vordering zal worden afgewezen.
Plaatsvervanger
[kleinzoon erflater] vordert onder D. dat de rechtbank zal bepalen dat hij plaatsvervanger is in de nalatenschap van zijn vader. Het erfrecht kent het begrip plaatsvervanger niet, maar wel de begrippen plaatsvervulling en rechtsopvolging onder algemene titel. Dat onderscheid is juridisch gezien relevant. De rechtbank licht dat als volgt toe. Van plaatsvervulling is sprake wanneer men in de positie treedt van iemand die ten tijde van het overlijden van erflater is vooroverleden, dus wanneer [zoon 1 erflater] zou zijn overleden voordat erflater is overleden. Daar is geen sprake van, zodat ook geen sprake kan zijn van plaatsvervulling. Aangezien [zoon 1 erflater] nog leefde ten tijde van het overlijden van erflater, was hij erfgenaam in de nalatenschap van erflater en heeft hij de niet-opeisbare vordering op [echtgenote erflater] verkregen. De ten tijde van het overlijden van [zoon 1 erflater] nog niet opeisbare vordering op [echtgenote erflater] , is door het overlijden van [zoon 1 erflater] , in de nalatenschap van [zoon 1 erflater] gevallen. Dat betekent dat de erfgenamen van [zoon 1 erflater] door rechtsopvolging onder algemene titel in de positie van [zoon 1 erflater] zijn getreden. Zij kunnen uit dien hoofde aanspraak maken op voldoening van de vordering vanaf het moment dat deze opeisbaar is.
De rechtbank maakt uit de toelichting ter zitting op dat [kleinzoon erflater] heeft bedoeld te vorderen dat de rechtbank bepaalt dat hij erfgenaam (rechtsopvolger onder algemene titel) is in de nalatenschap van zijn vader. Uit de door [kleinzoon erflater] overgelegde verklaring van erfrecht van [zoon 1 erflater] blijkt dat deze niet bij testament over zijn nalatenschap heeft beschikt en dat op grond van het wettelijk versterferfrecht [kleinzoon erflater] enig erfgenaam is in de nalatenschap van zijn vader. De rechtbank is van oordeel dat [kleinzoon erflater] geen belang heeft bij het gevorderde nu zijn positie als erfgenaam en rechtsopvolger onder algemene titel van rechtswege voortvloeit uit het wettelijk versterferfrecht en zijn erfgenaamschap bovendien door geen der partijen wordt betwist. De rechtbank zal het onder D. gevorderde dan ook reeds hierom afwijzen.
Opeisbaarheid vordering
Het testament van erflater voorzag in een ouderlijke boedelverdeling als bedoeld in artikel 4:1167 van het Burgerlijk Wetboek (oud) (hierna: BW (oud)), op grond waarvan aan [echtgenote erflater] als langstlevende echtgenote alle goederen van de nalatenschap zijn toegedeeld, dit onder de verplichting om aan de overige erfgenamen (de kinderen) de waarde van hun erfdeel (minus hun aandeel in de schulden, successierechten en boedelkosten) uit te keren. Erflater is overleden na inwerkingtreding van het huidige erfrecht op 1 januari 2003. Op grond van de artikelen 79 en 127 Overgangswet NBW (hierna: Ow) is de ouderlijke boedelverdeling ook thans nog geldig.
[echtgenote erflater] en [dochter erflater] hebben aangevoerd dat de erfdelen niet kunnen worden opgeëist, omdat [echtgenote erflater] onder huwelijkse voorwaarden is getrouwd en er tussen [echtgenote erflater] en haar echtgenoot slechts een gemeenschap van inboedel bestaat. [dochter erflater] heeft daarbij aangevoerd dat de uiterste wilsbeschikking moet worden uitgelegd op grond van artikel 4:46 BW aangezien deze bepaling op grond van artikel 68 Ow onmiddellijke werking heeft. Artikel 4:46 lid 1 BW bepaalt dat bij de uitleg van een uiterste wilsbeschikking dient te worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenste te regelen en de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt. Aldus geldt bij de uitleg niet als maatstaf de zuiver grammaticale methode. Nu uit artikel 1 sub b van het testament blijkt dat erflater de niet-opeisbaarheidsclausule heeft opgenomen vanwege zijn verzorgingsplicht en dat ook de achterliggende gedachte van de ouderlijke boedelverdeling onder het oude recht was, is volgens [dochter erflater] duidelijk dat opeisbaarheid pas na overlijden of hertrouwen in gemeenschap van goederen aan de orde zou zijn.
De rechtbank overweegt dat juist is dat uit het testament volgt dat erflater de ouderlijke boedelverdeling en de niet-opeisbaarheidsclausule (mede) heeft opgenomen om te voldoen aan zijn verzorgingsplicht jegens zijn echtgenote. Echter, dat betekent niet dat erflater niet van mening kan zijn geweest dat die verzorgingsplicht eindigt bij hertrouwen (in algemene zin). Voor de stelling dat erflater bedoeld heeft dat de vordering enkel opeisbaar zou worden wanneer [echtgenote erflater] zou hertrouwen in gemeenschap van goederen bestaan geen aanwijzingen. De in het testament opgenomen regeling is duidelijk. In die regeling is geen onderscheid gemaakt tussen hertrouwen met of zonder huwelijkse voorwaarden, terwijl dat ook in die tijd geen ongebruikelijke toevoeging was. Daarmee wijkt de onderhavige situatie af van de situaties zoals die zich voordoen in de door [echtgenote erflater] en [dochter erflater] aangehaalde jurisprudentie, waarin dit onderscheid wel in het testament is opgenomen en waarbij uitdrukkelijk een uitzondering op de opeisbaarheid bij hertrouwen werd gemaakt in geval van de zogenaamde ‘koude uitsluiting’. Nu erflater daarvoor niet heeft gekozen en er geen feiten en omstandigheden zijn gesteld waaruit kan volgen dat de bedoeling van erflater niet overeenkomt met de tekst van het testament is de rechtbank van oordeel dat de tekst van het testament leidend is.
De conclusie luidt dan ook dat de vordering tot uitbetaling van het erfdeel door het huwelijk van [echtgenote erflater] op 25 juli 2012 opeisbaar is geworden, zodat het onder E. gevorderde zal worden toegewezen.
Verjaring
[echtgenote erflater] heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat – mocht de vordering op 25 juli 2012 opeisbaar zijn geworden – deze ondertussen is verjaard. [echtgenote erflater] doet daarbij een beroep op de verkorte verjaringstermijn voor geldvorderingen, zoals neergelegd in artikel 3:307 BW.
Uit vaste rechtspraak volgt dat toedeling door de erflater aan zijn kinderen van een vordering uit overbedeling op grond van een ouderlijke boedelverdeling het karakter van een overeenkomst tussen de erfgenamen mist, zodat de daaruit voortvloeiende verbintenissen niet vallen binnen het bereik van artikel 3:307 BW (zie bijvoorbeeld Hof Amsterdam 28 juni 2001, ECLI:NL:GHAMS:2001:AD8635). Nu ook niet uit een andere wettelijke bepaling voortvloeit dat in dit geval een verjaringstermijn van vijf jaar van toepassing is, geldt ingevolge het bepaalde in artikel 3:306 BW de algemene verjaringstermijn van twintig jaar. Op grond van artikel 3:306 jo. 3:313 BW vangt de twintigjarige termijn van verjaring aan na het opeisbaar worden van de vordering. Zoals hiervoor overwogen is de vordering wegens overbedeling van [echtgenote erflater] opeisbaar geworden bij hertrouwen van [echtgenote erflater] in 2012. Daarmee is de verjaringstermijn gaan lopen. Door het instellen van de eis in onderhavige procedure is de verjaring gestuit voordat de termijn van twintig jaar is verstreken. Het verjaringsverweer van [echtgenote erflater] faalt.
Het gevorderde bedrag
De rechtbank is er in het tussenvonnis van 25 september 2024 van uitgegaan dat [kleinzoon erflater] met de vordering sub F. bedoelde vaststelling van de hoogte van zijn erfdeel te vorderen. [kleinzoon erflater] heeft echter ter zitting van 21 januari 2025 aangegeven zich om hem moverende redenen die verder niet althans onvoldoende navolgbaar ter kennis zijn gebracht van de rechtbank ‘neer te leggen’ bij betaling van een bedrag gelijk aan ¼ deel van het zuiver saldo van de nalatenschap zoals dat door [echtgenote erflater] is opgenomen in de aangifte erfbelasting van 7 maart 2005 (¼ x € 39.123,-- = € 9.780,75) en in deze procedure niets meer of anders te vorderen. Tussen partijen is niet in geschil dat [kleinzoon erflater] recht heeft op dit bedrag, zodat verdere beoordeling door de rechtbank niet nodig is. De rechtbank zal deze vordering dan ook toewijzen.
[kleinzoon erflater] vordert voorts onder F. het te betalen bedrag te vermeerderen met 6 % rente conform het bepaalde in het testament van 14 september 1988 tot aan 25 juli 2012 (de datum van hertrouwen van [echtgenote erflater] ) en vanaf 25 juli 2012 tot de dag der voldoening. Daarnaast vordert [kleinzoon erflater] , althans zo begrijpt de rechtbank, de wettelijke rente over de periode 25 juli 2012 tot aan de dag der voldoening. Daarmee vordert [kleinzoon erflater] dus tweemaal rente over hetzelfde bedrag. Door [kleinzoon erflater] is niet onderbouwd waarom hij recht zou hebben op dubbele rente. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente dan ook afwijzen en de rente zoals opgenomen in het testament toewijzen.
Proceskosten
Gelet op de familierelatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5De beslissing
De rechtbank
bepaalt dat met ingang van 25 juli 2012 (de datum van het huwelijk van [echtgenote erflater] ) conform het bepaalde in het testament erflater, d.d. 14 september 1988, overleden op [datum] 2004, de vordering van [kleinzoon erflater] op [echtgenote erflater] als rechtsopvolger onder algemene titel van zijn vader, opeisbaar is geworden,
veroordeelt [echtgenote erflater] tot betaling van € 9.780,75 aan [kleinzoon erflater] te vermeerderen met de rente ad 6% vanaf [datum] 2004 tot de dag der voldoening,
verklaart dit vonnis ten aanzien van het bepaalde onder 5.2 uitvoerbaar bij voorraad,
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.J.C.A. Roeffen en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2025.
MS
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733