Rechtbank Oost-Brabant 25-03-2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:1665

Essentie (redactie)

Ouders zijn het erover eens om voor de verdeling van de draagkracht over de kinderen bij samenloop de berekeningssystematiek te hanteren van het rekenprogramma Split-Online. Deze houdt in dat eerst per kind een draagkrachtvergelijking wordt gemaakt tussen de verschillende onderhoudsplichtigen om ieders aandeel in de kosten van dat kind te berekenen. In die vergelijking wordt gerekend met de volledige (zuivere/onverdeelde) draagkracht.


Datum publicatie26-03-2025
ZaaknummerC/01/409695/ FA RK 24-4445
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Samengestelde gezinnen
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Kinderalimentatie in samengesteld gezin. In navolging van partijen hanteert rechtbank methode Split-Online bij het verdelen van de draagkracht. Eerst vergelijking met volledige draagkracht om ieders aandeel te bepalen. Draagkracht vader niet voldoende om deze aandelen te voldoen. Daarom verdeling van de draagkracht van vader naar rato van de eerder berekende aandelen.

Volledige uitspraak


RECHTBANK OOST-BRABANT

Familierecht

Zaaknummer: C/01/409695/ FA RK 24-4445

Wijziging kinderalimentatie

Beschikking van 25 maart 2025

in de zaak van:

[verzoeker],

wonende in [plaatsnaam],

hierna te noemen: de vader,

advocaat mr. P.A. Schippers,

e n

[verweerster],

wonende in [plaatsnaam],

hierna te noemen: de moeder,

advocaat mr. A.P.A. van Tuijn.

1De procedure

1.1.

De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:

  1. het verzoekschrift van de vader met bijlagen 1 tot en met 7, binnengekomen op 31 oktober 2024;

  2. het verweerschrift van de moeder, met bijlagen 1 tot en met 3;

  3. het bericht van de moeder van 24 februari 2025, met bijlage 4;

  4. het bericht van de vader van 3 maart 2025, met brief en bijlagen 8 tot en met 13;

  5. het bericht van de vader van 10 maart 2025 met brief en bijlage 14

  6. het bericht van de vader van 12 maart met brief en bijlagen 15 en 16

  7. het bericht van de moeder van 12 maart 2025, en;

  8. de spreekaantekeningen van de moeder van 13 maart 2025.

1.2.

Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 13 maart 2025. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:

  1. de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en;

  2. de moeder, bijgestaan door mr. L.G.F. Gootzen, kantoorgenote van mr. Van Tuijn.

1.3.

Bij bericht van 12 maart 2025 heeft de moeder bezwaar gemaakt tegen de berichten met brieven en bijlagen van de vader van 10 en 12 maart 2025. Hoewel deze stukken buiten de tiendagentermijn zijn ingediend en het stukken betreffen die al eerder voorhanden waren, neemt de rechtbank deze stukken toch mee in haar beoordeling. Omdat het hier gaat om een zaak over kinderalimentatie, die bij gewijzigde omstandigheden gewijzigd kan worden, acht de rechtbank het van belang dat bij de nu te geven beslissing zoveel mogelijk van volledige en recente stukken wordt uitgegaan. Bovendien gaat het om eenvoudig te doorgronden gegevens, waarop de moeder ook tijdens de mondelinge behandeling heeft kunnen reageren.

2Waar gaat het over?

Wat staat vast?

2.1.

De vader en de moeder zijn de ouders van:

- [minderjarige 1], geboren op [datum].

2.2. [

[minderjarige 1] staat ingeschreven op het adres van de moeder.

2.3.

De ouders zijn in december 2019 in het ouderschapsplan overeengekomen dat de vader ten behoeve van [minderjarige 1] een bedrag aan kinderalimentatie betaalt van € 450 per maand. In het ouderschapsplan zijn partijen overeengekomen dat dit bedrag voor het eerst per 1 januari 2021 wordt geïndexeerd volgens de wettelijke indexering. Na toepassing van deze indexering bedraagt de kinderalimentatie daarmee per 1 januari 2025 € 552,36 per maand. 1

2.4.

De vader heeft samen met [nieuwe partner] twee kinderen:

  • [minderjarige 2], geboren op [datum];

  • [minderjarige 3], geboren op [datum].

2.5. [

[minderjarige 2] en [minderjarige 3] staan ingeschreven op het adres van de vader en [nieuwe partner].

Wat ligt voor?

2.6.

De vader wil – na wijziging van zijn verzoek – dat dit bedrag wordt gewijzigd in € 267 per maand, met ingang van 31 juli 2024. Volgens hem zijn de omstandigheden gewijzigd en kan hij de eerder overeengekomen bijdrage niet meer betalen. Hij is gaan werken als zelfstandig ondernemer (stratenmaker) en is ook onderhoudsplichtig geworden voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3].

2.7.

De moeder is het niet eens met het verzoek. Zij wil dat de vader niet-ontvankelijk wordt verklaard in het verzoek of dat het verzoek wordt afgewezen. Zij vindt dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden waardoor de vader de kinderalimentatie niet meer kan betalen. En mocht de kinderalimentatie toch worden gewijzigd, dan kan die wijziging niet eerder ingaan dan per datum beschikking.

2.8.

Op de stellingen van de ouders gaat de rechtbank hieronder nader in, voor zover dat voor de beoordeling van belang is.

3De beoordeling

conclusie

3.1.

De rechtbank beslist dat de vader vanaf de datum van deze beschikking een kinderalimentatie van € 371,- per maand aan de moeder moet betalen voor [minderjarige 1]. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.

reden voor de wijziging

3.2.

De rechtbank kan de alimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd 2. Dat is hier het geval, want de vader is nadien ook onderhoudsplichtig voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. Zoals hierna uit de te bespreken berekening blijkt, leidt dit ertoe dat de vader de eerder opgelegde bijdrage niet meer kan betalen.

ingangsdatum

3.3.

De wet 3 laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.

3.4.

Hier hanteert de rechtbank de datum van deze beschikking als ingangsdatum, omdat niet is gebleken dat in de periode daarvoor door de verschuldigde kinderalimentatie het behoefteniveau van [minderjarige 1] is overschreden en de moeder heeft aangegeven dat zij de ontvangen kinderalimentatie al ten behoeve van [minderjarige 1] heeft uitgegeven. Van de moeder kan niet worden verlangd dat zij de ontvangen en al uitgegeven kinderalimentatie aan de vader terugbetaalt.

behoefte [minderjarige 1]

3.5.

In artikel 7.1 van het ouderschapsplan hebben de ouders de behoefte van [minderjarige 1] bepaald op € 654 per maand, te vermeerderen met € 100 opvangkosten. Uit de berekening bij het ouderschapsplan, die de moeder als bijlage 1 heeft overgelegd, blijkt dat het bedrag van € 654 is gebaseerd op de behoeftetabellen uit 2018. Daarom zal de rechtbank dit behoeftebedrag indexeren van 2018 naar 2025, wat neerkomt op € 839 per maand. 4

3.6.

De ouders verschillen verder van mening of ook nu de behoefte nog moet worden verhoogd met een bedrag van € 100 aan kosten kinderopvang. De rechtbank houdt geen rekening met kosten voor de kinderopvang. Op de mondelinge behandeling heeft de moeder verklaard dat [minderjarige 1] nu minder vaak en lang naar de kinderopvang (inmiddels BSO) gaat dan ten tijde van het sluiten van het ouderschapsplan. De moeder heeft ook niet gespecificeerd hoe hoog deze kosten nu zijn. Bovendien zijn de kosten van de kinderopvang in beginsel ook begrepen in het bedrag van de behoeftetabellen en is er alleen reden hiermee afzonderlijk rekening te houden als die kosten zo hoog zijn dat er binnen het tabelbedrag te weinig ruimte voor andere kosten zou overblijven. Daarvan is niet gebleken.

draagkracht ouders

3.7.

Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien 5.

3.8.

Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Bij die methode kijkt de rechtbank naar wat er van het inkomen van een ouder overblijft nadat de noodzakelijke lasten zijn betaald. Aan de inkomstenkant rekent de rechtbank met het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder. Aan de uitgavenkant rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI en een forfaitair bedrag voor vaste lasten. Dat forfaitaire bedrag is gebaseerd op de bijstandsnorm. Daarnaast kan de rechtbank ook rekening houden met eventuele overige lasten. Die lasten moeten dan niet verwijtbaar en niet vermijdbaar zijn. Alle uitgaven vormen met elkaar het ‘draagkrachtloos inkomen’. Het NBI verminderd met het draagkrachtloos inkomen leidt tot de ‘draagkrachtruimte’. Van de draagkrachtruimte is 70% beschikbaar voor de kinderen. In dit geval ziet die berekening er als volgt uit:

70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1310)].

draagkracht moeder

3.9.

Tijdens de mondelinge behandeling hebben de ouders ermee ingestemd dat de draagkracht van de moeder kan worden bepaald op € 98 per maand.

draagkracht vader

Inkomen van de vader

3.10.

Voor de bepaling van de draagkracht van de vader kijkt de rechtbank allereerst naar het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van de vader. De vader is zelfstandig ondernemer (stratenmaker). De rechtbank gaat ervan uit dat de vader een winst kan behalen die gelijk is aan het gemiddelde resultaat over de jaren 2022 tot en met 2024. Anders dan de vader heeft gesteld, ziet de rechtbank geen reden om ook uit het resultaat uit 2021 hierbij te betrekken. Dat resultaat ligt al wat verder in het verleden en vaak wordt uitgegaan van een gemiddelde van drie jaar, indien er geen andere toekomstverwachtingen zijn en de resultaten onderling niet te sterk van elkaar verschillen.

3.11.

Uit de door vader overgelegde jaarcijfers volgt dat hij een winst heeft gehaald van:

 € 39.342 in 2022;

 € 42.547 in 2023;

 € 39.341 in 2024.

Gemiddeld is dat € 40.410 per jaar.

3.12.

Hiermee volgt de rechtbank de moeder niet in haar betoog dat zou moeten worden gegaan van een winst van € 47.500 per jaar. Die winst is niet in lijn met de winst zoals die de laatste jaren daadwerkelijk is gehaald en de moeder heeft niet verder onderbouwd waarom voor de toekomst een hogere winst zou kunnen worden verwacht. Daar komt bij dat de vader heeft verklaard dat geen sprake is van grote veranderingen in de bedrijfsvoering en hij verwacht dat het resultaat voor 2025 vergelijkbaar zal zijn met 2024.

3.13.

Net als de ouders houdt de rechtbank bij de bepaling van het NBI van de vader rekening met het kindgebonden budget waarop de vader samen met [nieuwe partner] aanspraak kan maken. Uit de berekening volgt dat dit € 4.227 per jaar is, waarbij rekening is gehouden met zowel het inkomen van de vader als van [nieuwe partner]. 6 Het NBI van de vader is dan € 3.278 per maand. 7

Lasten van de vader

3.14.

Vervolgens kijkt de rechtbank naar de lasten die de vader van zijn inkomen moet voldoen. Aan kosten voor levensonderhoud houdt de rechtbank rekening met een forfaitair bedrag van € 1.310, zoals de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak dat aanbeveelt.

3.15.

Wat de woonlasten betreft, ziet de rechtbank aanleiding om af te wijken van het woonbudget van 30% van het NBI, zoals de Expertgroep Alimentatie dat aanbeveelt. Als met dit woonbudget wordt gerekend, ontstaat er namelijk een tekort aan draagkracht, terwijl de werkelijke woonlasten van de vader aanmerkelijk lager zijn dan dit budget en niet te verwachten dat de woonlasten van de vader binnenkort wezenlijk zullen veranderen. 8 Uit het jaaroverzicht dat de vader als productie 15 heeft overgelegd, volgt dat hij in 2024 € 4.129 aan rente heeft betaald en € 6.718 aan aflossing (€ 308.112 -/- € 301.394). Dat komt neer op € 344 respectievelijk € 560 per maand. Verder houdt de rechtbank voor berekening van het fiscaal voordeel daarover rekening met een eigenwoningforfait van € 1.229 per jaar, zoals de ouders ook in hun berekeningen hebben gedaan. Daarnaast heeft de vader gesteld dat hij overige eigenaarslasten heeft, zoals kosten voor onderhoud, opstalverzekering en gemeentelijke belastingen. Die kosten heeft de vader niet verder onderbouwd maar de rechtbank gaat ervan uit dat de vader, zoals dat nu eenmaal het geval is bij woningeigenaren, dergelijke kosten heeft. Daarom houdt de rechtbank in redelijkheid rekening met een bedrag van € 95 per maand, zoals dat door de Expertgroep Alimentatie werd aanbevolen voor de invoering van het woonbudget. In totaal bedragen de werkelijke woonlasten dan € 898 netto per maand.

3.16.

Omdat de vader samenwoont met [nieuwe partner] mag van [nieuwe partner] worden verwacht dat zij in deze kosten bijdraagt. Daarbij gaat de rechtbank conform de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie ervan uit dat zij deze lasten voor de helft draagt, zodat een bedrag van € 449 per maand resteert. Weliswaar is het inkomen van [nieuwe partner] lager dan dat van de man (zie hierna onder 3.20: € 1.543 netto per maand), maar haar bijdrage in de woonlasten past binnen het voor haar geldende woonbudget.

3.17.

Na aftrek van het hiervoor genoemde forfaitair bedrag aan levensonderhoud en de helft van de hiervoor genoemde woonlasten, blijft een bedrag van € 1.519 over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie, dus € 1.063 per maand.

Samenloop van onderhoudsverplichtingen

3.18.

De vader is niet alleen onderhoudsplichtig voor [minderjarige 1], maar (samen met [nieuwe partner]) ook voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. Zijn onderhoudsplicht voor hen is van gelijke rang als die voor [minderjarige 1]. Bij een dergelijke samenloop van onderhoudsverplichtingen moet de rechtbank beoordelen of de vader in staat is om aan al zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen. 9 Daarvoor is van belang om te weten wat de behoefte [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is en welk aandeel de vader daarin moet leveren. Bij de bepaling van dat aandeel moet ook rekening worden gehouden met het feit dat [nieuwe partner] gehouden is om naar rato van draagkracht in die kosten bij te dragen. 10 Daarom zal de rechtbank hierna ingaan op de behoefte van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en de draagkracht van [nieuwe partner].

Behoefte [minderjarige 2] en [minderjarige 3]

3.19.

De ouders zijn het erover eens dat de behoefte van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in 2024 € 576 per kind per maand bedroeg. Omdat de rechtbank de bijdrage berekent per de datum van deze beschikking (en dus in 2025), zal de rechtbank die behoefte indexeren naar 2025 met 6,5%. Dat komt neer op een behoefte van € 613 per kind per maand.

Draagkracht [nieuwe partner]

3.20.

Zowel de vader als de moeder gaan uit van het salaris van [nieuwe partner] van € 1.500 bruto per maand op basis van een 19-urige werkweek. Weliswaar werkt [nieuwe partner] momenteel minder uren in verband met ouderschapsverlof (waarvoor zij ter compensatie een Wazo-uitkering ontvangt), maar de planning is dat zij straks weer die uren zal maken. Dit salaris wordt vermeerderd met 8% vakantietoeslag en daarop komt een pensioenpremie van € 77 per maand in mindering. Op basis van dit salaris bedraagt haar NBI € 1.543 per maand, waarbij een draagkracht van € 50 per maand past. 11

3.21.

Ten aanzien van de gestelde neveninkomsten van [nieuwe partner], als kapster en als DJ, overweegt de rechtbank als volgt. De advocaat van de moeder heeft ter zitting aangegeven dat zij niet heeft gerekend met inkomsten uit kapperswerkzaamheden van [nieuwe partner] en de vader heeft betwist dat [nieuwe partner] neveninkomsten heeft. Ook de rechtbank ziet geen reden om met dergelijke inkomsten rekening mee te houden. De onderneming van [nieuwe partner] betreft haar DJ-werkzaamheden en die onderneming is volgens de vader niet winstgevend. Zij maakt niet voor niets gebruik van de kleineondernemingsregeling. De vader heeft ook weersproken dat uit de berichten op Instagram zou volgen dat [nieuwe partner] geregeld optreedt. Hij heeft erop gewezen dat deze berichten alweer van enige tijd geleden dateren en heeft verklaard dat [nieuwe partner] gezien de zorg voor twee jonge kinderen nauwelijks meer optreedt. Die verklaring komt de rechtbank niet onaannemelijk voor. Op grond van het vorenstaande in combinatie met de jaarcijfers over 2024 en de aangiftes omzetbelasting, heeft de vader voldoende aangetoond dat [nieuwe partner] geen substantiële inkomsten als DJ heeft.

Verdeling van de draagkracht

3.22.

De ouders zijn het erover eens om voor de verdeling van de draagkracht over de kinderen de berekeningssystematiek te hanteren van het rekenprogramma Split-Online, dat zij beiden in deze procedure gebruikt hebben. Deze houdt in dat eerst per kind een draagkrachtvergelijking wordt gemaakt tussen de verschillende onderhoudsplichtigen om ieders aandeel in de kosten van dat kind te berekenen. In die vergelijking wordt gerekend met de volledige (zuivere/onverdeelde) draagkracht.

3.23.

Samen hebben de vader en de moeder een draagkracht van (1.063 + 98 =) € 1.161. Dat betekent dat het aandeel van de vader in de kosten van [minderjarige 1] (1.063 / 1.161 x 839 =) € 768 per maand bedraagt.

3.24.

De vader en [nieuwe partner] hebben samen een draagkracht van (1.063 + 50 =) € 1.113 per maand. Dat betekent dat het aandeel van de vader in de kosten van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] (1.063 / 1.113 x 613 =) € 585 per kind per maand bedraagt

3.25.

Vervolgens wordt in deze methodiek de draagkracht van de vader verdeeld naar rato van de hiervoor becijferde aandelen. Dat acht de rechtbank hier ook passend, omdat de vader niet alle berekende aandelen uit zijn draagkracht kan voldoen. Het totaal van de aandelen van de vader is € 1.938 en dat is meer dan zijn draagkracht (€ 1.063) toelaat. Er is dus een tekort om aan al zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen en dan brengt een redelijke wetstoepassing met zich dat zijn draagkracht wordt verdeeld over zijn kinderen. 12

3.26.

In dit geval leidt dat tot de volgende verdelingen:

 Voor [minderjarige 1] is beschikbaar: 768 / 1.938 x 1.063 = € 421 per maand.

 Voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is beschikbaar: 585 / 1.938 x 1.063 = € 321 per kind per maand.

3.27.

Door de draagkracht op deze manier te verdelen, krijgt ieder kind een evenredig deel van het eerdere berekende aandeel gevuld (in dit geval ongeveer 55%). Daarmee acht de rechtbank dit een eerlijke verdeling, gelet op het uitgangspunt dat de vader naar evenredigheid, dat wil zeggen rekening houdend met de kosten van zijn kinderen en rekening houdend met zijn aandeel en de aandelen van de moeder en zijn huidige partner in die kosten, bijdraagt.

zorgkorting

3.28.

De vader maakt op de dagen dat [minderjarige 1] bij hem verblijft kosten voor eten en drinken, energielasten en dergelijke: de verblijfskosten. Daarmee voldoet hij – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. Voor zover daartegenover een besparing in die kosten van de moeder staat, verlaagt de rechtbank in beginsel de bijdrage van de vader met een percentage van de behoefte: de ‘zorgkorting’.

3.29. [

[minderjarige 1] verblijft iedere woensdag en een weekend per veertien dagen van vrijdag tot zondag bij de vader. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de ouders verklaard dat [minderjarige 1] ook de helft van de vakanties bij de vader verblijft. Bij een dergelijke zorgregeling past een zorgkorting van 25% van de behoefte, dus € 210 per maand. Maar omdat er hier een tekort aan draagkracht is, zal de rechtbank deze korting niet volledig toepassen. Als de vader namelijk alle kosten die hij maakt voor [minderjarige 1] in mindering mag brengen op de alimentatie, dan komt het hele tekort aan draagkracht op de schouders van de moeder te rusten. De moeder moet tenslotte ook kosten voor [minderjarige 1] maken, die zij eigenlijk niet kan dragen. Ingevolge de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie, moet ieder dan de helft van het tekort dragen.

3.30.

In totaal hebben de vader (na verdeling van zijn draagkracht) en de moeder een bedrag beschikbaar van (421 + 98 =) € 519. Daarmee is er een tekort van (839 -/- 519 =) € 320 per maand. De helft daarvan komt voor rekening van de man, dus € 160. Dit betekent dat de rechtbank slechts een zorgkorting van (210 -/- 160 =) € 50,- per maand in mindering brengt. Er blijft dan een bedrag van (421 -/- 50 =) € 371 per maand over dat de vader aan kinderalimentatie voor [minderjarige 1] moet betalen.

alimentatie vooruitbetalen

3.31.

De vader moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.

uitvoerbaar bij voorraad

3.32.

De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat deze beslissing geldt, totdat er in een eventueel hoger beroep anders is beslist.

proceskosten

3.33.

De vader en de moeder moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4De beslissing

De rechtbank:

4.1.

wijzigt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige 1], zoals die was vastgelegd in het ouderschapsplan van december 2019, en bepaalt dat deze kinderalimentatie vanaf heden € 371 per maand bedraagt;

4.2.

bepaalt dat de vader deze alimentatie wat de toekomstige termijnen betreft steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;

4.3.

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

4.4.

bepaalt dat de vader en de moeder allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;

4.5.

wijst de verzoeken voor het overige af.

Dit is de beslissing van rechter mr. A.W. Beversluis, tot stand gekomen in samenwerking met mr. J.A.M.H. de Wit, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2025 in aanwezigheid van de griffier.

Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in 's-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Bijlagen:

  1. Indexering kinderalimentatie

  2. Indexering behoefte

  3. Draagkracht van de vader

  4. Draagkracht van de partner

Bijlage 1: indexering kinderalimentatie

Bijlage 2: indexering behoefte

Bijlage 3: draagkracht van de vader

is goed

Bijlage 4: draagkracht van de partner

1

Bijlage 1: indexering kinderalimentatie.

4

Bijlage 2: indexering behoefte (1).

6

Bijlage 3; draagkracht van de vader.

7

Zie bijlage 3.

8

Hoge Raad 16 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:586.

9

Hoge Raad 13 december 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0451.

10

Hoge Raad 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX1295.

11

Bijlage 5: draagkracht van de partner.

12

Hoge Raad 9 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:314.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733