Rechtbank Noord-Holland 05-03-2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:2357


Datum publicatie27-03-2025
ZaaknummerC/15/344305 / HA ZA 23-526
ProcedureEerste aanleg - meervoudig
ZittingsplaatsAlkmaar
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenErfrecht; Executeur nalatenschap; Berekening legitimaire massa
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Erfrechtelijk geschil tussen de kinderen van erflater en erflaatster over de afwikkeling van beide nalatenschappen. Vaststelling aanspraken van partijen op beide nalatenschappen, waaronder de aan gedaagden toekomende legitieme portie in de nalatenschap van vader. Berekening omvang nalatenschap(pen) en legitimaire massa. Veroordeling executeurs tot medewerking passeren (concept)akte gericht op overdracht aandeel van vader en moeder in maatschap aan voortzettende zoon.

Volledige uitspraak


RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht

Zittingsplaats Alkmaar

Zaaknummer: C/15/344305 / HA ZA 23-526

Vonnis van 5 maart 2025

in de zaak van

1 [eiser sub 1] ,

te [woonplaats] ,
2. [eiseres sub 2],

te [woonplaats] ,

beiden handelend in hun hoedanigheid van executeurs van de nalatenschap van

[erflater] ,

eisende partijen in conventie,

gedaagde partijen in reconventie,

hierna samen in meervoud te noemen: de executeurs of ieder afzonderlijk als [eiser sub 1] respectievelijk [eiseres sub 2] ,

advocaat: mr. G.D.J. Zaalberg,

tegen

1 [gedaagde sub 1] ,

te [woonplaats] ,

advocaat: mr. M. Sliphorst-Dekker,
2. [gedaagde sub 2],

te [woonplaats] ,

advocaat: mr. B.T.A. Visser,

gedaagde partijen in conventie,

eisende partijen in reconventie,

hierna afzonderlijk te noemen: [gedaagde sub 1] , respectievelijk [gedaagde sub 2] .

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het vonnis in incident van 13 maart 2024;

- de conclusies van antwoord in reconventie (met producties) van de zijde van de executeurs;

- het tussenvonnis van 22 mei 2024 waarbij een mondelinge behandeling is gelast;

- de akte houdende wijziging van eis in reconventie, tevens houdende overlegging producties G12-G25 van de zijde van [gedaagde sub 1] ;

- de akte wijziging eis in reconventie met een aanvullende productie van de zijde van [gedaagde sub 2] ;

- de akte houdende wijziging van eis, tevens houdende overlegging producties 70 en 71 van de zijde van de executeurs;

- de mondelinge behandeling van 19 november 2024. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mrs. Zaalberg en Sliphorst-Dekker hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zij ter zitting aan de rechtbank hebben overgelegd en die daarmee onderdeel zijn geworden van de processtukken.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2De feiten

2.1.

[eiser sub 1] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn broers, en gezamenlijk de kinderen van wijlen [erflater] (hierna: vader) en [moeder] (hierna: moeder). [eiseres sub 2] is de echtgenote van [eiser sub 1] .

2.2.

Vader en moeder waren in algehele gemeenschap van goederen gehuwd.

2.3.

Vader, moeder, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben sinds 1989 een kwekerij en een planten- en bloemenhandel gedreven onder de naam “Maatschap [de maatschap] ” (hierna: de maatschap). In de loop der tijd hebben meerdere personele mutaties plaatsgevonden, waaronder de toetreding van [moeder] per 1 januari 1991 en de uittreding van [gedaagde sub 2] op een later moment na 1994.

2.4.

De personele mutaties en de wijzigingen in de winstverdeling hebben in de loop der tijd geleid tot (herziene) opeenvolgende maatschapscontracten. Het laatste contract tussen vader, moeder en [gedaagde sub 1] dateert van 22 mei 2007. Daarin is -voor zover van belang- het navolgende opgenomen:

Artikel 3

In de maatschap ingebracht werd door vennoot 1 het eigendom van (..) de [adres 1] (..) tevens werd door sub 1 (rechtbank: lees vader) de bedrijfsopstallen/glasopstanden (..) staande en gelegen nabij de [adres 2] te [woonplaats] (..).

Het woonhuis staande en gelegen aan de [adres 3] te [woonplaats] is uitdrukkelijk van deze inbreng uitgezonderd.

De eigendom van alle roerende goederen zijn alle vennoten bekend en blijken uit de jaarlijks op te stellen balansen der maatschap.

Voorts brengen de vennoten hun volledige kennis, arbeid en vlijt in. (..)

Artikel 6

De vennoot sub 1 en zijn echtgenote sub 3 (rechtbank: lees moeder) en elk door hen aan te wijzen personen, zullen gedurende het bestaan der maatschap het recht hebben tot bewoning om niet van het woonhuis staande en gelegen aan de [adres 1] te [woonplaats] .”

2.5.

In een onderhandse akte uit 2016 afkomstig uit de administratie van vader, is -voor zover van belang- het navolgende opgenomen.

“Overeenkomst ontbinding maatschap

De ondergetekenden:

(rechtbank: lees vader, moeder en [gedaagde sub 1] )

In aanmerking nemende dat:

  • de ondergetekenden sub 1 tot en met sub 3 vanaf 1 januari 1989 een kassenteeltbedrijf in de vorm van een maatschap hebben geëxploiteerd;

  • (..)

  • ondergetekenden sub 1 en 2 (rechtbank: lees vader en moeder) uit de maatschap wensen te treden;

  • de daadwerkelijke datum van uittreding en effectuering wordt vastgesteld in onderling overleg, na toestemming van de financier (Rabobank), doch uiterlijk na onverhoopt overlijden van ondergetekenden sub 1 en sub 2.

  • de ondergetekende sub 3 (rechtbank: lees [gedaagde sub 1] ) het bedrijf van de maatschap per die datum zal voortzetten;

  • de ondergetekenden de voorwaarden en bepalingen ter zake van het uittreden van de ondergetekende sub 1 en 2 bij deze schriftelijk wensen vast te leggen;

Komen overeen als volgt:

Ontbinding

Artikel 1

  1. De maatschap tussen de ondergetekenden sub 1 tot en met sub 3 zal worden ontbonden. De datum van ontbinding en effectuering geschiedt in onderling overleg.

  2. De ontbinding van de maatschap vindt plaats overeenkomstig de bepalingen van deze overeenkomst.

Voortzetting

Artikel 2

De ondergetekenden sub 3 (rechtbank: lees [gedaagde sub 1] ) zet het bedrijf van de maatschap per ontbindingsdatum voort.

Vaststelling financiële gerechtigdheid

Artikel 3

  1. De bepaling/berekening van het aandeel van de ondergetekenden sub 1 en sub 2 vindt plaats naar de agrarische waarde (zijnde een waarde waarbij een agrarische exploitatie nog juist lonend is).

  2. Alle activa en passiva van de onderneming zoals vermeld op de meest recente balans voor de ontbindingsdatum zullen door de ondergetekende sub 3 van de ondergetekenden sub 1 en sub 2 worden overgenomen.

  3. Ondergetekende sub 3 is geen vergoeding verschuldigd ter zake van de overname c.q. de koopsom (agrarische waarde) van het aandeel van ondergetekenden sub 1 en sub 2 wordt geschonken.

(..)

Wijze van voldoening

Artikel 4

Ondergetekende sub 3 is aan ondergetekenden sub 1 en sub 2 geen vergoeding verschuldigd ter zake van de uittreden van ondergetekenden sub 1 en sub 2.”

De akte is ondertekend door vader, moeder en [gedaagde sub 1] .

2.6.

In september 2020 is het perceel aan de [adres 3] verkocht en op 16 oktober 2020 geleverd voor een koopsom van € 565.000,00. [gedaagde sub 1] heeft daarna zijn intrek genomen in de woning aan de [adres 1] . Vader en moeder zijn verhuisd naar een chalet te [woonplaats] .

2.7.

In een handgeschreven stuk, gedateerd op 17 oktober 2020 en ondertekend door vader, moeder en [gedaagde sub 1] is het navolgende opgenomen:

“Overeenkomst tussen [gedaagde sub 1] en [erflater] en [moeder]

Hierbij willen wij [erflater] en [moeder] en [gedaagde sub 1] akkoord gaan zoals de eerder overeengekomen afspraken wat inhoud dat de maatschap ontbonden gaat worden en [gedaagde sub 1] het bedrijf kan voortzetten.

[erflater] en [moeder] gaan akkoord met € 282.500,- (netto bedrag)

Alle uitvoort vloeiende belastingen en kosten zullen ten laste komen van [gedaagde sub 1] .

gemaakte privekosten hierin niet meegenomen

De For belasting van [erflater] en [moeder] zijn ook niet hierin meegenomen.”

(Rechtbank: volgt ondertekening door vader, moeder, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en [eiser sub 1] als getuigen.)

2.8.

Omstreeks oktober 2020 is door notaris Salman een conceptakte opgesteld met als titel “AKTE tot VERDELING en (AF)LEVERING MAATSCHAPSVERMOGEN” (hierna: de conceptakte).

De akte strekt er toe dat [gedaagde sub 1] na uittreding van vader en moeder uit de maatschap, de onderneming alleen voortzet zonder daarvoor een vergoeding aan vader en moeder verschuldigd te zijn. Voor zover van belang is in de akte het navolgende opgenomen:

“INLEIDING

(..)

3. Partijen zijn overeengekomen dat partij [erflater] per (..) uit de maatschap treedt. Ter uitvoering daarvan zijn partijen in nader overleg met elkander getreden om de uittreding/ontbinding te realiseren. Naar aanleiding daarvan heeft partij [gedaagde sub 1] (rechtbank: lees [gedaagde sub 1] ) te kennen gegeven dat hij per (..) de onderneming wenst voort te zetten.

De bepalingen waaronder de uittreding en ontbinding zal geschieden zijn vastgelegd in een tussen partijen gesloten overeenkomst ontbinding maatschap, ondertekend door partijen in december tweeduizend zestien, waarvan een kopie aan deze akte zal worden gehecht. (..)”

2.9.

Moeder is op 21 mei 2021 overleden. De maatschap is nadien door [gedaagde sub 1] tezamen met vader voortgezet.

2.10.

Moeder heeft bij testament van 21 januari 1981 over haar nalatenschap beschikt. Samengevat heeft zij [eiser sub 1] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ieder voor hun legitieme portie tot erfgenaam benoemd, en vader voor het resterend gedeelte. Bij wijze van ouderlijke boedelverdeling heeft moeder alle activa in haar nalatenschap aan vader toebedeeld onder de verplichting om de tot de nalatenschap behorende schulden voor zijn rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen. Aan [eiser sub 1] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] heeft moeder wegens hun onderbedeling een vordering op vader in contanten ter grootte van hun erfdeel toebedeeld, welke opeisbaar is op de in het testament opgenomen momenten, zoals het overlijden van vader.

2.11.

Vader is op 21 februari 2022 overleden.

2.12.

Vader heeft bij testament van 3 september 2021 voor het laatst over zijn nalatenschap beschikt. Samengevat heeft vader [eiser sub 1] tot enig erfgenaam van zijn nalatenschap benoemd en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] van erfopvolging uitgesloten. Verder heeft vader de navolgende legaten ten laste van [eiser sub 1] gemaakt:

“Ik legateer ten laste van de erfgenaam aan:

  1. mijn zoon, de heer [eiser sub 1] (..) bovenop zijn erfdeel (..) mijn eigendom zijnde recreatiewoning (..) zulks zonder inbreng van de waarde in mijn nalatenschap;

  2. mijn zoon, de heer [eiser sub 1] , bovenop zijn erfdeel, de vordering die ik (..) op hem heb, op basis van de aan hem verstrekte geldlening(en), zulks zonder inbreng van laatstbedoeld bedrag in mijn nalatenschap, te rekenen vanaf het moment van aangaan van de lening tot aan het moment van mijn overlijden.

  3. mijn kleinkinderen (..) een bedrag in contanten ter grootte van het twee/derde (2/3e) gedeelte van het resterende saldo van mijn nalatenschap, waarbij de wettelijke regels van aanwas gelden.

(..)

5. Executeur/afwikkelingsbewindvoerder

Benoeming executeur/afwikkelingsbewindvoerder

Ik benoem tot executeurs/afwikkelingsbewindvoerders:

  • mijn zoon, de heer [eiser sub 1] , voornoemd; en

  • mijn schoondochter, mevrouw [eiseres sub 2] (..).

Afzonderlijke/gezamenlijke bevoegdheid

Zijn er twee of meer executeurs, dan kan ieder van hen alle werkzaamheden alleen verrichten.

Taken

De executeur/afwikkelingsbewindvoerder heeft tot taak de belangen van de erfgenamen te behartigen. Hij oefent deze taak uit door de goederen van de nalatenschap te beheren en de schulden van de nalatenschap te voldoen.

De executeur/afwikkelingsbewindvoerder is derhalve, voor zover van toepassing, onder meer bevoegd legaten af te geven, aan verblijvingsbedingen en overnemingsbedingen uitvoering te geven en schulden ter zake van legitieme porties uit te keren. (..)”

2.13.

De maatschap is als gevolg van het overlijden van vader opgehouden te bestaan. De ondernemingsactiviteiten zijn door [gedaagde sub 1] tot op heden voortgezet.

3Het geschil

In conventie

3.1.

De executeurs vorderen -na wijziging van eis- dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:

A. [gedaagde sub 1] veroordeelt tot voldoening binnen 14 dagen na vonnis, althans op een door de rechtbank te bepalen moment of momenten, op de betaalrekening bij de Rabobank ten name van de Maatschap [de maatschap] , een bedrag te voldoen van € 479.098, althans een door de rechtbank in goede Justitie te bepalen bedrag;

B. [gedaagde sub 1] veroordeelt tot het verlenen van zijn medewerking, op eerste vordering van de executeurs, indien van toepassing binnen 14 dagen na vonnis, althans op een door de rechtbank te bepalen moment, aan overboeking van de maatschapsrekening aan de boedelrekening van een bedrag van € 407.788,- althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, zulks op straffe, bij gebreke om aan deze bepaling te voldoen, van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,- per gebeurtenis - waarbij onder ‘gebeurtenis’ wordt verstaan: de vordering daartoe van de executeurs - welke dwangsom mede strekt tot bestrijding van de kosten en tijdschade van indiening en behandeling van een verzoek tot vervangende gerechtelijke toestemming en de daarmee samenhangende overige kosten;

C. [gedaagde sub 1] gelast om binnen 14 dagen na vonnis kenbaar te maken of hij de activa van de voormalige maatschap ter voortzetting van de onderneming of gebruik in een nieuwe onderneming wenst over te nemen, in dat geval tegen vergoeding aan het ondernemings-vermogen van de voormalige maatschap van de waarde in het economisch verkeer van die activa, welke waarde alsdan zal worden bepaald door taxatie als bedoeld en geregeld in de maatschapsovereenkomst van 1991 onder artikel 12, tweede lid van die overeenkomst, dat wil zeggen door een college van drie hiertoe aan te wijzen onafhankelijke deskundigen, waarvan één zal worden benoemd door [gedaagde sub 1] , één door de executeurs en de derde deskundige door de twee door partijen benoemde deskundigen en welke waarde alsdan door [gedaagde sub 1] in geld aan het ondernemingsvermogen van de voormalige maatschap dient te worden voldaan binnen een periode van één maand, althans de periode die door de rechtbank

zal worden vastgesteld en in dat geval in termijnen zoals deze door de rechtbank worden vastgesteld en waarbij zal gelden dat ingeval [gedaagde sub 1] niet aan dit bevel voldoet, hij geacht zal worden te hebben besloten dat hij de bedoelde activa niet wenst over te nemen zodat deze door de executeurs en afwikkelbewindvoerder te gelde zullen mogen worden gemaakt, ook zonder de medewerking of toestemming van [gedaagde sub 1] ;

D. [gedaagde sub 1] veroordeelt tot het verlenen van zijn medewerking, op eerste verzoek van de executeurs c.q. afwikkelbewindvoerders, bij name [eiser sub 1] en/of [eiseres sub 2] , binnen 14 dagen na vonnis voor zover van toepassing, aan overboeking van 100%, althans het percentage dat de rechtbank in goede justitie van toepassing acht, van de bedragen die [gedaagde sub 1] als gevolg van hetgeen is gevorderd sub C, op de bankrekening van de voormalige maatschap heeft voldaan, vanaf die rekening naar de boedelrekening, zulks op straffe, bij gebreke om aan deze bepaling te voldoen, van verbeurte van een dwangsom

van € 25.000,- per gebeurtenis - waarbij onder ‘gebeurtenis wordt verstaan: de vordering daartoe van de executeurs -, welke dwangsom mede strekt ter bestrijding van de kosten en tijdschade van indiening en behandeling van een verzoek tot vervangende gerechtelijke toestemming en de daarmee samenhangende overige kosten;

E. voor recht verklaart:

a. Dat het ondernemingsvermogen van de voormalige maatschap [de maatschap] niet reeds voor het overlijden onder bijzondere titel is overgegaan naar [gedaagde sub 1] ;

b. Dat tot de nalatenschap van [erflater] géén schuld behoort, bestaande uit de verplichting tot overdracht van het ondernemingsvermogen of delen daarvan aan [gedaagde sub 1] om niet of tegen andere voorwaarden dan die zijn vastgelegd in de maatschapsovereenkomst getekend door de vennoten in 1991;

c. Dat [gedaagde sub 1] gehouden is om aan de executeurs cq afwikkelbewindvoerders, bij name [eiser sub 1] en/of [eiseres sub 2] , binnen een termijn van 14 dagen na de dag van verzending van het daartoe strekkende informatie- en inlichtingenverzoek aan [gedaagde sub 1] , of binnen de langere termijn als aangegeven in het informatie- en inlichtingenverzoek, de informatie en

inlichtingen omtrent het ondernemingsvermogen van de voormalige maatschap te verstrekken die de executeurs in staat stelt om de waarde van elk van de onderdelen het ondernemingsvermogen vast te stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van

€ 1.000,- voor elke dag dat [gedaagde sub 1] in gebreke blijft om aan deze verplichting te voldoen;

d. Dat [gedaagde sub 1] geen vordering heeft op de nalatenschap in verband met de in 2010 door de maatschap verstrekte lening aan de familie [naam] althans enige vordering op grond van die verstrekte lening wegens verjaring niet opvorderbaar noch verrekenbaar is;

e. Dat [gedaagde sub 1] geen vordering op de nalatenschap heeft uit hoofde van allocatie van de verkoopopbrengst van [adres 3] aan het privévermogen van [erflater] en [moeder] enerzijds en het ondernemingsvermogen anderzijds, althans dat voor zover [gedaagde sub 1] een vordering op de nalatenschap heeft als gevolg van de mate van allocatie, het niet aan de privévermogens (van [erflater] en [moeder] ) te alloceren deel dient te worden gealloceerd aan het ondernemingsvermogen van de maatschap en niet aan [gedaagde sub 1] in privé, zodat ter zake voor dat deel sprake is van een kapitaalstorting zijdens [erflater] en [moeder] in het maatschapsvermogen voor dat deel;

f. Dat [gedaagde sub 1] geen vordering op de nalatenschap heeft als gevolg van arbeids-ongeschiktheid — of enige andere reden voor verminderde arbeidsinzetbaarheid van [erflater] en/of [moeder] gedurende het bestaan van de maatschap;

g. Dat [gedaagde sub 1] geen vordering op de nalatenschap noch op het ondernemingsvermogen van de voormalige maatschap heeft met betrekking tot door de Brandweer aan hem uitbetaalde vergoedingen;

h. Dat [gedaagde sub 1] geen vordering op de nalatenschap of het ondernemingsvermogen van de voormalige maatschap heeft wegens voorzien in het levensonderhoud van [erflater] en/of [moeder] ;

i. Dat de waarde van de woning van [erflater] en [moeder] ten tijde van het overlijden van [moeder] voor de bepaling van de omvang van de nalatenschap van [moeder] dient te worden gesteld op een bedrag van € 249.000,-;

j. Dat de waarde van de Mercedes van [erflater] en [moeder] ten tijde van het overlijden van [moeder] voor de bepaling van de omvang van de nalatenschap van [moeder] dient te worden gesteld op een bedrag van € 6.500,-;

k. Dat de waarde van de Mercedes van [erflater] ten tijde van het overlijden van [erflater] voor de bepaling van de omvang van de nalatenschap van [erflater] dient te worden gesteld op een bedrag van € 5.500,-;

1. Dat de waarde van het in de kluis van [erflater] en [moeder] aanwezige geld ten tijde van het overlijden van [moeder] en ten tijde van het overlijden van [erflater] dient te worden gesteld op een bedrag van € 9.122,-

m. Dat de waarde van de door de executeurs aangetroffen juwelen per de datum van overlijden van [moeder] en per de datum van overlijden van [erflater] dient te worden gesteld op een bedrag van € 15.000,-, zijnde ongeveer de helft van de door een juwelier geadviseerde nieuwwaarde van die juwelen;

n. Dat niet is gebleken van een onderhandse lening van [eiser sub 1] van zijn ouders ten tijde van het overlijden van [moeder] en dat de onderhandse lening van [eiser sub 1] van [erflater] , ten tijde van diens overlijden, een bedrag van € 45.000,- bedroeg;

o. Dat de waarde van de woning van [erflater] ten tijde van diens overlijden dient te worden gesteld op € 250.000,-;

p. Dat de executeurs niet gehouden zijn aan [gedaagde sub 2] of [gedaagde sub 1] bankafschriften te overleggen over de jaren voor 2021 die zij niet in de administratie van [erflater] hebben aangetroffen;

q. Dat niet is gebleken van schenkingen die [erflater] en/of [moeder] bij leven zouden hebben gedaan die thans nog relevantie hebben voor de bepaling van de omvang van de nalatenschappen van [moeder] en/of [erflater] , anders dan de schenkingen ad € 500,00 aan elk der kleinkinderen en aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ;

r. Dat de vorderingen die de nalatenschap ingevolge het sub nummers A t/m D gevorderde heeft, voor de waardebepaling van de nalatenschap van zowel [moeder] als [erflater] , wegens (verwachte) oninbaarheid van de vorderingen dienen te worden gewaardeerd op nihil, onder de bepaling dat alle bedragen die ingevolge deze betalingsverplichtingen van [gedaagde sub 1] op enig moment aan de boedel ten goede zullen komen, ponds-ponds gewijs conform de uitdelingsrechten van alle betrokkenen op grond van de wet en het testament, op tweejaarlijkse basis (dus om het jaar) aan hen zullen worden uitgekeerd.

F. Gedaagden hoofdelijk veroordeelt in de kosten van deze procedure,

inclusief nakosten.

In reconventie aan de zijde van [gedaagde sub 1]

3.2.

[gedaagde sub 1] vordert - na wijziging van eis - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:

A. de executeurs veroordeelt tot onverkorte en onverwijlde nakoming van de overeenkomst uit december 2016 (productie 21 bij dagvaarding) alsmede tot nakoming van de overeenkomst d.d. 17 oktober 2020 (productie 29 bij dagvaarding), met dien verstande dat de executeurs

gehouden zijn:

  • hun medewerking te verlenen aan het passeren van de definitief op te maken notariële akte tot verdeling en (af)levering maatschapsvermogen (zie productie G10), teneinde de percelen kadastraal bekend gemeente [woonplaats] [kadastraalnummer 1] en nummer [kadastraalnummer 2] aan [gedaagde sub 1] over te dragen, en het vermogen van de onderneming formeel aan [gedaagde sub 1] over te dragen, met ontslag van [eiser sub 1] in zijn hoedanigheid van erfgenaam in de nalatenschap van [erflater] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de bank, en verder al datgene te doen dat door de notaris noodzakelijk wordt geacht teneinde deze akte te kunnen passeren,

  • hun medewerking te verlenen aan de opheffing van de blokkade op de rekening van de onderneming met IBAN nummer [rekeningnummer] , zodanig dat enkel [gedaagde sub 1] de toegang en de beschikking tot en over deze rekening heeft, onder inlevering van de pinpas die de executeurs in hun bezit hebben, alsmede datgene te doen dat door de Rabobank nodig wordt geacht,

een en ander op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 5.000,- ineens en €

500,- voor iedere dag, dan wel een gedeelte daarvan, dat de executeurs in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen, dan wel een door de Rechtbank in goede justitie te bepalen

dwangsom.

B. de executeurs veroordeelt tot betaling vanuit de nalatenschap van [erflater] van een bedrag ad € 132.082,21 (zegge: eenhonderd tweeëndertigduizend tweeëntachtig euro en eenentwintig eurocent), dan wel een door de Rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag in verband met de overeengekomen verdeling van de verkoopopbrengst [adres 3] .

C. de executeurs veroordeelt binnen 14 (zegge veertien) dagen na het in deze te wijzen

(tussen)vonnis, dan wel binnen een door de Rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, aan [gedaagde sub 1] te doen toekomen alle belastingaanslagen die na het overlijden van [erflater] zijn ontvangen, een en ander op straffe van een door de executeurs hoofdelijk aan [gedaagde sub 1] te verbeuren dwangsom van € 5.000,- ineens, alsmede € 500,- per dag voor iedere dag, dan wel een gedeelte daarvan, dan wel een door de Rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom, indien de executeurs nalatig althans onwillig zijn aan de veroordeling ter zake te voldoen;

D. de legitieme portie van [gedaagde sub 1] in de nalatenschap van [moeder] vaststelt;

E. de legitieme portie van [gedaagde sub 1] in de nalatenschap van [erflater] vaststelt;

F. de executeurs hoofdelijk veroordeelt vanuit de nalatenschap van [erflater] tot betaling aan [gedaagde sub 1] van de legitieme porties over te gaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2021 respectievelijk 21 februari 2022, en wel binnen 5 (vijf) dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis.

G. de executeurs zowel in conventie als in reconventie in de kosten van het geding veroordeelt.

In reconventie aan de zijde van [gedaagde sub 2]

3.3.

[gedaagde sub 2] vordert - na wijziging van eis - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:

A. de legitieme portie van [gedaagde sub 2] in de nalatenschap van moeder vaststelt;

B. de legitieme portie van [gedaagde sub 2] in de nalatenschap van vader vaststelt;

C. de executeurs hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [gedaagde sub 2] van de legitieme porties vermeerderd met de wettelijke rente vanaf respectievelijk 21 mei 2021 en 21 februari 2022, binnen 5 (vijf) dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis.

3.4.

Op de stellingen en weren van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4De beoordeling

In conventie en in reconventie

4.1.

wijze van procederen/uitgangspunten bij de beoordeling

De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat in elke civiele procedure als uitgangspunt geldt dat een procespartij haar stellingen voldoende kenbaar en duidelijk in haar processtukken moet laten verwoorden door haar advocaat. Dit brengt met zich dat een procespartij niet kan volstaan met een enkele verwijzing naar de door hem in het geding gebrachte stukken, maar dat hij concreet dient aan te geven welke stellingen hij op basis van die stukken inneemt en waar die stellingen in de stukken steun vinden of onderbouwd worden.

4.2.

Het ligt (dus) niet op de weg van de rechter (de onderbouwing van) een partijstandpunt af te leiden uit de betreffende producties. Het is immers de specifieke taak van de rechtshulpverlener om zorg te dragen voor een heldere presentatie van de zaak. De Hoge Raad heeft in 2017 1 al overwogen dat de eisen van een behoorlijke rechtspleging meebrengen dat een partij die een beroep wil doen op uit bepaalde producties blijkende feiten en omstandigheden, dit op een zodanige wijze dient te doen dat voor de rechter duidelijk is welke stellingen hem ter beoordeling worden voorgelegd en dat voor de wederpartij duidelijk is waartegen hij zich dient te verweren.

4.3.

In deze zaak wordt in het bijzonder door de executeurs veelvuldig verwezen naar in het geding gebrachte stukken (producties), terwijl in de processtukken zelf niet wordt toegelicht wat daaruit valt af te leiden, laat staan welke relevantie die stukken hebben voor de betrokken stellingen. Dit alles brengt met zich dat de rechtbank slechts kan beslissen op die geschilpunten die als zodanig in de processtukken zijn benoemd, dan wel ter zitting aan de orde zijn geweest en waarover een voldragen partijdebat heeft plaatsgevonden.

4.4.

omvang nalatenschappen

De rechtbank stelt vast dat de vorderingen over en weer betrekking hebben op de afwikkeling van een tweetal nalatenschappen, namelijk die van vader en die van moeder. De gepresenteerde geschilpunten zijn (grotendeels) onlosmakelijk verbonden met de definitieve financiële afwikkeling van beide nalatenschappen.

4.5.

Over de omvang en samenstelling van beide nalatenschappen zijn partijen sterk verdeeld. Uitsluitend van de zijde van [gedaagde sub 1] is een uitgewerkt voorstel voor de berekening van de (erfstelling in de) legitieme in het geding gebracht. De daarin gepresenteerde becijfering is op onderdelen door de executeurs bestreden, en nauwelijks voorzien van onderliggende stukken ter onderbouwing. De door de executeurs in het geding gebrachte boedelbeschrijvingen zijn op onderdelen onderwerp van geschil en evenmin van onderliggende stukken voorzien. Tot slot constateert de rechtbank in dit verband dat niet is gebleken van enig document waarin vader in de periode ná het overlijden van moeder tezamen met de kinderen de aanspraken van [eiser sub 1] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op de nalatenschap van moeder heeft vastgesteld. Aldus is ook niet vast komen te staan wat de omvang is van de vorderingen van [eiser sub 1] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op vader uit hoofde van het ‘langstlevende testament’ van moeder.

4.6.

Dit alles leidt ertoe dat partijen en de rechtbank in de onderhavige procedure zijn aangewezen op een door ieder van partijen op eigen wijze vormgegeven reconstructie van de omvang en samenstelling van beide nalatenschappen. Dit verdraagt zich niet met de inzet van de over en weer ingestelde vorderingen die in essentie gericht zijn op en nopen tot een nauwkeurige becijfering van de aanspraken van alle partijen in beide nalatenschappen, hetzij in de positie van legitimaris hetzij in die van erfgenaam. Om de rechtbank in staat te stellen tot een verantwoorde beoordeling ligt het, zoals hiervoor al is overwogen , op de weg van partijen om voldoende gemotiveerde feitelijke stellingen te betrekken en deze zoveel mogelijk van een deugdelijke schriftelijke onderbouwing te voorzien. Voor zover dat niet het geval is , heeft het partijdebat (dus) niet de nodige helderheid opgeleverd en is de rechtbank niet in staat (gesteld) tot een adequaat en beargumenteerd oordeel te komen. In die gevallen zal reeds daarom aan bewijslevering niet worden toegekomen.

4.7.

Omdat het partijdebat in overwegende mate betrekking heeft op het geschilpunt van de maatschap, ziet de rechtbank aanleiding de daarop betrekking hebbende vorderingen in reconventie als eerste te beoordelen.

In reconventie aan de zijde van [gedaagde sub 1]

4.8.

maatschap/conceptakte (vordering onder 3.2 sub A)

Kern van het geschil is de beantwoording van de vraag of het aandeel van vader en moeder in de maatschap in de afwikkeling van de nalatenschappen betrokken moet worden. De executeurs hebben deze vraag bevestigend beantwoord, [gedaagde sub 1] ontkennend. De relevante stellingen en verweren zullen hierna in de beoordeling aan de orde komen.

4.9.

Vaststaat dat vader aan de conceptakte (2.8), die tot doel had het aandeel van vader en moeder in de maatschap aan [gedaagde sub 1] over te dragen, geen uitvoering heeft gegeven. Tot het passeren van de (definitieve) akte door de notaris is het bij leven van vader niet meer gekomen. Daaruit concludeert de rechtbank met de executeurs dat het aandeel van zowel vader als moeder in afwikkeling van de nalatenschap van vader moet worden betrokken.

4.10.

De executeurs hebben echter niet gemotiveerd weersproken dat vader tezamen met [gedaagde sub 1] meerdere keren bij de notaris is geweest en dat deze bezoeken hebben geleid tot de conceptakte. Dat concept is gedetailleerd, bevat inhoudelijk geen “losse eindjes” en is geheel in lijn met de schrifturen uit 2016 (2.5) en 2020 (2.7). Daarin is consistent en zonder enig voorbehoud door vader, moeder en [gedaagde sub 1] afgesproken dat [gedaagde sub 1] de onderneming zou voortzetten zonder daarvoor een vergoeding aan vader en moeder als uittredende vennoten verschuldigd te zijn. In de akte wordt bovendien expliciet verwezen naar de overeenkomst uit 2016, waarin de bepalingen waaronder de uittreding zal plaatsvinden, gedetailleerd zijn beschreven.

4.11.

Dat de conceptakte niet (langer) overeenstemde met de wil van vader is tegen deze achtergrond door de executeurs onvoldoende aannemelijk gemaakt. Dit geldt te meer omdat [gedaagde sub 1] gemotiveerd en onder verwijzing naar de door hem in het geding gebrachte correspondentie heeft gesteld dat -kort gezegd- de finale afwikkeling om meerdere redenen vertraging had opgelopen. Met name ging het daarbij om (1) de verkoop op termijn van de [adres 3] om te kunnen voldoen aan de door partijen beoogde fiscaal gunstige arrangementen en (2) het verkrijgen van een ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van vader en moeder uit de in de afwikkeling te betrekken hypothecaire geldleningen van de Rabobank. Deze uitleg van [gedaagde sub 1] is zodanig steekhoudend dat de executeurs niet konden volstaan met een niet nader gemotiveerde betwisting.

4.12.

Tot slot hebben de executeurs nog betoogd dat de overeenkomst uit 2016 (2.5) op grond van het bepaalde in artikel 7:177 BW is komen te vervallen en dat - naar de rechtbank begrijpt - om die reden van de executeurs niet kan worden verlangd dat zij hun medewerking aan het verlijden van de akte verlenen. Daarin volgt de rechtbank de executeurs niet. Het door de executeurs aangehaalde wetsartikel houdt in dat voor zover een schenking de strekking heeft dat zij pas na het overlijden van de schenker zal worden uitgevoerd, en zij niet reeds tijdens het leven van de schenker is uitgevoerd, de schenking vervalt met het overlijden van de schenker, tenzij de schenking door de schenker persoonlijk is aangegaan en van de schenking een notariële akte is opgemaakt. Aldus dient allereerst vast komen te staan dat de overeenkomst (1) een schenking aan [gedaagde sub 1] bevat en (2) dat deze de strekking had om pas na overlijden van vader te worden uitgevoerd. Op beide punten hebben de executeurs onvoldoende invulling gegeven aan de op hen rustende stelplicht. Zo hebben de executeurs in het geheel geen stellingen betrokken over de waardering van het maatschapsvermogen ten tijde van het opstellen van vorenbedoelde overeenkomst in relatie tot de (omvang van de) door [gedaagde sub 1] verkregen bevoordeling, al was het maar in de vorm van een rudimentaire becijfering. Evenmin hebben de executeurs het bestaan en de omvang van de gestelde bevoordeling van [gedaagde sub 1] ter zitting toegelicht. Daar komt bij dat voor zover al sprake zou zijn van een bevoordeling in de vorm van een schenking aan [gedaagde sub 1] , uit de overeenkomst niet volgt dat deze tot strekking had pas na het overlijden van de schenker (vader) te worden uitgevoerd. Integendeel, de tekst van de overeenkomst biedt daartoe geen enkel houvast, terwijl het handelen van vader, moeder en [gedaagde sub 1] tezamen juist blijk geeft van een bestendig streven naar een overdracht bij leven van vader aan [gedaagde sub 1] .

4.13.

blokkade rekening

Sterk samengevat heeft [gedaagde sub 1] aan het gevorderde ten grondslag gelegd dat voor hem door toedoen van de executeurs sinds eind november 2022 de toegang tot de bankrekening van de maatschap is geblokkeerd. Deze blokkade is ten onrechte en bemoeilijkt de bedrijfsvoering, aldus [gedaagde sub 1] .

4.14.

De rechtbank wijst het gevorderde af. Gelet op de betwisting door de executeurs, heeft [gedaagde sub 1] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het aan hen is te wijten dat de rekening is geblokkeerd en – voor zover daar al sprake van is – dat het in de macht van de executeurs ligt om de blokkade op te heffen.

4.15.

Dit alles leidt tot de tussentijdse slotsom dat het gevorderde deels toewijsbaar is, namelijk voor zover het de medewerking van de executeurs aan het passeren van de akte betreft zoals hierna in het dictum vermeld. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de veroordeling een dwangsom te verbinden. Van een reëel gevaar dat de executeurs niet vrijwillig aan deze veroordeling zullen voldoen, is de rechtbank niet gebleken. Dit geldt te meer omdat partijen ter zitting eenstemmig hebben verklaard de nalatenschappen ten finale af te willen wikkelen.

4.16.

verkoopopbrengst [adres 3] (vordering onder 3.2 sub B)

Sterk samengevat heeft [gedaagde sub 1] aan het gevorderde ten grondslag gelegd dat hij met vader en moeder is overeengekomen dat de verkoopopbrengst van de [adres 3] deels aan de onderneming zou toekomen en voor het overige tussen vader en moeder enerzijds en [gedaagde sub 1] anderzijds bij helfte zou worden verdeeld. In de overeenkomst van 17 oktober 2020 (2.7) is daarom opgenomen dat aan vader en moeder een netto te ontvangen bedrag van

€ 282.500,00 toekomt. Omdat vader en moeder van de verkoopopbrengst een bedrag van

€ 414.582,21 hebben ontvangen, zijn zij het verschil van € 132.082,21 nog aan [gedaagde sub 1] verschuldigd.

4.17.

De rechtbank wijst het gevorderde af. Gelet op de betwisting door de executeurs had het op de weg van [gedaagde sub 1] gelegen voldoende gemotiveerde stellingen te betrekken waaruit de gestelde afspraak met vader en moeder blijkt. De enkele verwijzing naar het in de (zeer summiere) overeenkomst van 17 oktober 2020 genoemde bedrag geeft zonder nadere context in de overeenkomst zelf onvoldoende houvast voor het bestaan van de gestelde afspraak.

4.18.

De door [gedaagde sub 1] in het geding gebrachte geluidsopname en transcriptie van het gesprek van vader, moeder en [gedaagde sub 1] met een medewerker van de Rabobank op 9 september 2020 ondersteunen de stelling van [gedaagde sub 1] evenmin in afdoende mate. Gelet op de betwisting door de executeurs had het op de weg van [gedaagde sub 1] gelegen de relevante momenten in het ruim 55 minuten durende gesprek aan te wijzen waaruit de gestelde wilsovereenstemming met vader en moeder blijkt over de verdeling van de verkoopopbrengst. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, voor zover [gedaagde sub 1] heeft bedoeld dat de overeenstemming volgt uit de uitlatingen van moeder in de achttiende minuut van de transcriptie, [gedaagde sub 1] daarin niet kan worden gevolgd. De verklaringen van moeder zijn daartoe te summier, zijn in de kern een reactie op de verklaringen van [gedaagde sub 1] zelf en lijken niet geheel in lijn met de verklaring van vader in dezelfde minuut. Kortom, daaruit kan de rechtbank geen eenduidige conclusie trekken. Nadere stellingen en voor bewijslevering vatbare feiten waaruit de gestelde overeenstemming volgt, zijn door [gedaagde sub 1] niet betrokken c.q. gesteld. Aan bewijslevering komt de rechtbank dan ook niet toe, zodat het gevorderde voor afwijzing gereed ligt.

4.19.

belastingaanslagen (vordering onder 3.2 sub C)

Ter zitting is deze vordering door [gedaagde sub 1] ingetrokken, zodat deze niet langer beoordeling behoeft.

4.20.

De resterende vorderingen in reconventie van de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] die geheel gericht zijn op becijfering van de (legitimaire) aanspraken op beide nalatenschappen zullen later in de beoordeling worden betrokken.

In conventie

4.21.

maatschap (vorderingen onder 3.1A en B)

De rechtbank constateert dat de executeurs het gevorderde niet hebben voorzien van een inzichtelijke en met stukken onderbouwde specificatie. Weliswaar is onderaan het petitum in de dagvaarding (in een tweetal voetnoten) een becijfering tot de gevorderde totaalbedragen opgenomen, maar daaruit valt zonder nadere toelichting van de zijde (van de raadsman) van de executeurs niet af te leiden wat de herkomst is van de aldaar genoemde afzonderlijke bedragen, welke onduidelijkheid ook na de zitting onverminderd is blijven voortbestaan. In zoverre hebben de executeurs volstrekt onvoldoende invulling gegeven aan de op hen rustende stelplicht. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hiervoor onder 4.1- 4.3 heeft overwogen.

4.22.

Ondanks deze onduidelijkheid ten aanzien van de hoogte van de gevorderde bedragen, leidt de rechtbank uit de beperkt voorhanden stellingen van de executeurs af dat de vorderingen betrekking hebben op de door de executeurs voorgestane wijze van vereffening van het maatschapsvermogen en de aansluitende overboeking van een deel daarvan op de boedelrekening. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor in reconventie heeft overwogen en beslist, is de grondslag aan het gevorderde komen te ontvallen en ligt het voor afwijzing gereed.

4.23.

overdracht vermogen maatschap/boedelrekening (vorderingen onder 3.1C en 3.1D)

Uit hetgeen hiervoor in reconventie is overwogen, volgt dat de executeurs geen belang bij toewijzing van het gevorderde hebben. Het gevorderde zal daarom afgewezen worden.

4.24.

verklaringen voor recht (vordering onder 3.1E)

a-c. Uit hetgeen de rechtbank hiervoor in reconventie ten aanzien van de/het maatschap/ondernemingsvermogen heeft overwogen en beslist, volgt dat de executeurs geen belang bij het gevorderde onder a-c hebben. Het gevorderde ligt daarom voor afwijzing gereed.

d. Gelet op de erkenning door [gedaagde sub 1] dat hij geen vordering heeft op de familie [naam] ontbreekt het belang bij het gevorderde en ligt het voor afwijzing gereed.

e. In reconventie heeft de rechtbank al op dit geschilpunt beslist. Bij gebrek aan belang ligt het gevorderde voor afwijzing gereed.

f-i. Naar de rechtbank uit de beperkte stellingen van de zijde van de executeurs afleidt, zijn de vorderingen bij wijze van anticipatie op een mogelijk(e) verweer/tegenvordering van de zijde van [gedaagde sub 1] / [gedaagde sub 2] ingesteld. Omdat zulke verweren/tegenvorderingen achterwege zijn gebleven , zijn deze punten geen onderwerp van geschil en liggen deze vorderingen bij gebrek aan belang voor afwijzing gereed.

j. De rechtbank wijst het gevorderde toe. De door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bepleite hogere waarde van € 10.000,00 is onvoldoende onderbouwd. Het had op de weg van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gelegen stukken in het geding te brengen waaruit deze hogere waarde volgt.

k. Niet (langer) in geschil is dat aan de Mercedes per sterfdatum van vader een waarde van € 5.500,00 toegekend kan worden. Daarom hebben de executeurs geen belang bij het gevorderde en zal het afgewezen worden.

l. Niet langer in geschil is dat de waarde van het in de kluis van [erflater] en [moeder] aanwezige geld ten tijde van het overlijden van [moeder] en ten tijde van het overlijden van [erflater] dient te worden gesteld op een bedrag van € 9.122,-. Daarom hebben de executeurs geen belang bij het gevorderde en zal het afgewezen worden.

m. Ten aanzien van de juwelen volgt de rechtbank [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in hun verweer voor zover het ertoe strekt dat de executeurs onvoldoende hebben gemotiveerd dat de sieraden (slechts) voor circa de helft van de getaxeerde waarde in de afwikkeling betrokken moeten worden. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding van de getaxeerde waarde van in totaal € 28.755,00 af te wijken en zullen de sieraden voor dit bedrag in de verdere beoordeling worden betrokken. Het gevorderde ligt daarom voor afwijzing gereed.

n. De rechtbank constateert dat het partijdebat zeer beperkt van aard is, waarbij opmerking verdient dat partijen over en weer terughoudend zijn geweest met het verwijzen naar relevante producties. Daarin zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten te vinden voor het bestaan van de gestelde lening aan [eiser sub 1] ten tijde van het overlijden van moeder. In zoverre is het gevorderde voor toewijzing vatbaar.

Voor het overige ligt het gevorderde voor afwijzing gereed. Vaststaat dat vader in juni 2022 een bedrag van € 50.000,00 ter leen heeft verstrekt. De door de executeurs, althans [eiser sub 1] , gestelde aflossing van € 5.000,00 op de lening is door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gemotiveerd bestreden. In de verdere beoordeling houdt de rechtbank het er dan ook voor dat met inachtneming van het legaat ter zake, tot de nalatenschap van vader een vordering op [eiser sub 1] behoort van € 50.000,00.

o. De rechtbank wijst het gevorderde af. Niet (langer) is in geschil dat aan de woning per sterfdatum van vader een waarde van € 250.000,00 toegekend kan worden. Daarom hebben de executeurs geen belang bij het gevorderde en zal het afgewezen worden.

p. Zonder enige toelichting op het gevorderde van de zijde van de executeurs, ziet de rechtbank niet in welk belang de executeurs bij het gevorderde hebben. Het gevorderde ligt daarom voor afwijzing gereed.

q. Naar de rechtbank uit de beperkte stellingen van de zijde van de executeurs afleidt, is het gevorderde bij wijze van anticipatie op een mogelijk(e) verweer/tegenvordering van de zijde van [gedaagde sub 1] / [gedaagde sub 2] ingesteld. Omdat zulke verweren/tegenvorderingen achterwege zijn gebleven, zijn eventuele schenkingen van vader en moeder bij leven geen onderwerp van geschil geworden en ligt het gevorderde bij gebrek aan belang voor afwijzing gereed.

r. De rechtbank wijst het gevorderde af. Daargelaten de -enigszins terughoudend geformuleerd- onheldere formulering, is enige toelichting op (de grondslag van) het gevorderde en het door de executeurs beoogde rechtsgevolg noch in de stukken noch ter zitting verkregen.

En verder in reconventie aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]

4.25.

De rechtbank constateert dat beide broers in de procedure zowel qua standpunt als onderliggende argumentatie en documentatie gezamenlijk zijn opgetrokken wat betreft de berekening van hun aanspraken op beide nalatenschappen. [gedaagde sub 2] heeft daartoe overzichten in het geding gebracht voorzien van een inzichtelijke specificatie van de in de berekening te betrekken vermogensbestanddelen, de aan ieder toekomende breukdelen en hij heeft daaraan een conclusie verbonden in de vorm van een becijfering van de legitieme. Behoudens de geschilpunten die hiervoor bij de beoordeling aan de orde zijn geweest, hebben de executeurs noch [gedaagde sub 1] de berekeningen van [gedaagde sub 2] inhoudelijk bestreden. Daarom zal de rechtbank bij de verdere beoordeling de door [gedaagde sub 2] in het geding gebrachte specificaties met inachtneming van de hiervoor gegeven beslissingen tot uitgangspunt nemen.

4.26.

vaststelling erfdeel (ter grootte van legitieme) in nalatenschap moeder

Moeder heeft in haar testament [eiser sub 1] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot erfgenamen benoemd voor het breukdeel van de hen toekomende legitieme portie. Ondanks dat het testament voor de inwerkingtreding van het huidige erfrecht per 1 januari 2003 is opgesteld, leidt de rechtbank uit het beperkte partijdebat af dat partijen eensgezind zijn in hun opvatting dat bij de verdere uitwerking het aan de legitimarissen toekomende breukdeel naar huidig recht tot uitgangspunt moet worden genomen. Aldus komt de rechtbank tot de navolgende berekening van het erfdeel van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de nalatenschap van moeder:

4.27.

vaststelling legitieme aanspraak in nalatenschap vader

Bij de berekening van de aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] toekomende legitieme portie neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat allereerst de hoogte van de legitimaire massa bepaald moet worden (4:65 BW). In die berekening zullen alle door vader aan zijn kinderen gedane giften bij de waarde van de goederen van zijn nalatenschap moeten worden opgeteld, alsmede de giften die aan de kleinkinderen zijn gedaan binnen vijf jaar voor zijn overlijden (4:67 sub d en e BW). De omvang van de legitimaire aanspraak is gelijk aan het legitieme breukdeel van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] (1/6 gedeelte) van de legitimaire massa (4:64 BW). In vervolg op hetgeen de rechtbank hiervoor onder 4.12 ten aanzien van de maatschap heeft overwogen, is evenmin gebleken van giften van andere aard die in mindering op de legitimaire massa strekken dan wel in mindering op de legitieme gebracht moeten worden (artikel 4:70 BW) . Dit alles leidt tot de navolgende berekening:

De wettelijke rente is toewijsbaar met ingang van de dag waarop [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hun vorderingen uit hoofde van de legitimaire aanspraak bij wijze van eis in reconventie in rechte aanhangig hebben gemaakt, als nader in het dictum vermeld. Voor een eerdere ingangsdatum hebben [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] geen enkele onderbouwing gegeven. Dat de executeurs op een eerder moment in verzuim zijn geraakt, is daarom gesteld noch gebleken.

4.28.

Uit het testament van vader (2.12) volgt dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] in hun hoedanigheid van executeur tevens afwikkelingsbewindvoerder gehouden zijn de schulden van de nalatenschap van vader te voldoen (artikel 4:7 BW) , zo ook de aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] toekomende legitieme portie en de schuld wegens overbedeling uit hoofde van het erfdeel van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] in de nalatenschap van moeder. Aldus hebben [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] ieder een vordering op de nalatenschap van vader van in totaal € 90.975,48 (29.948,63 + 61.026,85). Het gevorderde is daarom toewijsbaar op de wijze als hierna in het dictum vermeld.

En verder in conventie en in reconventie

4.29.

proceskosten

Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5De beslissing

De rechtbank

In conventie

5.1.

verklaart voor recht dat de waarde van de Mercedes van [erflater] en [moeder] ten tijde van het overlijden van [moeder] voor de bepaling van de omvang van de nalatenschap van [moeder] dient te worden gesteld op een bedrag van € 6.500,-;

5.2.

verklaart voor recht dat niet is gebleken van een onderhandse lening van [eiser sub 1] van zijn ouders ten tijde van het overlijden van [moeder] ;

In reconventie aan de zijde van [gedaagde sub 1]

5.3.

veroordeelt de executeurs medewerking te verlenen aan het passeren van de definitief op te maken notariële akte tot verdeling en (af)levering maatschapsvermogen (zie productie G10 van de zijde van [gedaagde sub 1] ), om:

  • de percelen kadastraal bekend gemeente [woonplaats] [kadastraalnummer 1] en nummer [kadastraalnummer 2] aan [gedaagde sub 1] over te dragen;

  • het vermogen van de onderneming aan [gedaagde sub 1] over te dragen;

  • [eiser sub 1] in zijn hoedanigheid van erfgenaam in de nalatenschap van [erflater] te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de bank,

en verder al datgene te doen dat door de notaris noodzakelijk wordt geacht om deze akte te kunnen passeren;

5.4.

stelt de aanspraak van [gedaagde sub 1] op de nalatenschap van moeder vast op € 29.948,63;

5.5.

stelt de legitieme portie van [gedaagde sub 1] in de nalatenschap van vader vast op € 61.026,85;

5.6.

veroordeelt de executeurs hoofdelijk tot betaling aan [gedaagde sub 1] van een bedrag van

€ 90.975,48 vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 8 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;

In reconventie aan de zijde van [gedaagde sub 2]

5.7.

stelt de aanspraak van [gedaagde sub 2] op de nalatenschap van moeder vast op € 29.948,63;

5.8.

stelt de legitieme portie van [gedaagde sub 2] in de nalatenschap van vader vast op € 61.026,85;

5.9.

veroordeelt de executeurs hoofdelijk tot betaling aan [gedaagde sub 2] van een bedrag van

€ 90.975,48 vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 8 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;

En verder in conventie en reconventie aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]

5.10.

verklaart de beslissingen onder 5.3, 5.6 en 5.9 uitvoerbaar bij voorraad;

5.11.

compenseert de proceskosten aldus dat ieder de eigen kosten draagt;

5.12.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate, mr. J.S. Reid en mr. M.C. van Rijn en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2025.

1

HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:404



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733