Gerechtshof Amsterdam 25-03-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:734

Essentie (redactie)

Vader had hof gevraagd zitting niet door te laten gaan vanwege dringende persoonlijke redenen. Dat is gebeurd. Op nieuwe geplande zitting echter niet verschenen; ook geen stukken overgelegd. Vader heeft daardoor onnodige vertraging veroorzaakt en wordt veroordeeld in de proceskosten van hoger beroep tegen liquidatietarief. Geen grond voor hogere KAL: wordt vastgesteld obv eerder tussen partijen gemaakte afspraak, want moeder kan niet slechter worden van haar eigen hoger beroep (‘non reformatio in peius’).


Datum publicatie02-04-2025
Zaaknummer200.342.158/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsAmsterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie;
Familieprocesrecht; Proceskosten; Hoger beroep
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Kinderalimentatie. Wijzigingsverzoek. Stelplicht verzoeker als verweerder geen financiële gegevens overlegt. Kinderalimentatie vastgesteld op basis van eerder tussen partijen gemaakte afspraak. Proceskostenveroordeling: de vader heeft onnodige vertraging in de procedure veroorzaakt.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

zaaknummer: 200.342.158/01

zaaknummer rechtbank: C/13/740806 / FA RK 23-6858 (HH/LS)

beschikking van de meervoudige kamer van 25 maart 2025 in de zaak van

[de moeder] ,

wonende te [plaats A] ,

verzoekster in hoger beroep,

verder te noemen: de moeder,

advocaat: mr. W.H. Boomstra te Amsterdam,

en

[de vader] ,

wonende te [plaats B] ,

verweerder in hoger beroep,

verder te noemen: de vader,

geen advocaat, voorheen bijgestaan door mr. A.G. Ouwejan.

Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:

- de minderjarige [minderjarige 1] , hierna: [minderjarige 1] , en

- de minderjarige [minderjarige 2] , hierna: [minderjarige 2] .

1De zaak in het kort

1.1

De zaak gaat over de kinderalimentatie voor [minderjarige 1] (7) en [minderjarige 2] (7) (hierna: de kinderen).

1.2

De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 24 april 2024 (hierna: de bestreden beschikking) bepaald dat de vader vanaf die dag € 392,- per maand aan kinderalimentatie moet betalen.

De moeder is het daar niet mee eens en vindt dat de rechtbank het bedrag ten onrechte baseert op een eerdere afspraak tussen de ouders. De moeder wil dat haar verzoek om € 529,- per maand aan kinderalimentatie wordt toegewezen, omdat de vader geen financiële gegevens had overlegd. Ook wil de moeder een eerdere ingangsdatum van de kinderalimentatie en wil de moeder dat de vader haar proceskosten betaalt.

2De procedure in hoger beroep

2.1

De moeder is op 5 juni 2024 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 24 april 2024.

2.2

Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:

- op 13 november 2024 productie 9 van de zijde van de moeder;

- op 26 november 2024 een verzoek van de man om uitstel van de op 27 november 2024 geplande zitting en de reactie van de zijde van de moeder op dat verzoek. Het hof heeft het verzoek om uitstel toegewezen.

2.3

De zitting heeft op 20 februari 2025 plaatsgevonden. Daarbij was aanwezig de moeder, bijgestaan door mr. B.E.C. de Jong, die de zaak waarnam voor mr. W.H. Boomstra.

De vader was niet aanwezig.

3De feiten

3.1

De ouders hebben tot 2019 een relatie met elkaar gehad. Uit de relatie zijn geboren:

- [minderjarige 1] , geboren te [plaats C] [in] 2017;

- [minderjarige 2] , geboren te [plaats C] [in] 2017.

De moeder heeft het gezag over de kinderen. De vader heeft de kinderen erkend.

3.2

De ouders hebben in 2020 afgesproken dat de vader aan de moeder een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zal betalen van € 340,- per maand.

3.3

De ouders zijn tijdens de procedure bij de rechtbank een zorgregeling overeengekomen, die door de rechtbank is vastgelegd. Daarbij hebben de kinderen omgang met de vader in de even weken van woensdag uit school tot donderdag naar school en in de oneven weken van vrijdag uit school tot zondag 19:00 uur.

4De omvang van het hoger beroep

4.1

Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, bepaald dat de vader aan de moeder een bedrag van € 392,- per maand zal betalen met ingang van de datum van de bestreden beschikking (24 april 2024).

4.2

De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, haar inleidende verzoek, primair tot het vaststellen van een door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie van € 529,- per maand, alsnog toe te wijzen. Subsidiair verzoekt zij het hof de vader te verplichten de volgende bescheiden in het geding te brengen aan de hand waarvan zijn onderhoudsplicht kan worden vastgesteld:

l. drie meest recente loonstroken bij alle werkgevers;

2. de jaaropgave(n) 2023 van alle werkgevers,

met veroordeling van de vader in de kosten van de procedure in beide instanties.

De moeder heeft daarnaast gegriefd tegen de ingangsdatum van de kinderalimentatie en erop gewezen dat de datum van indiening van haar verzoekschrift bij de rechtbank (10 oktober 2023) voor de hand had gelegen.

5De motivering van de beslissing

Wettelijk kader

5.1

Op grond van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.

Hoogte kinderalimentatie

5.2

In de procedure bij de rechtbank is vast komen te staan dat de ouders in 2020 met elkaar hebben afgesproken dat de vader € 340,- per maand zou bijdragen als kinderalimentatie voor beide kinderen. Het verzoek van de moeder om de kinderalimentatie op een hoger bedrag (€ 529,- per maand) vast te stellen komt dan ook neer op een verzoek tot wijziging van die overeenkomst. In beginsel rust op de moeder als verzoeker de stelplicht en moet de moeder onderbouwen dat de overeenkomst nadien door wijziging van omstandigheden is opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Het ligt echter op de weg van de vader om zijn financiële gegevens over te leggen, zodat op basis van alle actuele gegevens kan worden getoetst of van een dergelijke wijziging van omstandigheden sprake is. De vader heeft dat niet gedaan en de moeder heeft zijn inkomensgegevens geschat. De moeder heeft tijdens de procedure bij de rechtbank echter geen berekening gemaakt op basis van de door haar verstrekte en geschatte gegevens. De rechtbank heeft de kinderalimentatie vervolgens vastgesteld op basis van de eerdere afspraak van partijen in 2020. Geïndexeerd naar 2024 heeft dat geleid tot een kinderalimentatie van € 392,- per maand.

5.3

In hoger beroep heeft de moeder een berekening ingediend op basis van haar inkomensgegevens en de door haar geschatte inkomensgegevens van de vader. De uitkomst van die berekening is dat de vader – na de draagkrachtvergelijking en na toepassing van de zorgkorting – een bedrag zou moeten bijdragen dat lager is dan de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie. Daarmee is dus niet vast komen te staan dat in afwijking van de eerdere overeenkomst door wijziging van omstandigheden een hogere kinderalimentatie moet worden vastgesteld. Op grond van het in hoger beroep geldende beginsel van ‘non reformatio in peius’ kan de vrouw niet slechter worden van haar eigen hoger beroep. Het hof zal daarom aansluiten bij de bestreden beschikking voor wat betreft de hoogte van de kinderalimentatie.

Verplichting indienen stukken

5.4

De moeder heeft subsidiair verzocht de vader te verplichten zijn financiële stukken in het geding te brengen. Het hof heeft nadat een eerdere zitting op verzoek van de vader niet is doorgegaan de vader per e-mail verzocht zijn inkomensgegevens in te dienen. De moeder heeft vervolgens daartegen bezwaar gemaakt en zich per e-mail van 11 december 2024 op het standpunt gesteld dat het niet in de rede ligt om de man nogmaals de gelegenheid te bieden deze stukken aan te leveren. Voor zover de moeder haar subsidiaire verzoek desondanks handhaaft, wijst het hof dit verzoek af. Het hof ziet geen aanleiding de vader alsnog de gelegenheid te bieden zijn gegevens over te leggen, nu er – ook op basis van schattingen van de moeder – geen aanwijzingen zijn dat de kinderalimentatie te laag is vastgesteld.

Ingangsdatum

5.5

De wet laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben. De rechtbank heeft met ingang van de datum van de bestreden beschikking de kinderalimentatie bepaald. Het hof is het met de moeder eens dat in dit geval de datum van indiening van het verzoekschrift (10 oktober 2023) het meest voor de hand ligt. De ouders hadden immers al een afspraak op basis waarvan de vader maandelijks € 340,- per maand moest bijdragen. Een eerdere ingangsdatum vormt dus geen wijziging van de financiële verplichtingen van de vader. Voor zover de vader de afspraak niet is nagekomen, heeft de moeder belang bij vastlegging van dit bedrag, verhoogd met de wettelijke indexering, voor de periode vanaf de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift. Het hof zal de ingangsdatum van de kinderalimentatie daarom bepalen op 10 oktober 2023. Het hof indexeert de door de ouders in 2020 afgesproken kinderalimentatie daarom aanvankelijk naar 2023 en vervolgens naar 2024 en 2025. Dit heeft tot gevolg dat de betalingsverplichting van de vader met ingang van 10 oktober 2023 tot 1 januari 2024 € 369,- per maand bedraagt, met ingang van 1 januari 2024 € 392,- per maand en met ingang van 1 januari 2025 € 417,- per maand.

Proceskosten

5.6

De moeder wil dat de vader wordt veroordeeld in de kosten van de procedure in beide instanties. Het uitgangspunt in familierechtelijke zaken is dat de proceskosten worden gecompenseerd, omdat partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure de bijdrage aan de uit die relatie geboren kinderen betreft. Voor de kosten van de procedure bij de rechtbank ziet het hof geen aanleiding om van dat uitgangspunt af te wijken. Het hof ziet echter wel aanleiding om de vader te veroordelen in de kosten van het hoger beroep, gelet op het navolgende.

5.7

In hoger beroep was een zitting gepland op 27 november 2024. Op 26 november 2024 heeft de vader in een e-mail verzocht om aanhouding (‘verplaatsing van de zaak’). Hij zou op 27 november 2024 niet bij de zitting kunnen zijn vanwege dringende persoonlijke redenen, die hij in de e-mail heeft toegelicht. Het hof heeft vervolgens besloten de zaak aan te houden en een nieuwe zittingsdatum te plannen. Daarbij heeft het hof de vader verzocht uiterlijk 10 dagen voor de (nog te plannen) zitting alsnog inkomensgegevens in te dienen. De vader heeft daarna niet meer gereageerd en ook geen stukken ingediend. De vader is vervolgens niet naar de zitting op 20 februari 2025 gekomen. De vader heeft daardoor onnodige vertraging in de procedure veroorzaakt.

5.8

Het hof zal voor de hoogte van de proceskosten aansluiten bij het liquidatietarief voor civiele zaken. Uitgaande van de kosten verbonden aan het indienen van het beroepschrift (1 punt) en de mondelinge behandeling (1 punt) begroot het hof het salaris advocaat op € 2.428,- (2 punten x € 1.214,- per punt, tarief 2). Vermeerderd met het aan de moeder in rekening gebrachte griffierecht van € 349,- worden de proceskosten aan haar zijde in totaal begroot op een bedrag van € 2.777,-.

6De beslissing

Het hof:

vernietigt de bestreden beschikking;

wijzigt de overeenkomst van de ouders en bepaalt dat de vader aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal betalen:

- in de periode van 10 oktober 2023 tot en met 31 december 2023 € 184,50 per kind per maand;

- in de periode van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2024 € 196,- per kind per maand;

- met ingang van 1 januari 2025 € 208,50 per kind per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

veroordeelt de vader in de proceskosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de moeder begroot op € 2.777,‑;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker als griffier en is op 25 maart 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733