Essentie (redactie)
Geen toestemming aan moeder om kind voor opvang aan te melden. Kind (2023) heeft in korte tijd veel meegemaakt en is al vaak verhuisd. De rechtbank acht het van belang dat er eerst rust en stabiliteit komt aan de zijde van de vrouw voordat kind naar kinderopvang of gastouder gaat. Het leggen van contacten met andere kinderen is op dit moment geen ontwikkelingstaak voor kind en derhalve nu niet noodzakelijk. Gelet op zijn leeftijd heeft kind vooral behoefte aan een goede hechting met zijn ouders en grootouders.
Datum publicatie | 08-04-2025 |
Zaaknummer | C/02/425591 / FA RK 24-3735 en C/02/430572 / FA RK 25-87 |
Procedure | Rekestprocedure |
Zittingsplaats | Middelburg |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | Kinderen; Gezagsgeschil 1:253a BW; Alimentatie |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Zorgregeling overeenstemming, afwijzing vervangende toestemming inschrijving kinderopvang, kinderbijdrage - behoefte minderjarige - ouders hebben niet in gezinsverband samengewoond.Volledige uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummers:
C/02/425591 / FA RK 24-3735 (vaststelling kinderbijdrage en zorgregeling)
C/02/430572 / FA RK 25-87 (vervangende toestemming tot inschrijving kinderopvang)
beschikking d.d. 4 april 2025
in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. R. Wouters, gevestigd te Middelburg,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de man,
advocaat: voorheen mr. D.A.H. Veldhof (onttrokken), thans mr. M.A. Breewel-Witteveen, gevestigd te Goes.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.
1Het procesverloop
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
In de procedure FA RK 24-3735:
- het op 13 augustus 2024 ingekomen verzoekschrift tot vaststelling kinderbijdrage, met bijlagen;
- de op 10 oktober 20024 ingekomen verweerschrift tevens houdende zelfstandig tegenverzoek inzake verzoekschrift strekkende tot vaststelling kinderbijdrage;
- het op 6 november 2024 ingekomen verweerschrift tegen zelfstandig verzoek;
- het F-formulier d.d. 11 februari 2025 van mr. Wouters, met nadere producties;
- de brief d.d. 16 februari 2025 van mr. Breewel-Witteveen, met nadere producties;
- de op 18 februari 2025 ingekomen vermeerdering verzoek vaststelling kinderbijdrage, tevens overlegging stukken, met nadere producties;
- de door mr. Wouters tijdens de mondelinge behandeling van 20 februari 2025 overgelegde pleitaantekeningen.
In de procedure FA RK 25-87:
- het op 3 januari 2025 ingekomen verzoekschrift (ex artikel 1:253A) tot: vervangende toestemming tot inschrijving opvang;
- de door mr. Breewel-Witteveen tijdens de mondelinge behandeling van 20 februari 2025 overgelegde pleitaantekeningen.
Beide zaken zijn gezamenlijk behandeld op de mondelinge behandeling van 20 februari 2025. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad.
2De feiten
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie het navolgende thans nog minderjarige kind is geboren:
- [de minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2023.
[de minderjarige] verblijft bij de vrouw.
De man heeft [de minderjarige] erkend. Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] uit.
3Het geschil
In de procedure FA RK 24-3735:
De vrouw verzoekt na vermeerdering van haar verzoek om bij beschikking, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind van partijen, [de minderjarige] , met een bedrag van € 738,= per maand, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, met ingang van de datum van het inleidende verzoekschrift, zijnde 9 augustus 2024, althans een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum die de rechtbank in goede justitie juist acht. De vrouw voert verweer tegen het zelfstandig verzoek van de man met betrekking tot de zorgregeling.
De man voert verweer en verzoekt het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een kinderbijdrage af te wijzen. Bij wijze van zelfstandig verzoek, verzoekt de man bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de navolgende zorgregeling vast te stellen aldus:
- dat de man de zorg van voormelde minderjarige voor zijn rekening zal nemen gedurende één weekend per 14 dagen van zaterdagochtend 9:30 uur tot zondagavond 19:30 uur, alsmede gedurende één zondag per 14 dagen van ’s morgens 9:30 uur tot 19:30 uur, alsmede elke woensdagmiddag van 13:30 uur tot 19:30 uur en gedurende de helft, dan wel een gedeelte van de kinderschoolvakanties en de helft van de algemeen erkende inclusief christelijke feestdagen.
In de procedure FA RK 25-87:
De vrouw verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat door de rechtbank c.q. de kinderrechter (vervangende) toestemming wordt verleend – ter vervanging van de toestemming van de man – om [de minderjarige] in te schrijven voor de opvang en/of kinderverblijf en/of een peutergroep bij de [locatie] .
Door en namens de man is tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, hierna ingegaan.
4De beoordeling
Zorgregeling;
Uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling volgt dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de zorgregeling in die zin dat de door de man verzochte regeling zoals hiervoor onder rechtsoverweging 3.2 is weergegeven, kan worden vastgelegd. Partijen zijn het erover eens dat dit een basisregeling betreft waarvan in onderling overleg tussen partijen kan worden afgeweken en in welke regeling kan worden geschoven. Zo geldt op dit moment ook tijdelijk een ruimere zorgregeling waarbij de minderjarige ook op de woensdagen bij de man overnacht.
Gelet op de overeenstemming tussen partijen en nu niet is gebleken dat het belang van de minderjarige zich daartegen verzet, zal de rechtbank dienovereenkomstig beslissen.
Vervangende toestemming tot inschrijving opvang (FA RK 25-87);
De vrouw heeft verzocht om [de minderjarige] in te schrijven voor de opvang en/of kinderverblijf en/of een peutergroep bij de [locatie] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar verzoek nader toegelicht en gesteld dat het twee dagdelen (dinsdag en donderdag) betreft waarop zij wenst dat [de minderjarige] bij een gastouder verblijft. De vrouw stelt dat zij het belangrijk vindt dat [de minderjarige] met andere kinderen in contact komt.
De man voert verweer. Hij betreurt het dat de wens van de vrouw niet vooraf met hem is besproken. De man stelt daarbij dat [de minderjarige] bij hem thuis al best veel contacten met andere kinderen heeft. Verder heeft [de minderjarige] in zijn nog jonge leven al veel meegemaakt en is hij al vaak verhuisd. De man is van mening dat er eerst meer stabiliteit dient te zijn aan de zijde van de vrouw. Ze is op dit moment nog aan het re-integreren en op zoek naar een vaste woonplek.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling beide ouders gecomplimenteerd met hetgeen zij hebben bereikt met betrekking tot de huidige verdeling van de zorg over [de minderjarige] . De Raad vindt het knap van beide ouders dat zij, ondanks hetgeen is gebeurd, steeds in het belang van [de minderjarige] zijn blijven handelen. De Raad adviseert op dit moment geen wijzingen aan te brengen in de huidige situatie. De Raad is van mening dat [de minderjarige] op dit moment vooral behoefte heeft aan zijn beide opvoeders. Een goede hechtingsrelatie met beide ouders en opa en oma is voor nu het belangrijkst. Contact met andere kinderen wordt pas belangrijk vanaf het moment dat hij vier jaar wordt. Op dit moment hoeft hij dat nog niet te leren. Opvang door een gastouder is voor nu dan ook niet nodig voor zijn ontwikkeling, aldus de Raad.
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat het niet in het belang van [de minderjarige] is om op dit moment wijzigingen aan te brengen in de huidige situatie. [de minderjarige] heeft in korte tijd veel meegemaakt en is al vaak verhuisd. De rechtbank acht van belang dat er eerst rust en stabiliteit komt aan de zijde van de vrouw voordat [de minderjarige] naar de kinderopvang of naar een gastouder gaat. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat, zoals de Raad ter zitting heeft toegelicht, het leggen van contacten met andere kinderen op dit moment geen ontwikkelingstaak is voor [de minderjarige] en derhalve nu niet noodzakelijk is. Gelet op zijn leeftijd, zo begrijpt de rechtbank de Raad, heeft [de minderjarige] vooral behoefte aan een goede hechting met zijn ouders en grootouders. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dan ook afwijzen.
Kinderbijdrage;
De vrouw verzoekt, na vermeerdering van haar verzoek, om een door de man aan haar te betalen bijdrage van € 738,= per maand, per datum van het inleidende verzoek.
De man voert daartegen gemotiveerd verweer. De man stelt dat hij na aftrek van de zorgkorting een bijdrage van € 273,= per maand kan voldoen.
Ingangsdatum;
Uit het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling volgt dat partijen het erover eens zijn dat de ingangsdatum van een (eventueel) door de man aan de vrouw te betalen kinderbijdrage de datum van de indiening van het verzoek van de vrouw dient te zijn. Het verzoekschrift is op 13 augustus 2024 door de rechtbank ontvangen, zodat de rechtbank van die datum zal uitgaan.
Behoefte;
Partijen verschillen van mening over hoe de behoefte van [de minderjarige] dient te worden bepaald. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Bij het bepalen van de behoefte aan een kinderbijdrage hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie. Volgens de Expertgroep Alimentatie is voor de vaststelling van de behoefte van een kind van wie de ouders in gezinsverband hebben samengeleefd het uitgangspunt het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) ten tijde van de samenleving van de ouders, omdat - zolang ouders niet gescheiden zijn - het gezinsinkomen bepalend is voor de uitgaven die ten behoeve van het kind worden gedaan. Dit impliceert, volgens de Expertgroep Alimentatie, een duidelijke keus: de kinderen moeten in beginsel niet slechter af zijn na en door de (echt)scheiding van hun ouders. De behoefte van een kind waarvan de ouders nooit in gezinsverband hebben samengeleefd, beveelt de Expertgroep Alimentatie aan als volgt te berekenen. Eerst moet de behoefte worden berekend op basis van het inkomen van de ene ouder (inclusief het voor het betreffende kind ontvangen kindgebonden budget) en daarna moet de behoefte worden berekend op basis van het inkomen van de andere ouder (eveneens inclusief het kindgebonden budget dat die ouder zou hebben ontvangen als het kind bij hem was opgegroeid). De gevonden behoeftes worden dan gemiddeld. De inkomens dienen in dat geval dus niet bij elkaar te worden opgeteld. De gedachte hierachter is, volgens nog steeds de Expertgroep Alimentatie, dat wordt gekeken naar wat de ouders gemiddeld gezien het kind te bieden zouden hebben als het kind bij de een dan wel bij de ander was opgegroeid. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het vorengaande dat bij de bepaling van de behoefte van een minderjarige derhalve in beginsel het welvaartsniveau ten tijde van de (echt)scheiding bepalend is. De behoeftebepaling van een kind strekt er aldus toe de welstand die het kind had tijdens de relatie van zijn ouders zoveel mogelijk te laten continueren na het verbreken van deze relatie. Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank verder als volgt. Uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen hebben samengewoond en dat drie dagen nadat [de minderjarige] is geboren de vrouw met [de minderjarige] is vertrokken uit de echtelijke woning en in eerste instantie naar haar moeder is gegaan. Uit genoemde gang van zaken volgt derhalve dat [de minderjarige] slechts gedurende drie dagen in gezinsverband met beide ouders heeft gewoond. De rechtbank is van oordeel dat deze beperkte periode, mede gelet op de leeftijd van [de minderjarige] , niet als bepalend kan worden beschouwd voor de vorming van de behoefte van [de minderjarige] . In het licht van voornoemd uitgangspunt, namelijk dat in beginsel het welvaartsniveau ten tijde van de (echt)scheiding bepalend is, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesproken van een zekere gewenning bij [de minderjarige] aan de welstand, gevormd door de som van de inkomsten van beide ouders, in de zeer korte periode dat de man en de vrouw na de geboorte van [de minderjarige] nog samen waren. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat gesteld noch gebleken is dat partijen na de beëindiging van de samenwoning nog voor langere tijd kosten hebben gedeeld. De omstandigheid dat, zoals door de vrouw gesteld en door de man tijdens de mondelinge behandeling erkend, partijen aanvankelijk de intentie hadden om in gezinsverband voor [de minderjarige] te zorgen, acht de rechtbank, hoewel relevant, in het licht van de zeer korte periode dat partijen met [de minderjarige] in gezinsverband hebben gewoond, onvoldoende zwaarwegend om in de onderhavige situatie tot een ander oordeel te komen. Dit brengt mee dat de behoefte van [de minderjarige] dient te worden bepaald aan de hand van de hiervoor genoemde methode voor minderjarigen die niet in gezinsverband met hun ouders hebben samengewoond. Tussen partijen is niet in geschil dat voor de berekening van de behoefte dient te worden uitgegaan van de inkomensgegevens van ieder van partijen in 2023, zodat ook de rechtbank hiervan zal uitgaan.
Partijen zijn het erover eens dat de vrouw in 2023 geen inkomen had. De rechtbank houdt mede gelet op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 4.11 is overwogen wel rekening met het ambtshalve becijferde kindgebonden budget van € 458,= per maand, waar de vrouw voor in aanmerking komt. Met dit NBI (€ 458,=) correspondeert volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen, op basis van de tabelbedragen, een (minimale) behoefte van € 150,= per maand.
De man werkt als zelfstandig ondernemer. De draagkracht van de man wordt gerelateerd aan de (te verwachten) beschikbare winst uit onderneming. Partijen zijn het erover eens dat voor het inkomen van de man voor de bepaling van de behoefte aansluiting kan worden gezocht bij de als productie 2 bij de brief van 16 februari 2025 door mr. Breewel-Witteveen overgelegde aangifte IB 2023. De winst uit onderneming voor ondernemersaftrek bedraagt € 75.598,=. De rechtbank houdt rekening met de investeringsaftrek en verder met de van toepassing zijnde ondernemersaftrek (zelfstandigenaftrek, startersaftrek), en de mkb-winstvrijstelling, premie lijfrente, heffingskortingen (algemene heffingskorting en arbeidskorting) en de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Voorts is de op aanslag te betalen inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet in aanmerking genomen.
De rechtbank volgt in zoverre de als productie 5 bij voornoemde brief van 16 februari 2025 door mr. Breewel-Witteveen overgelegde, niet bestreden, draagkrachtberekening. Uit het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling volgt verder dat partijen het erover eens zijn dat bij het inkomen van de man verder kan worden uitgegaan van een rendement aan huuropbrengsten (appartement en loods) van € 12.500,= per jaar. De rechtbank becijfert het netto besteedbaar inkomen (verder: NBI) van de man op € 5.592,= per maand,
welk NBI ook wordt verhoogd met het (fictief) kindgebonden budget van € 275,= per maand, waar de man voor in aanmerking zou komen. Dit conform de hiervoor genoemde aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie waarin staat dat, indien aan de voorwaarden wordt voldaan, rekening moet worden gehouden met de aanspraak op kindgebonden budget, ook al is dit voor een ouder een fictief bedrag (alsof het kind alleen bij die ouder zou zijn opgegroeid). Het totale NBI van de man becijfert de rechtbank dan op een bedrag van € 5.867,= per maand. Met dit NBI correspondeert volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen, op basis van de tabelbedragen, een behoefte van € 849,= per maand.
Gelet op het voorgaande becijfert de rechtbank de gemiddelde behoefte van [de minderjarige] in 2023 op een bedrag van (€ 150 + € 849 = € 999 : 2 =) - afgerond - € 500,= per maand. Rekening houdend met de wettelijke indexeringen bedraagt die behoefte (tabelbedrag) op de datum van indiening van het verzoekschrift (2024) - afgerond - € 531,= per maand.
Draagkracht onderhoudsplichtigen;
Beoordeeld dient te worden in welke verhouding de behoefte van de minderjarige tussen de onderhoudsplichtigen zal worden verdeeld. De rechtbank volgt ook in dit opzicht de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie, inhoudende dat de behoefte van kinderen tussen de onderhoudsplichtigen wordt verdeeld naar rato van hun draagkracht. Daartoe dient eerst het NBI van de onderhoudsplichtigen te worden bepaald.
Het bedrag aan draagkracht wordt in 2024 bij inkomens vanaf € 2.065,= per maand vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + € 1.270,=)]. Voor de lagere inkomens (beneden een NBI van € 2.065,= per maand) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
Het aandeel van de onderhoudsplichtigen in de behoefte van de minderjarige becijfert de rechtbank aan de hand van ieders huidig netto besteedbaar inkomen (NBI), waarbij hun draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule of de tabel, zoals opgenomen in eerder genoemde aanbevelingen.
Draagkracht vrouw;
De vrouw (verzorgende ouder) heeft een uitkering op grond van de Participatiewet. Dit betekent dat de rechtbank als uitgangspunt neemt dat zij niet beschikt over enige draagkracht.
Draagkracht man;
De rechtbank gaat aan de zijde van de man vooralsnog uit van voornoemd NBI van € 5.592,= per maand zoals hiervoor onder rechtsoverweging 4.13 is overwogen, met de kanttekening dat - zoals met partijen is besproken - er eventueel een herberekening dient te komen op grond van de exacte inkomensgegevens zodra deze beschikbaar zijn en indien deze daartoe aanleiding geven. Partijen zullen deze herberekening zelf in onderling overleg maken. De draagkracht van de man is dan volgens de formule (over het jaar 2024) € 1.851,= per maand. Het aandeel van de man betreft dan ook de volledige behoefte van [de minderjarige] .
Zorgkorting;
Partijen zijn het eens over toepassing van een zorgkorting van 25%. Nu de behoefte van [de minderjarige] € 531,= per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 133,= per maand. Het aandeel van de man wordt verminderd met dit bedrag, zodat de man als kinderbijdrage aan de vrouw dient te betalen € 398,= per maand. Inclusief de wettelijke indexering bedraagt deze bijdrage per 1 januari 2025 - afgerond - € 424,= per maand. De rechtbank zal dit op onderstaande wijze bepalen. Voornoemde bijdrage acht de rechtbank in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
De rechtbank heeft een berekening gemaakt van de behoefte van [de minderjarige] . Een gescand exemplaar van deze berekening is als bijlage aan deze beschikking toegevoegd en maakt daarvan deel uit.
5De beslissing
De rechtbank:
In de procedure FA RK 24-3735:
bepaalt dat tussen de man en [de minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2023, een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken geldt, waarbij de man de zorg van voormelde minderjarige voor zijn rekening zal nemen gedurende één weekend per 14 dagen van zaterdagochtend 9:30 uur tot zondagavond 19:30 uur, alsmede gedurende één zondag per 14 dagen van ’s morgens 9:30 uur tot 19:30 uur, alsmede elke woensdagmiddag van 13:30 uur tot 19:30 uur en gedurende de helft, dan wel een gedeelte van de kinderschoolvakanties en de helft van de algemeen erkende inclusief christelijke feestdagen;
bepaalt dat de man met ingang van 13 augustus 2024 voor de verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige aan de vrouw bij vooruitbetaling zal voldoen een bedrag van € 398,= per maand en met ingang van 1 januari 2025 € 424,= per maand;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
In de procedure FA RK 25-87:
wijst het verzoek van de vrouw af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Hopmans, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2025, in tegenwoordigheid van De Pooter, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
-
door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
-
door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733