Rechtbank Den Haag 27-03-2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:5698

Essentie (redactie)

Voorzieningenrechter: moeder kon niet anders dan belang kinderen voorop stellen en het door Zorginsteling (Z) en Veilig Thuis (VT) gegeven advies tot stopzetting omgang opvolgen. Vanaf dat moment is dus de onmogelijkheid ingetreden om de veroordeling tot voorlopige omgang uit te voeren. Dit is voldoende aanleiding om de daarbij opgelegde dwangsom op te heffen. Vader ook veroordeeld tot restitutie van de reeds door moeder afgedragen gelden. Hij had eerst bij Z en VT om opheldering moeten vragen. Art. 611d lid 1 Rv.


Datum publicatie10-04-2025
ZaaknummerC/09/679289 / KG ZA 25-78
ProcedureKort geding
ZittingsplaatsDen Haag
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Dwangsom bij omgang;
Familieprocesrecht; Dwangsom
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

nakoming omgang, opheffing beslagleggiing, restitutie reeds afgedragen gelden, staking executie

Volledige uitspraak


Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter

zaak- / rolnummer: C/09/679289 / KG ZA 25-78

Vonnis in kort geding van 27 maart 2025

in de zaak van

[de vader] te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,

eiser in conventie,

verweerder in reconventie,

advocaat mr. drs. A.M. Engelen te Velp, gemeente Land van Cuijk,

tegen:

[de moeder] te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente 2] ,

gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,

advocaat mr. E.M. Buijs-van Bemmel te Krimpen aan den IJssel, gemeente Krimpenerwaard,

Partijen worden hierna “de vader” en “de moeder” genoemd.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding met producties;

- de conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie, met producties;

- de op 13 maart 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij partijen met hun advocaten zijn verschenen en door de vader pleitnotities zijn overgelegd;

- namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) is [naam 1] op de zitting van 13 maart 2025 verschenen.

1.2.

Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie, zijn deze gezamenlijk behandeld.

1.3.

Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2De feiten in conventie en in reconventie

Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

2.1.

Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij zijn samen de ouders van de volgende nu nog minderjarige kinderen:

  • [kind 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2018 te [geboorteplaats] , en

  • [kind 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2020 te [geboorteplaats] .

2.2.

De vader heeft de beide kinderen erkend. De moeder is van rechtswege met het eenhoofdig gezag over beide kinderen belast. [kind 1] en [kind 2] hebben de hoofdverblijfplaats bij de moeder.

2.3.

Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Oost-Brabant van 30 januari 2024 is een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de vader omgang heeft met de kinderen:

  • van zaterdag 3 februari 2024 om 10.00 uur tot zondagavond 4 februari 2024 om 18.30 uur, waarbij de moeder de kinderen op zaterdagochtend om 10.00 uur bij de vader brengt en de vader de kinderen op zondagavond om 18.30 uur bij de moeder terugbrengt, en vervolgens

  • met ingang van het weekend van 16 februari 2024: één weekend in de veertien dagen van vrijdagmiddag na school tot zondagavond 18.30 uur, waarbij de moeder de kinderen op vrijdagmiddag na school naar de vader brengt en de vader de kinderen op zondagavond om 18.30 uur terug brengt naar de moeder.

  • zulks met veroordeling van de moeder om aan de vader een dwangsom te betalen van € 250,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt,

  • een en ander met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

2.4.

Op 13 december 2024 is door deze rechtbank het door de vader ingediende verzoek tot vaststelling van gezamenlijk gezag, vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem en vaststelling van een zorgregeling van de moeder met [kind 1] en [kind 2] (het bodemverzoek) en het daarop ingediende zelfstandige verzoek van de moeder tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [kind 1] en [kind 2] bij de moeder, ter zitting behandeld. Partijen zijn op de zitting een regeling overeengekomen waarbij de kinderen één weekend in de veertien dagen van vrijdagmiddag na school tot zondagavond 18.30 uur bij de vader zijn, waarbij de moeder de kinderen op vrijdagmiddag na school naar de vader brengt en de vader de kinderen op zondagavond om 18.30 uur terug brengt naar de moeder.

2.5.

De door partijen op de zitting van 13 december 2024 overeengekomen regeling is voorlopig vastgelegd bij beschikking van 10 januari 2025, evenals de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder. Daarbij is geen dwangsom aan de moeder ter nakoming van de vastgestelde regeling opgelegd, zoals door de vader was verzocht. Partijen zijn voor ouderschapsbemiddeling doorverwezen naar [zorginstelling] voor deelname aan het traject Ouderschapsbemiddeling en voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie. Voor het geval dat het traject niet positief verloopt is aan de Raad verzocht een onderzoek te verrichten en de rechtbank te informeren, te rapporteren en te adviseren ten aanzien van de volgende vragen:

- zijn er zorgen over de opvoedingssituatie bij de vader en bij de moeder?

- zijn er zorgen over de ontwikkeling van de kinderen?

- zo ja, wat is nodig om deze zorgen weg te nemen?

- welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dan wel welke omgangsregeling is in het

belang van de kinderen?

- zijn er redenen om de ouders niet met het gezamenlijk gezag over de kinderen te belasten?

Iedere verdere (definitieve) beslissing ten aanzien van het gezag en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken c.q. omgangsregeling is, in afwachting van rapport en advies van de Raad, pro forma aangehouden.

2.6.

Het ouderschapsbemiddelingstraject is niet gestart.

2.7.

Op 20 februari 2025 heeft er een Jeugdbeschermingstafel plaatsgevonden waarbij beide ouders aanwezig waren.

2.8.

De Raad heeft de rechtbank op 27 februari 2025 bij brief meegedeeld dat de Raad, gezien de vele zorgen over [kind 1] en [kind 2] , een kinderbeschermingsonderzoek is gestart. Omdat het traject bij [zorginstelling] niet is gestart en niet zal starten omdat de vader de bereidheid tot deelname heeft ingetrokken, vader de kinderen momenteel niet ziet en de bestaande zorgen over de ontwikkeling van de kinderen, acht de Raad een onderzoek naar Gezag en Omgang noodzakelijk. Dit onderzoek kan gecombineerd worden met het kinderbeschermingsonderzoek dat al gestart is, waardoor er geen wachttijd bij de Raad zal zijn. De Raad heeft de ouders van het voorgaande op de hoogte gesteld.

3Het geschil

in conventie

3.1.

De vader vordert – zakelijk weergegeven – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de moeder te veroordelen tot nakoming van de beschikking van 10 januari 2025 van deze rechtbank, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat de moeder in gebreke blijft om aan het in deze te wijzen vonnis te voldoen, althans enige beslissing te nemen die de rechtbank juist acht, en de moeder te veroordelen in de proceskosten van de vader.

3.2.

Daartoe voert de vader – samengevat – aan dat de moeder de bij beschikking van 10 januari 2025 vastgestelde voorlopige regeling niet nakomt en dat hij daardoor de kinderen sinds 20 december 2024 niet meer heeft gezien. Op 20 december 2024 kreeg hij van de moeder het bericht dat [kind 2] “verontrustende uitspraken” zou hebben gedaan op haar behandelgroep bij [zorginstelling] en dat [zorginstelling] een melding bij Veilig Thuis zou hebben gedaan. [kind 2] zou bij [zorginstelling] gezegd hebben dat hij haar zou hebben geslagen. Veilig Thuis heeft hierop de moeder geadviseerd om de omgang van de vader met beide kinderen te staken, welk advies de moeder heeft opgevolgd. De vader stelt dat de moeder geen enkel objectief bewijs heeft geleverd van de veronderstelde mishandeling van [kind 1] en/of [kind 2] door hem. Hij wil dat de bij beschikking van 10 januari 2025 vastgestelde regeling, die naar zijn beleving na het vonnis in kort geding van 30 januari 2024 tot 20 december 2024 goed verliep, zo snel mogelijk wordt hervat.

3.3.

De moeder voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

in reconventie

3.4.

De moeder vordert – zakelijk weergegeven – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de vader te veroordelen om de executie van het kort geding vonnis van 30 januari 2024 te staken en gestaakt te houden, het gelegde beslag onder het UWV te Eindhoven op te heffen alsmede om de vader te gebieden de reeds door de moeder afgedragen gelden aan haar te restitueren, met veroordeling van de vader in de kosten van het geding.

3.5.

Daartoe voert de moeder – samengevat – het volgende aan. Meteen nadat zij door [zorginstelling] op de hoogte was gesteld van de melding bij Veilig Thuis en het advies om de kinderen niet meer mee te geven aan de vader, heeft zij de vader middels een door haar advocaat op 20 december 2024 gezonden brief daarover ingelicht. De moeder vindt het om die reden onredelijk dat de vader stelt dat er dwangsommen zouden zijn verbeurd omdat de kinderen niet bij hem zijn geweest zoals bij vonnis van 30 januari 2024 was bepaald, temeer daar partijen ter zitting van 13 december 2024 juist waren overeengekomen dat de omgang zoals was bepaald bij vonnis van 30 januari 2024 zou worden voortgezet. De moeder stelt dat zij de overeengekomen regeling ook zou zijn nagekomen als zij niet door [zorginstelling] en Veilig Thuis was geadviseerd te regeling te stoppen.

De moeder stelt dat het haar niet aan te rekenen valt dat door [zorginstelling] een melding bij Veilig Thuis is gedaan en dat vervolgens aan haar is geadviseerd om de kinderen niet naar de vader te laten gaan. Een en ander kan volgens de moeder niet leiden tot het verbeuren van dwangsommen en beslaglegging op haar uitkering. De moeder is daardoor in een uitermate precaire financiële situatie gekomen, ook omdat de vader geen financiële bijdrage ten behoeve van de kinderen aan de moeder voldoet. Dit is niet in het belang van de kinderen. De moeder is dan ook van mening dat de vader de executie van het vonnis van 30 januari 2024 moet staken en gestaakt houden, het derdenbeslag moet opheffen en verder dat wat er inmiddels door de moeder uit hoofde van de beslaglegging is voldaan aan haar moet restitueren.

3.6.

De vader voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4De beoordeling van het geschil

in conventie

Spoedeisendheid

4.1.

Dit kort geding strekt tot nakoming van de bij beschikking van 10 januari 2025 vastgestelde omgangsregeling. De vader heeft daar voldoende spoedeisend belang bij, nu vast staat dat deze regeling structureel niet wordt nagekomen, waardoor de vader [kind 1] en [kind 2] sinds 20 december 2024 niet heeft gezien of gesproken.

4.2.

Uitgangspunt is dat er contact moet zijn tussen een kind en zijn beide ouders. Dit is op de zitting met partijen besproken, evenals het uitgangspunt dat rechterlijke uitspraken moeten worden nagekomen. Dit kan anders zijn als nadien feiten zijn voorgevallen die maken dat de geldende regeling niet (langer) in het belang van [kind 1] en [kind 2] moet worden geacht.

4.3.

De moeder voert aan dat zij na het advies van [zorginstelling] en Veilig Thuis niet anders kon dan de omgang van [kind 1] en [kind 2] met de vader te stoppen. De moeder beleeft het verloop van de omgang anders dan de vader. Volgens de moeder hebben [kind 1] en [kind 2] veel last van stress rond de omgang. De overdracht van de kinderen verloopt niet soepel. Beide kinderen zijn in therapie, via de huisarts wordt voor [kind 1] traumatherapie ingezet omdat zij dromen heeft over gebeurtenissen bij de vader.

Ter staving van haar stelling dat het met de kinderen niet goed gaat heeft de moeder een verslag overgelegd van 8 april 2024 van beeldend therapeut [naam 2] . Zij concludeert dat “ [kind 1] vol zit met allerlei emoties en gevoelens die er eerst uit mogen voordat er ruimte is om te kunnen ontvangen en dus te leren. (ze zendt veel en kan weinig ontvangen). Daarnaast gaat het haar enorm helpen als er houvast en structuur geboden wordt aan haar. Eerst op orde in je lijf voordat je je op een gezonde manier kunt verbinden met de buitenwereld.”. Verder wordt geconcludeerd: “ [kind 2] is een meisje met een sterke wil dat wellicht extra versterkt wordt door TOS. Haar spanningsboog is kort maar gezien haar leeftijd wel navolgbaar. Er zit veel onrust bij haar wat er eerst uit mag komen. Dit vraagt van haar omgeving veel liefdevolle begrenzing waarbinnen zij zich verder veilig kan ontwikkelen.”.

Ook het verslag van 13 december 2024 van [naam 2] is door de moeder overgelegd. Uit dit verslag blijkt dat (nog steeds) sprake is van een zorgelijke thuissituatie en dat de moeder zich lijkt te realiseren dat ze niet moet praten over vader en haar frustraties hierover waar de kinderen bij zijn. De moeder heeft aangegeven dat er telkens conflicten of uitdagingen zijn bij de overdracht van de kinderen. Ze is zelf bang en er is toegezegd dat er iemand bij de overdracht aanwezig zou zijn vanuit de hulpverlening, wat nog niet was gebeurd. Vanuit de kinderen komen signalen dat dit angstige momenten zijn. ( [kind 2] : papa boos mama huilen, [kind 1] : ruzie als mama me op komt halen, papa is gek) [naam 2] concludeert: “ [kind 1] draagt nog steeds veel onrust bij zich. Het lijkt er op dat het verleden waarbij ze getuige is geweest van fysiek en verbaal geweld haar ontwikkeling nu nog in de weg staat. Dit uit zich in gedrag waarbij er vooral, nog steeds, veel uit moet bij haar. Dit is zowel verbaal (moeite hebben om instructies op te volgen of te luisteren) als fysiek (met veel kracht werken, gehaast, onrustig). In de loop van de tijd is er wel iets meer focus en concentratie ontstaan maar dit is snel weg. Trauma kan haar ontwikkeling sterk in de weg zitten. Daarom adviseer ik EMDR of ander soort traumatherapie voor haar.”. [naam 2] meldt verder over [kind 1] op dat ze haar woordenschat opvallend klein vindt en dat ze vaak onsamenhangende zinnen maakt. Haar verhalen gaan vaak over tekort gekomen zijn, wat je vaak ziet bij kinderen die (emotioneel) verwaarlozing hebben meegemaakt.

4.4.

Ter zitting heeft de raadsmedewerker verklaard dat het belangrijk voor [kind 1] en [kind 2] is dat zij zo snel mogelijk weer contact met hun vader krijgen. Lastig daarbij is echter dat de kinderen zijn opgegroeid met huiselijk geweld en dat de gedragingen van elk van de ouders hebben bijgedragen aan trauma’s aan de zijde van de kinderen. Op een eventueel contactherstel moeten de kinderen daarom goed worden voorbereid. Daarna is er misschien videocontact met de vader mogelijk. De Raad benadrukt dat deze nog zeer jonge kinderen, die in hun korte leven al heel veel hebben meegemaakt, geen stress mogen ervaren bij het hebben van contact met de vader. Dit lijkt gelet op de feitelijke situatie van partijen, die een slechte verstandhouding met elkaar hebben en niet (behoorlijk) met elkaar kunnen communiceren, zonder de hulp van professionals onmogelijk. Tijdens het door de Raad te verrichten onderzoek zal in elk geval worden bekeken hoe het contact van de vader met de kinderen verloopt en zal waar mogelijk al worden ingezet op contactherstel.

4.5.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat er in dit geval, zoals uit het hiervoor geschetste feitenrelaas blijkt, sprake is van een uiterst complexe kwestie die zich niet leent voor een beoordeling in kort geding. De opvoedsituatie wordt door verschillende professionele hulpverlenende instanties bij beide ouders als zorgelijk beschouwd. [kind 1] en [kind 2] hebben als gevolg van de verstoorde relatie van hun ouders al heel veel meegemaakt en stress ervaren. Of er op dit moment contact dan wel omgang moet zijn tussen de vader en [kind 1] en [kind 2] , en zo ja, op welke wijze, moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter uitgebreider in de lopende bodemprocedure, uitgezocht worden. Daartoe is, met de start van een kinderbeschermingsonderzoek door de Raad, welk onderzoek zal worden uitgebreid met een onderzoek naar Gezag en Omgang, al een aanzet gemaakt. De voorlopige omgang zoals bij beschikking van 10 januari 2025 is vastgelegd te hervatten acht de rechtbank op dit moment voor [kind 1] en [kind 2] gelet op de omstandigheden niet verantwoord. De voorzieningenrechter heeft de mogelijkheid in overweging genomen om, zolang er geen fysiek contact is tussen de vader en [kind 1] en [kind 2] , te beslissen dat er videocontacten moeten zijn onder begeleiding van hulpverleners, zowel aan de kant van de vader als aan de kant van de moeder). Echter, nu er volgens de raadsmedewerker een groot risico bestaat op stress tijdens zulke videocontacten en stress op dit moment vermeden moet worden gelet op de kwetsbare situatie van de kinderen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat een dergelijke beslissing, vooruitlopend op het door de Raad te geven deskundig advies, niet in het belang van [kind 1] en Lisa is. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat handhaving van de status quo in afwachting van het rapport en advies van de Raad in de bodemprocedure, nu het meest in het belang van [kind 1] en [kind 2] is en zal de vordering van de vader afwijzen.

in reconventie

4.6.

Middels een deurwaarder heeft de vader opdracht gegeven om de volgens hem verbeurde dwangsommen te innen. Daar de moeder de dwangsommen niet voldeed is er beslag gelegd op de UWV-uitkering van de moeder.

4.7.

De moeder voert aan dat het handelen van de vader onredelijk is, aangezien zij bij brief van haar advocaat van 20 december 2024 aan de vader hem direct over het advies van [zorginstelling] en Veilig Thuis om de omgang te stoppen heeft ingelicht. Dat professionele derden haar een dergelijk advies hebben gegeven, welk advies zij in het belang van de kinderen heeft gevolgd, kan haar niet worden aangerekend en kan niet leiden tot het verbeuren van dwangsommen, aldus de moeder. Doordat er vervolgens beslag is gelegd op haar uitkering is zij in een uitermate precaire financiële situatie komen te verkeren, wat niet in het belang van de kinderen is.

4.8.

Uit de dagvaarding van de vader blijkt onder punt 5 dat hij op 20 december 2024 via de advocaat van de moeder kennis heeft genomen van het door de moeder verkregen advies en dat de moeder dit advies ging opvolgen. Dit blijkt ook uit de door de vader in het geding gebrachte brief van 11 februari 2025 van hem aan de Klachtencommissie Jeugdhulp Zuid-Holland waarin de advocaat van de vader nog eens bevestigt dat de vader op 20 december 2024 van de advocaat van de moeder het advies van [zorginstelling] heeft vernomen. Het advies is de vader ook nog op 20 december 2024 bij e-mail door mevrouw Schinkel van [zorginstelling] meegedeeld. De vader stelt van deze e-mail eerst op 30 januari 2025 kennis te hebben genomen.

4.8.

Beoordeeld moet worden of de vader gehouden kan worden de executie van het vonnis van 30 januari 2024 te staken, het gelegde beslag op de UWV-uitkering van de moeder op te heffen en wat er inmiddels door de moeder uit hoofde van de beslaglegging is voldaan aan de moeder te restitueren.

4.9.

Op grond van artikel 611d, lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de rechter die een dwangsom heeft opgelegd, op vordering van de veroordeelde, de dwangsom opheffen, de looptijd ervan opschorten gedurende de door hem te bepalen termijn of de dwangsom verminderen, in geval van blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de veroordeelde om aan de hoofdveroordeling te voldoen.

4.10.

In dit geval is de dwangsom door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant opgelegd, zodat die rechter in beginsel exclusief bevoegd is tot beoordeling van de onderhavige vordering. In de rechtspraak is echter een uitzondering op dit beginsel aanvaard, die inhoudt dat de voorzieningenrechter in kort geding de tenuitvoerlegging van dwangsommen kan opschorten die door een andere rechter zijn opgelegd. Ook in dat geval moet beoordeeld worden of het voor de veroordeelde onmogelijk is om aan het vonnis te voldoen.

4.11.

Van onmogelijkheid om aan de hoofdveroordeling te voldoen is sprake als zich een situatie voordoet waarin de dwangsom als dwangmiddel – dat wil zeggen: als geldelijke prikkel om nakoming van de veroordeling zoveel mogelijk te verzekeren – zijn zin verliest. Dit laatste moet worden aangenomen in een geval waarin niet (tijdig) aan de hoofdveroordeling is voldaan, als het onredelijk zou zijn om meer inspanning en zorgvuldigheid te vergen dan de veroordeelde heeft betracht.

Het vorenstaande brengt mee dat de rechter moet onderzoeken of de veroordeelde sinds zijn veroordeling redelijkerwijze al het mogelijke heeft gedaan om aan de hoofdveroordeling te voldoen. De onmogelijkheid om de hoofdveroordeling uit te voeren moet dan ook in beginsel worden beoordeeld aan de hand van feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de hoofdveroordeling (zie HR 20 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:396).

4.12.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kon de moeder niet anders dan het belang van [kind 1] en [kind 2] voorop stellen en het door professionals gegeven advies tot stopzetting van de omgang opvolgen. Vanaf dat moment is dus de onmogelijkheid voor de moeder om de veroordeling ter zake van de voorlopige omgang uit te voeren ingetreden. De onmogelijkheid van de moeder om na het advies van [zorginstelling] en Veilig Thuis nog uitvoering te geven aan de vastgestelde voorlopige omgangsregeling is voldoende aanleiding om de opgelegde dwangsom op te heffen.

4.13.

Als vaststaand kan worden aangenomen dat aan de door de voorzieningenrechter op 30 januari 2024 vastgestelde voorlopige omgangsregeling tot 20 december 2024 uitvoering is gegeven, dat de vader meteen na het gegeven advies van [zorginstelling] over dat advies is ingelicht en dat hij ondanks zijn bekendheid met dat advies op 15 januari 2025 dwangsommen is gaan innen omdat de moeder de bij vonnis van 30 januari 2024 vastgestelde voorlopige omgangsregeling niet meer nakwam. Ter zitting heeft de vader verklaard dat hij dat terecht heeft gedaan, zulks tot de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beslissing in de bodemprocedure van 10 januari 2025, derhalve zes maal € 250,-.

4.14.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vader, gezien de feiten en omstandigheden van dit geval, redelijkerwijs niet tot het innen van verbeurde dwangsommen kon overgaan. Het had op de weg van de vader gelegen om, nadat hij kennis had genomen van het aan de moeder gegeven advies, contact op te nemen met [zorginstelling] over dat advies en hetgeen daaraan ten grondslag lag. De vader heeft dat nagelaten. In plaats daarvan heeft de vader de deurwaarder opdracht gegeven de bij vonnis van 30 januari 2024 opgelegde dwangsommen te gaan innen. Pas op 24 januari 2025 heeft hij [zorginstelling] gevraagd om opheldering over het gegeven advies.

4.15.

Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vader ten onrechte over de periode van 20 december 2024 tot 10 januari 2025 dwangsommen is gaan innen, om vervolgens beslag te leggen op de uitkering van de moeder, zodat de vordering van de moeder tot opheffing van het gelegde beslag en restitutie van de reeds door haar afgedragen gelden moet worden toegewezen. Waar de moeder heeft gevorderd de executie van het vonnis van 30 januari 2024 te staken en gestaakt te houden is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vader de executie reeds op 10 januari 2025 gestaakt heeft en dat het vonnis van 30 januari 2024, gelet op de beslissing van 10 januari 2024 in de bodemzaak, geen kracht meer heeft, zodat dat onderdeel van de vordering moet worden afgewezen.

Proceskosten (in conventie en reconventie)

4.16.

In de omstandigheid dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, wordt aanleiding gevonden te bepalen dat iedere partij (zowel in conventie als in reconventie) de eigen proceskosten draagt.

5De beslissing

De voorzieningenrechter:

in conventie

5.1.

wijst de vordering van de vader af;

5.2.

wijst af het meer of anders gevorderde;

in reconventie

5.3.

heft het op de UWV-uitkering van de moeder gelegde beslag op;

5.5.

veroordeelt de vader tot restitutie van de reeds door de moeder afgedragen gelden;

5.4.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.5.

wijst af het meer of anders gevorderde.

in conventie en in reconventie

5.7.

bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;

Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong-Kwestro en in het openbaar uitgesproken op

27 maart 2025.

VH



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733