Essentie (redactie)
In procedure staat centraal of eiser nog schuld aan erflater had, die bij de afwikkeling nalatenschap betrokken dient te worden. Eiser heeft executeurs gedagvaard ogv Art. 53 Rv, maar had mede-erfgenamen afzonderlijk moet dagvaarden, omdat executeurs enkel verantwoordelijk zijn voor beheer vd nalatenschap en niet voor verdeling, want zij zijn geen afwikkelingsbewindvoerder. Art. 53 Rv gaat sowieso niet op, omdat eiser schuldenaar is en geen schuldeiser. Eiser moet betrokkenen alsnog op juiste manier dagvaarden.
Datum publicatie | 11-04-2025 |
Zaaknummer | C/17/194697/ HA ZA 24-83 |
Procedure | Bodemzaak |
Zittingsplaats | Leeuwarden |
Rechtsgebieden | Civiel recht |
Trefwoorden | Erfrecht; Executeur nalatenschap; Familieprocesrecht |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
- nalatenschap - bevoegdheid executeur - dagvaarding gezamenlijke erfgenamen in verdeling conform artikel 53 RvVolledige uitspraak
Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/194697 / HA ZA 24-83
Vonnis van 9 april 2025
in de zaak van
[A] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.M. van Rongen te Heerenveen,
tegen
1. [B], mede in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [erflaatster],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
2. [C], mede in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [erflaatster],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gedagvaard ten woonhuize van de testamentair executeur [B] te [woonplaats] ,
van wie alleen [B] en [C] in rechte zijn verschenen,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. P. van Bommel te Franeker.
1De procedure
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
-
de dagvaarding
-
de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
-
de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie
-
de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie
-
de conclusie van dupliek in reconventie
-
de akte houdende uitlating producties
Ten slotte is vonnis bepaald.
2Het geschil en de beoordeling
in conventie en in reconventie
Kern van de zaak en de tussenbeslissing van de rechtbank
Het gaat in deze zaak - kort gezegd - om de vraag of [A] nog een schuld had aan erflater die bij de afwikkeling van de nalatenschap van [erflaatster] betrokken dient te worden. De wet geeft in artikel 4:228 lid 1 BW ( de zogenaamde “gedwongen schuldtoerekening”) aan hoe dit dient te gebeuren. De rechtbank zal in dit tussenvonnis nog niet inhoudelijk ingaan op deze vermeende schuld, maar eerst beslissingen nemen over enkele procedurele aspecten van de zaak.
De rechtbank zal in de eerste plaats partijen de gelegenheid geven zich uit te laten over bepaalde bedenkingen die de rechtbank heeft over de taak die de executeurs zich hebben toegeëigend. De rechtbank beslist bovendien dat [A] als de eisende partij de nog niet in deze procedure verschenen mede-erfgenamen in de nalatenschap van [erflaatster] ieder afzonderlijk op de wijze van artikel 30g Rv in dit geding dient te betrekken.
De rechtbank zal hieronder uitleggen hoe zij tot deze beslissingen komt.
Taak van de executeurs
De rechtbank heeft de indruk dat partijen in deze zaak uitgaan van verkeerde veronderstellingen met betrekking tot de taak van de door [erflaatster] benoemde executeurs. De rechtbank zal dit uitleggen.
Erflaatster heeft gedaagden [B] en [C] in haar testament benoemd tot executeur als volgt;
“ Ik benoem tot uitvoerders van mijn uiterste wilsbeschikkingen, beredderaars van mijn boedel, met het recht tot inbezitneming van mijn nalatenschap voor de tijd die voor afwikkeling daarvan nodig zal blijken te zijn, zowel tezamen als ieder van hen afzonderlijk, de heer [B] en de heer [C] , beiden voornoemd.”
De rechtbank leidt uit deze formulering af dat erflaatster beide executeurs alleen de taken heeft toebedeeld die genoemd worden in artikel 4:144 lid 1 BW. Deze taken zijn het beheer van de nalatenschap en de betaling van de schulden van de nalatenschap. Dit is ook bevestigd in de verklaring van erfrecht/ executele die gedaagden als productie 1 hebben overgelegd:
“ Taak van de executeur
De executeurs hebben tot taak de goederen van de nalatenschap te beheren en de schulden van de nalatenschap te voldoen die tijdens het beheer uit die goederen behoren te worden voldaan.”
De rechtbank constateert dat erflaatster beide executeurs niet tevens als afwikkelingsbewindvoerder (zie artikel 4:171 BW) heeft benoemd. Had zij dat wel gedaan dan hadden [B] en [C] in de hoedanigheid van executeur-afwikkelingsbewindvoerder ook zorg moeten dragen voor de verdeling van de nalatenschap. Nu zij dit niet heeft gedaan hebben [B] en [C] in hun hoedanigheid van executeur geen taak bij de verdeling. De verdeling van de nalatenschap dient derhalve door de deelgenoten van de nalatenschap, dat zijn de erfgenamen van [erflaatster] , te geschieden.
Tot de verdeling van de nalatenschap behoort op grond van artikel 4:228 lid 1 BW de gedwongen toerekening van schulden van een erfgenaam aan erflater. Dit betekent dat de vraag of [A] nog een schuld aan erflaatster had betrokken moet worden bij de verdeling van de nalatenschap door de erfgenamen. Indien de erfgenamen hier geen overeenstemming over bereiken, kan het geschil aan de rechtbank worden voorgelegd. Er is in ieder geval geen sprake van dat de erfgenamen bij meerderheid van stemmen kunnen beslissen of deze vermeende schuld bij de verdeling moet worden betrokken, zoals gedaagden lijken te suggereren.
De voorlopige conclusie van de rechtbank is dus dat bij de verdeling, en dus ook niet bij de beoordeling van de gegrondheid van de vordering van de nalatenschap op [A] geen taak voor de executeurs is weggelegd. Dit zou betekenen dat [A] in zijn vordering voor zover deze gericht is tegen [B] en [C] in hun hoedanigheid van executeur niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Dit zou bovendien betekenen dat [B] en [C] in hun hoedanigheid van executeur de reconventionele vorderingen sub 1 tot en met 4 onbevoegdelijk hebben ingesteld.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat zij uit de overgelegde stukken afleidt dat de executeurs hun taak hebben volbracht: de schulden van de nalatenschap, waaronder de door erflaatster toegekende legaten, zijn door executeurs voldaan. Dit zou betekenen dat die taak van executeurs is beëindigd. Hun taak tot beheer van de nalatenschap zou om deze reden ook kunnen worden beëindigd op de wijze die is aangegeven in artikel 4:150 lid 1 dan wel lid 2 BW. De goederen van de nalatenschap zouden daarom ter beschikking van de erfgenamen kunnen worden gesteld, opdat zij tot verdeling kunnen overgaan.
Omdat partijen over hetgeen de rechtbank hierboven onder 2.2 tot en met 2.10 heeft overwogen, nog geen debat hebben gevoerd, zal de rechtbank - ter voorkoming van een verrassingsbeslissing - hen in de gelegenheid stellen zich hierover uit te laten.
Artikel 53 Rv
[A] heeft er in zijn dagvaarding voor gekozen zijn mede-erfgenamen op de wijze van artikel 53 Rv te dagvaarden, namelijk door hen gezamenlijk via één van de door erflaatster benoemde executeurs te dagvaarden, zonder hen verder bij naam aan te duiden. De rechtbank vindt dat dit in deze zaak niet kan, omdat artikel 53 Rv niet bedoeld is voor een vordering van een erfgenaam die betrekking heeft op de verdeling van de nalatenschap.
De rechtbank leidt uit de wetsgeschiedenis af dat de makkelijke manier van dagvaarding van gezamenlijke erfgenamen volgens artikel 53 Rv, bedoeld is om het schuldeisers van de nalatenschap niet te moeilijk te maken. Zo’n schuldeiser kan volgens artikel 53 Rv volstaan met éen dagvaarding, waarin hij zowel de executeur als de gezamenlijke erfgenamen in rechte betrekt. [A] is echter geen schuldeiser van de nalatenschap, maar hoogstens (indien de verschenen gedaagde partijen in het gelijk worden gesteld) schuldenaar. [A] gebruikt dus met artikel 53 Rv een wetsbepaling die niet voor hem bedoeld is.
De rechtbank wijst ook op de uitspraak van de Hoge Raad van 10 maart 2017 (ECLI:NL:HR:2017:411), waarin is beslist dat een vordering tot boedelbeschrijving en verdeling van een nalatenschap een rechtsverhouding betreft waarbij het noodzakelijk is dat een beslissing daarover in dezelfde zin luidt ten aanzien van alle bij die rechtsverhouding betrokkenen (een zogeheten processueel ondeelbare rechtsverhouding). Dat betekent dat de rechter de beslissing over die boedelbeschrijving en verdeling slechts kan geven in een geding waarin allen die bij die rechtsverhouding zijn betrokken, partij zijn, zodat de rechterlijke beslissing hen allen bindt. Wanneer een partij een dergelijke beslissing wil uitlokken, dienen dan ook alle bij de rechtsverhouding betrokken partijen in het geding te worden geroepen.
De vordering van [A] die betrekking heeft op de verdeling van de nalatenschap en de daartoe behorende gedwongen schuldtoerekening valt onder de reikwijdte van deze uitspraak van de Hoge Raad. De vordering van [A] is daarom niet gericht tegen de gezamenlijke erfgenamen als gezamenlijke schuldenaars van bijvoorbeeld een betalingsverplichting uit een overeenkomst (in welk geval artikel 53 Rv had kunnen worden toegepast), maar tegen elke erfgenaam afzonderlijk. Hij dient daarom iedere mede-erfgenaam afzonderlijk in deze procedure te betrekken.
3De beslissing
De rechtbank
geeft eiser gelegenheid om binnen twee weken na heden de procesinleiding en dit vonnis bij afzonderlijk exploot te betekenen aan de nog niet in dit geding verschenen erfgenamen van [erflaatster] , te weten:
-
[D] ,
-
[E] ,
-
[F] ,
-
[G] ,
-
[H] ,
-
[I] ,
dan wel in voorkomend geval aan hun plaatsvervullers,
en elk van hen op te roepen om uiterlijk, niet in persoon, maar vertegenwoordigd door een advocaat in deze procedure te verschijnen,
gelast eiser aan deze mede-erfgenamen desgevraagd afschriften van de overige processtukken van deze procedure te verstrekken,
verwijst de zaak naar de rolzitting van 4 juni 2025, opdat de thans nog niet verschenen erfgenamen kunnen reageren op de conventionele en reconventionele vorderingen van partijen, alsmede op hetgeen de rechtbank in dit vonnis onder 2.2 tot en met 2.10 heeft overwogen,
stelt eiser en [B] en [C] in de gelegenheid op de rolzitting van te reageren op hetgeen de rechtbank hierboven onder 2.2 tot en met 2.10 heeft overwogen,
houdt voor het overige iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.R. Tjallema en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2025.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733