Sluiten
Split-Online
De resolutie van uw scherm staat te laag. U kunt met deze resolutie Split-Online niet optimaal gebruiken. Pas uw resolutie aan bijvoorbeeld door <CTRL> in te drukken en te scrollen met uw muis.

Bijlagen rapport alimentatienormen 2024

Inhoud

Bijlage 1 Modellen voor netto- en brutomethode

Bijlage 2 Toelichting bij de modellen

Bijlage 3 Tarieven en tabellen

Bijlage 4 Tabel eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen

Bijlage 5 Draagkrachttabel kinderalimentatie

Bijlage 1 Modellen voor netto- en brutomethode

Model voor de nettomethode (tarieven van januari 2024)

Nettomethode: berekening draagkracht voor (box 1-) inkomen tot € 2.065 bruto per maand, mits geen sprake is van fiscale voordelen, bijtellingen en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.

Inkomen uit dienstbetrekking/uitkering - gegevens uit loon- of uitkeringsspecificatie Inkomsten

  Inkomsten  
1.   Netto arbeidsinkomen uit dienstbetrekking € +
2.  Netto AOW-uitkering  € +
3.  Netto-uitkering andere sociale verzekeringswetten  € +
4.   Vakantietoeslag 8 % € +

5. 

Netto arbeidsinkomen bouw1 inclusief 100% waarde vakantiebonnen, 46 werkweken per jaar € +

6.  

Netto pensioen (vakantietoeslag niet altijd inbegrepen) € +

7.  

Ander netto inkomen (bijv. kleine bijverdiensten en KGB) € +

8.  

Totaal netto inkomen € +
     
  Lasten  
9. Kosten voor levensonderhoud  € +
10. Woonbudget  € +
  Of Werkelijke woonlasten  € +
20.   Overige lasten € +
21.  Draagkrachtloos inkomen  € -
22.   Draagkrachtruimte €
23.  Draagkracht: voor kinderalimentatie volgens tabel / draagkracht, voor partneralimentatie: 60% van de draagkrachtruimte  
25.   Er resteert € (a)
26.   Kinderalimentatie (totaal voor alle kinderen) € -

1) Vanaf 2010 bedraagt het belaste en onbelaste deel resp. 99% en 1%.

Model voor de brutomethode (tarieven van januari 2024)

Brutomethode: berekening draagkracht voor inkomens vanaf € 2.230 bruto per maand van bruto naar netto (bedragen per jaar) of in geval fiscale voordelen, bijtellingen, box 3-­ vermogen of de inkomensafhankelijke combinatiekorting een rol spelen.

BOX I : INKOMEN UIT WERK EN WONING

  Loon  
41. Bruto arbeidsinkomen uit dienstbetrekking € +
42.  Bruto AOW-uitkering (geen premieswerknemersverzekeringen) € +
43. Bruto uitkering andere sociale verzekeringswetten € € +
44. Vakantietoeslag 8% € +
45. Bruto arbeidsinkomen bouw inclusief belast deel waarde vakantiebonnen, 46 weken (zie 118 onbelast deel)2 € +
46. Inkomsten uit overwerk € +
47. 13de maand / 14de periode € +
48. Belaste gratificaties, tantièmes, eindejaarsuitkering € +
49. Belaste onkostenvergoeding € +
50.  Bruto pensioen (vakantietoeslag niet altijd inbegrepen) € +
    € 
  Pensioenpremies  
51. Ingehouden pensioenpremie  € -
52. VUT / FPU-premie e.d. € -
53. Aanvullende pensioenpremie / premie reparatie WAO/ WIA-gat (ingehouden door werkgever) € -
54. Loon voor de premies werknemersverzekeringen € -(A)
     
  Premies werknemersverzekeringen (NB premie-inkomensgrens)  
55. Premie WW € -
56. Premie arbeidsongeschiktheidsverzekering in verband met reparatie WAO/WIA-gat (collectieve regeling, premie ingehouden door werkgever) € -

2) Zie noot 7.

  Premie Zorgverzekeringswet    
57. (Op aanslag betaalde) inkomensafhankelijke bijdrage ZVW3 (resp. 5,32% en 6,57% over maximaal bijdrageloon € 71.628)   
58. Belaste bijdrage in de ziektekosten  
59. Inkomsten uit arbeid  
  Alternatief    
60. Loon volgens de jaaropgaaf (minus fiscaal belaste bijtelling privé gebruik leaseauto)  
  Werknemersaftrek    
61. Fietsaftrek (vervallen)  
62. Reisaftrek  
63. Zeedagenaftrek (vervallen)  
64. Belastbaar loon  (a)
  Winst uit onderneming    
65. (Te verwachten) winst uit onderneming (vóór ondernemersaftrek)   
66. Aftrekbeperkingen  
67. Investeringsaftrek  
68. Scholingsaftrek (vervallen)  
69. Fiscale oudedagsreserve  
70. Winst uit onderneming  

3) M.i.v. 1.1.2013 betaalt:

a. de werkgever of de uitkeringsinstantie de zogenoemde werkgeversheffing ZVW. Dit bedrag wordt niet ingehouden op het loon of de uitkering en de werkgever of uitkeringsinstantie betaalt ook geen vergoeding meer.

b. de onderhoudsplichtige zelf de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW. Indien sprake is van een werkgever of uitkeringsinstantie, houdt deze de bijdrage in op het loon.

Hier dient uitsluitend de door de onderhoudsplichtige zelf (op aanslag) betaalde of op diens loon of uitkering ingehouden bijdrage te worden opgenomen. De werkgeversheffing wordt buiten beschouwing gelaten.

  Ondernemersaftrek    
71. Zelfstandigenaftrek  
72 Speur- en Ontwikkelingsaftrek  
73 Meewerkaftrek  
74 Stakingsaftrek (max. € 3.630,-) en MKB-winstvrijstelling 13,31%  
75 Belastbare winst uit onderneming (b)
       
76 Resultaat uit overige werkzaamheden  
77 Aftrekbeperkingen  
78 Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden (c)
       
79 Periodieke uitkeringen en verstrekkingen  
80 Aftrekbare kosten (vervallen)  
81 Belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen  
       
82 Eigenwoningforfait €  
83 Rente en kosten van (hypothecaire) schulden in verband met de eigen woning €  
84 Periodieke betalingen van erfpacht e.d. €  
85 Belastbare inkomsten uit eigen woning € (e)
       
86 Premies voor lijfrenten €  
87 Premies voor uitkering bij invaliditeit, ziekte of ongeval €  
88 Premies WAZ (vervallen) €  
89 Uitgaven voor inkomensvoorziening € (f)
       
90 Uitgaven voor kinderopvang € (g)
       
91 Buitengewone uitgaven (drempel!) €  
93 Persoonsgebonden aftrek (hier geen alimentatie opnemen) (h)
94 Belastbaar inkomen uit werk en woning (saldo van a t/m h) € (i)
  Schijf I tot € 38.098 / € 40.0214 36,97% / 19,07%    
  Schijf II € 38.098 / € 40.021 tot € 75.518 36,97% / 36,97%    
  Schijf III € 75.518 of meer 49,50 %    
95 Inkomensheffing Box I €  

4) € 38.098 geldt voor personen geboren vanaf 1-1-1946.

€ 40.021 geldt voor personen geboren vóór 1-1-1946.

BOX II : INKOMEN UIT AANMERKELIJK BELANG

96 Reguliere voordelen (met name dividend) €  
97 Vervreemdingsvoordelen (vervallen)  
98 Inkomen uit aanmerkelijk belang   
99 Persoonsgebonden aftrek (het niet in Box I of III benutte deel) (II)
100 Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang  
101 Inkomstenbelasting (tot € 67.000 24,5%, vanaf € 67.000 33%) box II:  

BOX III : INKOMEN UIT SPAREN EN BELEGGEN

102 Werkelijke of in redelijkheid te verwerven inkomsten (na aftrek van kosten) uit:    
  a. (rechten op) onroerende zaken  € +  
  b. (rechten op) bepaalde roerende zaken  € +  
  c. rechten op geld (en overige vermogensrechten)  € +  
       
  d. rente en kosten van schulden €    
103 Werkelijke vermogensinkomsten    
104 Rendementsgrondslag    
 

Waarde aan het begin van het jaar van:

a. onroerende zaken € +

b. (bepaalde) roerende zaken € +

c. geld en vermogensrechten € +

d. schulden (drempel!) € -

   
  Waarde aan het eind van het jaar van:    
105 Rendementsgrondslag €  
106 Heffingsvrij vermogen5 €  
107 Toeslagen €  
108 Grondslag sparen en beleggen €  
109 Voordeel uit sparen en beleggen6 €  
110 Persoonsgebonden aftrek (het niet in box I benutte deel) €  
111 Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen €  
112 Inkomstenbelasting (vast tarief: 36%) box III €  
113

Inkomen voor aftrek inkomensheffing:
het saldo van 59 of 60, 65, 76, 81, 98 en 103

€  
114 Inkomensheffing box I en inkomstenbelasting box II en III totaal (gecombineerde inkomensheffing): het saldo van 95, 101 en 112 €  
115

Heffingskorting

  • algemene heffingskorting € +
  • arbeidskorting € +
  • inkomensafhankelijke combinatiekorting € +
  • (alleenstaande) ouderenkorting € +
  • andere kortingen7 € +
€  
116 Standaardheffingskorting €  
117 Verschuldigde inkomensheffing €  
118 Onbelast deel waarde vakantiebonnen €  
       
119a Netto inkomsten (waaronder KGB) €  
119b Netto uitgaven pensioenvoorziening (vrijgesteld in box 3) €  
  Besteedbaar inkomen per jaar vóór aftrek van de verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage ZVW8 €  
  af: door werkgever/uitkeringsinstantie ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage ZVW (vervallen) €  
  af: premie netto pensioensparen €  
120 Besteedbaar inkomen per jaar na aftrek van de verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage ZVW en premie netto pensioensparen    
  af: Aftrekbare uitgaven voor inkomensvoorziening (post 89)    
121 Besteedbaar inkomen per jaar    
121 Besteedbaar inkomen per maand (1/12) transporteren    

5) Verhoging i.v.m. diverse soorten vrijstellingen (bijvoorbeeld groene beleggingen)

6) 2023-2025 tijdelijke overbruggingswetgeving box 3

Forfaitair rendement

Spaargeld 1,03%

Overige bezittingen 6,04%

Schulden 2,47%

Het forfaitair rendement over spaargeld en schulden wordt begin 2024 bekend gemaakt

7) Bijvoorbeeld: jong-gehandicaptenkorting en box 3-kortingen.

8) Zie noot 3 bij post 57.

  Draagkrachtloos inkomen  
122 Forfait noodzakelijke lasten  € 1.270
123 Woonbudget (30% van post 121)
  of Werkelijke woonlasten
134 Overige lasten
135 Draagkrachtloos inkomen
136 Draagkrachtruimte
     
  Berekening van de draagkracht  
137 Beschikbaar: bij partneralimentatie 60 % van de draagkrachtruimte
138 Alimentatieverplichtingen (eerdere) ex-partner9
139 Voordeel i.v.m. betaalde alimentatie (eerdere) ex-partner
140 Beschikbaar voor kinderalimentatie (uit het huidige of een eerder huwelijk) en Partneralimentatie
141 Kinderalimentatie
142 Voordeel i.v.m. uitgaven voor levensonderhoud van Kinderen (vervallen)
143 Resteert voor partneralimentatie (zonder toerekening van belastingvoordeel)
144

Indien het saldo van het belastbaar inkomen van Box I minus de inkomensheffing in Box I hoger is dan de netto alimentatie, kan het belastingvoordeel worden berekend volgens de methode “Buijs”10

Netto alimentatie per jaar (12 x post 143) € (NA)

stap 1 De netto alimentatie noemen we (NA). Het belastbaar inkomen in Box I (post 94, eventueel verminderd na verhoging van de persoonsgebonden aftrek op grond van 139) noemen we (BI)  
stap 2

Is (BI) kleiner dan of gelijk aan € 38.098?

Ga dan naar stap 10.

 
stap 3

Is (BI) kleiner dan of gelijk aan € 75.518?

Ga dan naar stap 7.

 
stap 4 Bereken [(BI) – 75.518] x 0,6303 € (P)  
stap 5  Is (P) groter dan (NA), bereken dan (NA) x 1,587 En ga naar stap 11  € +
stap 6

Is (P) kleiner dan (NA), bereken dan (P) x 1,587 € + Bereken (NA) – (P)

(NA) heeft dus een nieuwe waarde gekregen,

(BI) stellen we nu op € 75.518 € + (NA)

 
stap 7

Bereken [(BI) – 38.098] x 0,6303 € (P)

 
stap 8

Is (P) groter dan (NA) bereken dan (NA) x

1,587 En ga naar stap 11 € +

 
stap 9

Is (P) kleiner dan (NA), bereken dan (P) x 1,587 € +

Bereken (NA) – (P)

(NA) heeft dus een nieuwe waarde gekregen, € (NA)

 
stap 10

Bereken (NA) x 1,587 € +

Alimentatieplichtige AOW leeftijd? Bereken (NA) x 1,236 € +

 
stap 11

Beschikbaar voor partneralimentatie per jaar

Tel alle bedragen in de rechterkolom op € +

 
145

Is bedoeld saldo lager dan de netto alimentatie, dan kan de bruto alimentatie aldus worden berekend:

 
 

netto alimentatie per jaar € +

 
 

inkomensheffing in Box I € +

 
 

Totale som netto alimentatie en belastingvoordeel in Box I € + € +

 
 

Netto alimentatie € +

 
 

Belastbaar inkomen Box I € +

 
 

Inkomensheffing in Box I € -

 
     
  Verschil (VS) €  
  dit verschil (VS) delen door 0,64 (Box III) Indien laatstbedoeld bedrag lager is dan het belastbaar inkomen van Box III (LET OP: bij toepassing van 139 moet worden vergeleken met de daar verkregen bedragen):  
  36% van dit bedrag €  
  Bruto alimentatie €  
146 Indien dit bedrag (laatstbedoeld verschil (VS) gedeeld door 0,64) hoger is dan het belastbaar inkomen van Box III (evt. na toepassing van 139):  
  inkomstenbelasting in Box III (evt. na toepassing van 139) (VS) van 145 € +  
  Belastbaar inkomen box III € +  
  Inkomensheffing in box III € -  
     
  Verschil €  
  Dit verschil vermenigvuldigen met 0,36 geeft het belastingvoordeel in Box III  € +
  Totaal bruto alimentatie inclusief belastingvoordeel   

9) Ook eventueel in dat verband doorbetaalde hypotheekrente.

10) Voor de gehanteerde bedragen en schijfpercentages wordt verwezen naar de belastingtabellen.

Het belastingvoordeel per schijf wordt gevonden door toepassing van de formule

100 ÷ [100 – het schijfpercentage] (stappen 5, 6, 8, 9 en 10) en de formule

[100 – schijfpercentage] ÷ 100 (stappen 4 en 7). De uitkomsten zijn afgerond.

Bijlage 2 Toelichting bij de modellen

1.1 Modellen en tarieven

Er zijn twee modellen: het netto- en brutomodel. De twee modellen zijn opgenomen in de losse bijlage bij dit rapport. Dit hoofdstuk bevat een puntsgewijze toelichting op de modellen. De nummering hieronder correspondeert met die in de modellen, zodat bij het gebruik daarvan de toelichting gemakkelijk per onderwerp kan worden geraadpleegd. Tariefgegevens van de laatste jaren zijn onder dezelfde nummering achter de modellen in de bijlage opgenomen (‘tarieven en tabellen’). De Expertgroep publiceert halfjaarlijks een actuele bijlage waarin de recente tarieven zijn verwerkt.

1.2 Toelichting bij het model voor de netto methode

1. Netto arbeidsinkomen uit dienstbetrekking

Onder netto inkomen wordt hier verstaan: het bruto inkomen onder aftrek van de hierover verschuldigde belasting, de eventueel daarop ingehouden of verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage premie ZVW, premies werknemersverzekeringen, pensioenpremie c.q. bijdrageverhaal en andere collectieve werknemerslasten. Voor andere inhoudingen waarvan blijkt uit de loonspecificatie moet zo nodig worden gecorrigeerd.

In geval van inkomsten die sterk aan schommelingen onderhevig zijn, bijvoorbeeld als gevolg van conjunctuur- of seizoensinvloeden of structureel overwerk, kan aanleiding bestaan een langere periode in de beschouwing te betrekken zodat een redelijk gemiddel- de wordt verkregen. In die gevallen zou ook overwogen kunnen worden om, uitgaande van een jaaropgave, toch een bruto berekening te maken.

Inkomen van werknemers die vakantiebonnen ontvangen wordt niet bij 1 maar bij 5 ingevuld. Als het inkomen per vier weken wordt betaald, dient dit te worden omgerekend naar een maandbedrag (vermenigvuldigen met de breuk 13/12). Het betreft zowel inkomsten uit hoofd- als uit nevenfuncties (zie ook 7a).

In de loonstrook is de standaardloonheffingskorting verwerkt, die bestaat uit: de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en – eventueel, indien daar recht op bestaat – de jonggehandicaptenkorting en de (alleenstaande) ouderenkorting.

2. Netto AOW-uitkering

Onder de netto AOW-uitkering wordt verstaan de bruto AOW-uitkering verminderd met de daarover verschuldigde loonheffing en overige inhoudingen, waaronder de inkomens- afhankelijke bijdrage premie ZVW. Over een AOW-uitkering betaalt men geen premie WW.

Het basispensioen voor een gehuwde is anders dan voor een ongehuwde. Daarom heeft een scheiding in het algemeen invloed op de hoogte van de AOW-uitkering.

De AOW geeft recht op een vakantietoeslag die jaarlijks in mei wordt betaald. Zie voor het bedrag de desbetreffende regeling.

3. Netto uitkering andere sociale verzekeringswetten

De uitkering dient te worden verminderd met de verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage premie ZVW. Uitkeringen aan werknemers waarbij vakantiebonnen worden verstrekt moeten niet bij 3 maar bij 5 worden ingevuld.

4. Vakantietoeslag

De vakantietoeslag wordt in de berekening betrokken. Daartoe wordt bij het netto inkomen in het algemeen 8% opgeteld.

De bijtelling van vakantietoeslag geldt niet voor werknemers die nog vakantiebonnen ontvangen. Hun inkomsten worden niet bij 1 of 3 maar bij 5 ingevuld. Over een uitkering krachtens de sociale verzekeringswetten en over een AOW-uitkering ontvangt men vakantietoeslag. De vakantietoeslag over de AOW bedraagt echter geen 8% Zie voor het juiste bedrag de desbetreffende regeling. Over de meeste particuliere pensioenen ontvangt men geen afzonderlijke vakantietoeslag.

5. Netto arbeidsinkomen incl. 100 %-waarde vakantiebonnen

In een aantal sectoren wordt gebruik gemaakt van vakantiebonnen. Het netto maandinkomen van werknemers die vakantiebonnen ontvangen, kan niet zonder meer uit de loonstrook worden afgelezen, doch moet berekend worden. Bij deze werknemers is namelijk geen sprake van vakantietoeslag en loon over vakantiedagen. De verstrekte vakantiebonnen omvatten gedeeltelijk vakantiegeld en gedeeltelijk een vergoeding ter zake van loonderving voor vakantiedagen, waarover het loon niet wordt doorbetaald. Deze werknemers ontvangen (doorgaans) maximaal 46 weken loon (en vakantiebonnen) per jaar. De vakantiebonnen kunnen 2 à 3 keer per jaar verzilverd worden. In die situatie wordt aan de hand van de salarisgegevens en de waarde van de vakantiebonnen het werkelijk besteedbaar netto inkomen per maand herleid. Op een loonstrook wordt meestal alleen de fiscaal belaste waarde van de vakantiebon vermeld. De fiscaal onbelaste waarde bedroeg tot 1999 meestal 25% en is daarna afgebouwd.

Per loonperiode wordt over de belaste waarde loonheffing op het loon ingehouden.

De 100%-waarde van de vakantiebon wordt door de werkgever aan de bedrijfsvereniging afgedragen. Bij de verzilvering van de vakantiebon krijgt de werknemer dan ook de gehele waarde uitgekeerd. Een gebruikelijke berekening van het werkelijk netto maandinkomen op basis van een weekloon gaat als volgt: 46 maal netto weekinkomen vermeerderd met 46 maal de 100 %-waarde van de vakantiebon en het totaal gedeeld door 12.

Over een periode van werkloosheid, bijvoorbeeld bij vorstverlet, ontvangt een werknemer een WW-uitkering. Hieromtrent worden door de desbetreffende uitkerende instantie opgaven (ook jaaropgaven) verstrekt.

In de sector Bouwnijverheid wordt gebruik gemaakt van het zogenaamde Tijdspaarfonds.

Het loon wordt over 52 weken betaald, waarnaast per jaar 18 dagen extra worden uitbetaald.

Over het totaal van beide bedragen wordt 8% vakantietoeslag uitbetaald. Op de loonstrook worden de extra dagen vermeld als bijvoorbeeld “TSF-dagen” of “tijdspaarfonds”.

De daarmee corresponderende bedragen, inclusief de vakantietoeslag daarover, worden door de werkgever rechtstreeks gestort in het tijdspaarfonds. De bouwplaatswerknemer kan de opgebouwde rechten aanwenden voor vrije tijd, de levensloopregeling of een uitkering in geld.

6. Netto pensioen

Onder het netto pensioen wordt verstaan het bruto pensioen verminderd met de daarover verschuldigde loonheffing en overige inhoudingen. Over een pensioen betaalt men geen premie WW.

Een pensioen geeft meestal geen recht op een afzonderlijke vakantie-uitkering.

Zie LET OP pensioenverrekening en –verevening onder 7h.

7. Ander netto inkomen

a. Bijverdiensten

Het is niet mogelijk eenduidig aan te geven of en in hoeverre nevenverdiensten, zoals over- werk en gehonoreerde nevenfuncties, mede bepalend moeten zijn voor de draagkracht.

Dit zal van geval tot geval beoordeeld moeten worden. Bij de beoordeling van de vraag of de onderhoudsplichtige vrijwillig mag stoppen met nevenverdiensten of overwerk zou in aanmerking genomen kunnen worden of deze nevenverdiensten in mindere of meerdere mate inherent zijn aan de vervulling van de hoofdfunctie en of deze inkomsten ook al -structureel- tijdens het huwelijk werden verworven. Bij sterke schommelingen in inkomsten moet zoveel mogelijk het gemiddelde worden bepaald.

Fooien worden zoveel mogelijk bij de draagkrachtberekening in aanmerking genomen.

b. Onkostenvergoedingen

Onkostenvergoedingen worden niet bij het inkomen opgeteld, tenzij deze als bovenmatig aangemerkt moeten worden. Van geval tot geval zal moeten worden beoordeeld of de onkostenvergoeding (gedeeltelijk) als verkapt inkomen is aan te merken. Daarbij zal rekening gehouden moeten worden met het feit dat meestal niet precies is aan te geven waaruit de maandelijkse beroepskosten bestaan. In geval van een vergoeding voor noodzakelijke beroepskosten worden extra kosten alleen in aanmerking genomen voor zover de vergoeding aantoonbaar ontoereikend is.

c. Verhuur van kamers zonder of met pension

Inkomsten uit verhuur van een kamer zonder pension in een gehuurde woning zal in de regel als netto-inkomsten of als bijdrage in de woonlasten in aanmerking kunnen worden genomen. Structurele verhuur van een kamer met pension zal in de regel worden beschouwd als een werkzaamheid, waarbij de opbrengst verminderd met de kosten in box I in de heffing wordt betrokken. Indien sprake is van een zodanige activiteit, verdient het aanbeveling het brutomodel te gebruiken.

d. Kostgeld kinderen

Kostgeld betaald door inwonende kinderen wordt buiten beschouwing gelaten.

Dit kostgeld beïnvloedt de draagkracht niet.

e. Kinderbijslag/kindgebonden budget

De ontvangen kinderbijslag wordt rechtstreeks toegerekend aan de bij de onderhoudsplichtige verblijvende kinderen, voor wie de bijdragen zijn bestemd. De kinderbijslag wordt daarom niet bij het inkomen opgeteld.

De kinderbijslag is in de behoeftetabellen verdisconteerd. Het kindgebonden budget is afhankelijk van het aantal kinderen per huishouden en de hoogte van het verzamelinkomen van de ouder die de kinderbijslag ontvangt en zijn of haar eventuele toeslagpartner. Hoe lager het inkomen, hoe hoger het kindgebonden budget.

Er gelden wel inkomensgrenzen, afhankelijk van het aantal kinderen. Vanwege het inkomensafhankelijke karakter kan het kindgebonden budget niet worden verdisconteerd in de behoeftetabellen. Het dient apart te worden verwerkt als klein netto inkomen aan de zijde van de ontvanger, maar alleen in geval van kinderalimentatie.

f. Ontvangen kinderalimentatie

Een voor eigen kinderen of kinderen van de nieuwe partner ontvangen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding wordt niet bij het inkomen opgeteld, tenzij - en dan voor zover - het duidelijk is dat deze bijdrage de behoefte van de kinderen te boven gaat.

g. Inkomen van de nieuwe partner

Bij een nieuwe partner met eigen inkomsten is het uitgangspunt dat deze daarmee in eigen onderhoud kan voorzien. Op grond van dit uitgangspunt blijft dit inkomen buiten de draagkrachtberekening. De partner wordt als het ware als een zelfstandige economische eenheid beschouwd. De helft van de woonkosten en van andere gezamenlijke lasten wordt aan de partner toegerekend en voor wat betreft de toepassing van de bijstandsnorm en het draagkrachtpercentage wordt de nieuwe partner buiten beschouwing gelaten (alleenstaande norm, zie ook 9 en 23). Maakt de onderhoudsplichtige aannemelijk dat zijn partner niet geheel in eigen onderhoud kan voorzien dan wordt, indien sprake is van vaststelling van partneralimentatie, het inkomen van de partner als gezinsinkomen bij dat van de onderhoudsplichtige opgeteld (voor de vaststelling van kinderalimentatie is dit niet aan de orde, gelet op de voorrang van kinderalimentatie boven de onderhoudsplicht voor een nieuwe partner, zie ook hoofdstuk 4.5). Het netto maandinkomen vermeerderd met de vakantietoeslag van de partner wordt in dat geval onder 7 vermeld. Voor de toepassing van de bijstandsnorm en het draagkrachtpercentage worden de onderhoudsplichtige en zijn partner in deze situatie als gehuwden gezien.

Weigert de onderhoudsplichtige het inkomen van zijn partner bekend te maken dan moet worden aangenomen dat de partner in eigen onderhoud kan voorzien. Indien de partner geen inkomen heeft (of een zeer gering inkomen) dan bestaat er recht op uitkering van een bedrag gelijk aan de voor deze partner geldende algemene heffingskorting.

h. Klein netto inkomen uit vermogen

Hieronder moeten worden begrepen inkomsten uit vermogen, zoals effecten en onroerend goed, dat tot de heffingsgrondslag van box III behoort, maar waarvan de waarde verminderd met de schulden lager is dan het heffingvrije vermogen, zodat per saldo geen belasting in box III is verschuldigd. De inkomsten dienen onder aftrek van de kosten in aanmerking te worden genomen als netto inkomsten.

Elk inkomen uit vermogen behoort een rol te spelen, dus ook inkomsten die uit belegging van door schenkingen, erfstellingen en legaten verkregen vermogen verworven worden.

Indien blijkt dat vermogen door een van de wil van de onderhoudsplichtige afhankelijke oorzaak minder opbrengt dan redelijkerwijs verwacht mag worden, kan een redelijke meeropbrengst in aanmerking worden genomen. Onder omstandigheden is interen op het vermogen niet uitgesloten.

Als een uitkering na ontslag mede bestemd is als aanvulling op het inkomen na ontslag, kan dit deel van de uitkering in aanmerking worden genomen bij de berekening van de draagkracht aldus, dat dit deel wordt toegerekend aan een bepaalde periode.

LET OP pensioenverrekening / pensioenverevening Indien de onderhoudsplichtige een uitkering uit hoofde van pensioenverrekening aan een ex-echtgenoot moet betalen, beveelt de expertgroep aan deze verplichting af te trekken van het (bruto) inkomen en uitsluitend het resterende inkomen in de alimentatie- berekening te betrekken. Als de onderhoudsplichtige een pensioenvereveningsbijdrage moet betalen, is deze bijdrage in beginsel al van het inkomen afgetrokken omdat het pensioenfonds de vereveningsuitkering veelal rechtstreeks aan de gerechtigde betaalt.

Als de pensioenverrekening in het verleden contant is afgerekend, beveelt de Expertgroep aan bij de berekening van de draagkracht na pensionering van degene die tot uitkering is overgegaan in beginsel het inkomen te nemen na aftrek van het bedrag van de indertijd berekende voorwaardelijke verrekeningsuitkering. Als de onderhoudsplichtige een pensioenverrekenings- of -vereveningsuitkering ontvangt, dient dit inkomen bij het overig inkomen te worden opgeteld.

8. Totaal netto besteedbaar inkomen

Eventuele premies voor inkomensvoorzieningen verminderen het netto besteedbaar inkomen. Voor de berekening van kinderalimentatie is 9 tot en met 23 vervangen door de draagkrachttabel, zie bijlage 5 bij het Rapport.

9. Kosten voor levensonderhoud

10. Woonbudget

a. Algemeen

Zowel bij kinderalimentatie als bij partneralimentatie houden wij bij het bepalen van draagkracht in beginsel rekening met een woonbudget van 30% van het NBI.

b. Huur

Ook in geval van een huurwoning wordt gerekend met een woonbudget van 30%.

20. Overige lasten

Hieronder zou kunnen worden verstaan de volgende lasten:

Zelf betaalde premie arbeidsongeschiktheidsverzekering / oudedagsvoorziening / nabestaandenpensioen

De niet door de werkgever op het loon ingehouden, maar door de betrokkene zelf betaalde premie voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering (bijvoorbeeld om het zogenaamde WAO/WIA-gat te dichten), een oudedagsvoorziening en/of een nabestaandenpensioen kan hier worden opgenomen.

Deze premies worden slechts in aanmerking genomen als de voorziening noodzakelijk is, bijvoorbeeld als sprake is van een onvolledig pensioen. Slechts die premie die recht geeft op een, gezien het inkomen, redelijke oudedagsvoorziening / nabestaandenpensioen komt voor aftrek bij de vaststelling van de draagkracht in aanmerking. Aansluiting kan worden gezocht bij de situatie zoals die bestond tijdens huwelijk / samenwoning. Indien partijen toen een dergelijke premie nodig achtten en betaalden, is het in beginsel redelijk dat de onderhoudsplichtige na het uiteengaan daarmee doorgaat. Bij de afweging kan ook een rol spelen dat de onderhoudsplicht in beginsel eindig is.

De premie voor een oudedagsvoorziening, gesloten omdat men een deel van zijn pensioen vanwege pensioenverrekening dan wel -verevening mist, wordt in beginsel niet als noodzakelijke last beschouwd.

Kosten zorg- of omgangsregeling

Voor de verwerking van kosten verbonden aan de zorgregeling, zie paragraaf 4.3.5.

Andere bijzondere kosten

Bij de bepaling van de noodzakelijke kosten van bestaan kan ook met andere bijzondere kosten rekening gehouden worden. Als voorbeeld kan worden genoemd autokosten, indien deze sociaal en/of medisch noodzakelijk zijn, terwijl daarvoor geen vergoeding kan worden verkregen.

Werkelijke verwervingskosten

Algemene kosten

Reële, noodzakelijke kosten, gemaakt om het inkomen te verwerven, worden volledig bij de berekening van het draagkrachtloos inkomen betrokken.

21. Draagkrachtloos inkomen

De som van de in aanmerking te nemen lasten, inclusief de bijstandsnorm, wordt draag- krachtloos inkomen genoemd. Het is het gedeelte van het inkomen dat geen draagkracht oplevert.

22. Draagkrachtruimte

Het draagkrachtloos inkomen wordt afgetrokken van het totaal netto inkomen. Wanneer het saldo positief is wordt dit draagkrachtruimte genoemd. Deze draagkrachtruimte wordt in een bepaalde verhouding, die vastligt in het draagkrachtpercentage (zie 23), tussen onderhoudsplichtige en onderhoudsgerechtigde(n) verdeeld.

23. Draagkracht

Van de gevonden draagkrachtruimte (zie 22) wordt 60% beschikbaar geacht voor partneralimentatie.

Voor kinderalimentatie is het beschikbare percentage in de tabel en de daaraan ten grondslag liggende formule verwerkt.

25. Resterend bedrag

Het resterende bedrag kan de onderhoudsplichtige geacht worden voor alimentatie te kunnen missen.

26. Kinderalimentatie

Indien vaststelling van kinderalimentatie is verzocht, moet, voor zover deze tussen partijen in geschil is, de behoefte van de kinderen worden vastgesteld. Zie hiervoor hoofdstuk 3.1 en de in de losse bijlage opgenomen tabel ‘eigen aandeel kosten van kinderen’ met toelichting.

1.3 Toelichting bij het model voor de bruto methode

Box I Inkomen uit werk en woning

41 Bruto arbeidsinkomen uit dienstbetrekking

Opgegeven moet worden het overeengekomen loon per jaar. Het bedrag dat per 4 weken wordt betaald moet met 13 worden vermenigvuldigd.

Als een jaaropgave beschikbaar is, kan men bij 60 beginnen en 41 tot en met 59 overslaan.

Als men niet over een jaaropgaaf beschikt maar wel over de laatste salarisspecificatie van een jaar met cumulatieve gegevens kan men uitgaan van het heffingsloon dat in die cumulatieve gegevens staat, ook wel aangeduid als loon voor loonbelasting/premieheffing, loon lb/ph, belastbaar loon, fiscaal loon of loon loonheffing. Dit loon is gelijk aan het loon dat op een jaaropgaaf staat. Dit loon dient men niet te verwarren met loon OT of loon SVW.

Inkomsten van werknemers die vakantiebonnen ontvangen worden niet bij 41 maar bij 45 ingevuld.

Bruto ZW-uitkering van het UWV

Een ZW-uitkering over een periode waarin geen (echte of fictieve) dienstbetrekking aanwezig is, telt (sinds 2020) niet meer mee voor de hoogte van de arbeidskorting.

Voor een vrijwillige ZW-verzekering bij het UWV geldt een uitzondering: het inkomen daaruit telt altijd als inkomen mee voor de arbeidskorting.

42 en 43 Bruto AOW-uitkering en Bruto uitkering andere sociale verzekeringswetten

Een WW-, WAO/WIA- en AOW-uitkering kan hier worden ingevuld, tenzij het een uitkering betreft waarbij aan werknemers vakantiebonnen worden verstrekt. Deze dienen bij 45 te worden ingevuld.

Het basispensioen voor een gehuwde verschilt van dat voor een ongehuwde. Daarom heeft een scheiding in het algemeen invloed op de hoogte van de AOW-uitkering. Over een AOW-uitkering is geen premie WW verschuldigd. Jaarlijks in mei wordt over de AOW- uitkering een vakantietoeslag uitbetaald. Deze toeslag bedraagt niet de gebruikelijke 8% bruto, maar een jaarlijks vast te stellen vast bruto bedrag.

LET OP: Pensioenverrekening / pensioenverevening

Indien de onderhoudsplichtige een pensioenverrekeningsuitkering aan een ex-echtgenoot moet betalen beveelt de Expertgroep aan deze verplichting af te trekken van het bruto inkomen en uitsluitend het resterende inkomen in de alimentatieberekening te betrekken. Als de onderhoudsplichtige een pensioenvereveningsbijdrage moet betalen is deze bijdrage in beginsel al van het inkomen afgetrokken omdat het pensioenfonds de vereveningsuitkering rechtstreeks aan de gerechtigde betaalt.

Als de pensioenverrekening in het verleden contant is afgerekend beveelt de Expert- groep aan bij de berekening van de draagkracht na pensionering van degene die tot uitkering is overgegaan in beginsel het inkomen te nemen na aftrek van het bedrag van de indertijd berekende voorwaardelijke verrekeningsuitkering.

Als de onderhoudsplichtige een pensioenverrekenings- of -vereveningsuitkering ontvangt, dient dit inkomen bij het overig inkomen te worden opgeteld.

44 Vakantietoeslag

De vakantietoeslag wordt in de berekening betrokken door bij het bruto inkomen 8% op te tellen. Er wordt geen vakantietoeslag bijgeteld bij werknemers die vakantiebonnen ontvangen. Hun inkomsten worden niet bij 41 of 42 maar bij 45 ingevuld. Over het vakantiegeld worden geen werknemersverzekering- en pensioenpremies e.d. geheven, maar wel de inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage ZVW, voor zover het maximum niet reeds op basis van het overige loon is bereikt.

Over een WW-, WAO/WIA- en AOW-uitkering wordt ook vakantietoeslag berekend.

Voor het percentage, zie de betreffende regeling.

Over diverse particuliere pensioenen wordt geen vakantietoeslag uitgekeerd.

45 Bruto arbeidsinkomen inclusief belast deel waarde vakantiebonnen

Het bruto inkomen van werknemers in sectoren waarin vakantiebonnen worden verstrekt, kan niet zonder meer uit de salarisspecificatie worden afgelezen, doch moet berekend worden. Bij deze werknemers is er namelijk geen sprake van een vakantietoeslag en loon over vakantiedagen. De verstrekte vakantiebonnen omvatten gedeeltelijk vakantiegeld en gedeeltelijk een vergoeding ter zake van loonderving voor vakantiedagen, waarover het loon niet wordt doorbetaald. Deze werknemers ontvangen in het algemeen maximaal 46 weken loon (en vakantiebonnen) per jaar. De vakantiebonnen kunnen 2 à 3 keer per jaar verzilverd worden. In die situatie wordt aan de hand van de salarisgegevens en de waarde van de vakantiebonnen het bruto inkomen per jaar herleid. Op een loonstrook wordt meestal alleen de fiscaal belaste waarde van de vakantiebon vermeld. Per loonperiode wordt over deze belaste waarde loonbelasting op het loon ingehouden.

De 100%- waarde van de vakantiebon wordt door de werkgever aan de bedrijfsvereniging afgedragen. Bij de verzilvering van de vakantiebon krijgt de werknemer dan ook de gehele waarde uitgekeerd. Bij 45 moet het fiscale bruto jaarinkomen worden ingevuld. Een gebruikelijke berekening van dit fiscale jaarinkomen in geval van een weekloon gaat als volgt: 46 maal het bruto weekinkomen vermeerderd met 46 maal de belaste waarde van de vakantiebonnen.

Over een periode van werkloosheid, bijvoorbeeld bij vorstverlet, ontvangt een werknemer een WW-uitkering. Hieromtrent worden door de desbetreffende uitkerende instantie opgaven (ook jaaropgaven) verstrekt. Voor zover bij de WW-uitkering vakantiezegels worden verstrekt zijn deze 100% belast. Over de uitkeringsperiode is het fiscale bruto loon dus het aantal uitkeringsweken maal de bruto weekuitkering vermeerderd met het aantal uitkeringsweken maal de 100%-waarde van de vakantiebonnen. Indien de rest van het jaar gewerkt is, kan voor het aantal gewerkte weken 46 minus het aantal uitkerings- weken worden gerekend. Het fiscale bruto loon over die weken is dan dit aantal weken maal het bruto weekinkomen vermeerderd met dit aantal weken maal de belaste waarde van de vakantiebonnen. Het totaal kan bij 45 als fiscaal bruto jaarinkomen worden ingevuld.

De onbelaste waarde van de vakantiebonnen (over de gewerkte weken) dient bij 118 te worden opgegeven.

In de sector Bouwnijverheid wordt sinds 2006 gebruik gemaakt van het Tijdspaarfonds.

Het loon wordt over 52 weken betaald, waarnaast per jaar 18 dagen extra worden uitbetaald.

Over het totaal van beide bedragen wordt 8% vakantietoeslag uitbetaald. Op de loonstrook worden de extra dagen vermeld als bijvoorbeeld “TSF-dagen” of “tijdspaarfonds”.

De daarmee corresponderende bedragen, inclusief de vakantietoeslag daarover, worden door de werkgever rechtstreeks gestort in het tijdspaarfonds. De bouwplaatswerknemer kan de opgebouwde rechten aanwenden voor vrije tijd of een uitkering in geld.

46 Inkomsten uit overwerk

Het is niet mogelijk eenduidig aan te geven of en in hoeverre nevenverdiensten, zoals overwerk en gehonoreerde nevenfuncties, mede bepalend zijn voor de draagkracht. Dit zal van geval tot geval beoordeeld moeten worden. Bij de beoordeling van de vraag of de onderhoudsplichtige vrijwillig mag stoppen met nevenverdiensten of overwerk zou in aanmerking genomen kunnen worden of deze nevenverdiensten in mindere of meerdere mate inherent zijn aan de vervulling van de hoofdfunctie en of deze inkomsten ook al - structureel - tijdens het huwelijk werden verworven. Bij sterke schommelingen in inkomsten moet zoveel mogelijk het gemiddelde worden bepaald.

Fooien worden zoveel mogelijk bij de draagkrachtberekening in aanmerking genomen.

47 en 48 13e maand/14e periode, belaste gratificaties en tantièmes

Eventueel ander bruto arbeidsinkomen, zoals een dertiende maand, een veertiende periode, gratificaties, tantièmes en eindejaarsuitkeringen worden bij het bruto arbeidsinkomen geteld, tenzij deze posten een incidenteel karakter dragen of reeds in het bruto inkomen onder 41 of 45 zijn verantwoord.

49 Belaste onkostenvergoedingen

Het wel of niet belast zijn van een onkostenvergoeding kan afgeleid worden uit de salaris- specificatie. Aan het feit dat de onkostenvergoeding fiscaal wordt belast kan niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat het gaat om verkapt inkomen.

51 Ingehouden pensioenpremie

De ingehouden pensioenpremie wordt op het bruto arbeidsinkomen in mindering gebracht, omdat deze premie voor de loonheffing niet tot het loon wordt gerekend.

De premie per jaar kan het best worden benaderd door het per maand betaalde bedrag met twaalf of het per 4 weken betaalde bedrag met dertien te vermenigvuldigen.

OP betekent ouderdomspensioen, NP betekent nabestaandenpensioen, IP-BW betekent invaliditeitspensioen bovenwettelijk.

53 Aanvullende door werkgever ingehouden premie nabestaandenpensioen/reparatie

WAO/WIA-gat

Het zogenaamde WAO/WIA-gat en het tekort in nabestaandenpensioen kan worden gerepareerd door een collectieve aanvullende pensioenvoorziening. Fiscaal gezien heeft dit dezelfde gevolgen als de betaling van de gewone pensioenpremie. De premie moet dus op het loon in mindering worden gebracht voordat de premies werknemersverzekeringen worden berekend.

Deze premies worden slechts in aanmerking genomen als de voorziening noodzakelijk is, bijvoorbeeld als sprake is van een onvolledig pensioen. Slechts die premie die recht geeft op een, gezien het inkomen, redelijke oudedagsvoorziening dan wel redelijk nabestaanden- pensioen komt voor aftrek bij de vaststelling van de draagkracht in aanmerking. Aansluiting kan worden gezocht bij de situatie zoals die bestond tijdens het huwelijk of de periode gedurende welke men samenwoonde. Indien partijen toen een dergelijke premie nodig achtten en betaalden is het in beginsel redelijk dat de onderhoudsplichtige na het uiteen- gaan daarmee doorgaat. Bij de afweging kan ook een rol spelen dat de onderhoudsplicht in beginsel eindig is.

De premie voor een oudedagsvoorziening, gesloten omdat men een deel van zijn pensioen vanwege pensioenverrekening dan wel -verevening mist, wordt in beginsel niet als een noodzakelijke last beschouwd.

De premie per jaar kan het best worden benaderd door het per maand betaalde bedrag met twaalf of het per 4 weken betaalde bedrag met dertien te vermenigvuldigen.

54 Loon voor de premies werknemersverzekeringen

Het op deze plaats berekende saldo geeft het inkomen, waarover de premies werknemersverzekeringen moeten worden berekend.

55 Premie WW

De premie WW (Werkloosheidswet) moet worden berekend over het loon per werkdag, maar over niet meer dan het maximum dagloon na aftrek van een franchise. Dat betekent dat bij een parttime dienstbetrekking het loon niet gedeeld kan worden door het totaal aantal werkdagen per jaar. Voor de gevallen waarin dit wel kan, volgen voor de verschillende jaren het totaal aantal werkdagen, het maximum dagloon, (door deze getallen met elkaar te vermenigvuldigen) het maximale inkomen en de franchise waarover nog premie betaald moet worden uit de tabel in de bijlage ‘tarieven en tabellen’ onder 55.

Het loon waarover de premie moet worden berekend, is vastgelegd in de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen. Het in het model onder (A) berekende totaal zal daar in vrijwel alle gevallen exact mee overeenkomen. Verschillen zijn mogelijk in het geval van beloningen in natura.

Het premiepercentage wordt per bedrijfstak vastgesteld. De wachtgeldpremie en de werkloosheidspremie moeten bij elkaar worden opgeteld. Het voor betrokkene geldende percentage kan worden ontleend aan zijn loonstrook. Alleen indien geen zekerheid kan worden verkregen over het juiste percentage, mag gebruik worden gemaakt van het geschatte gemiddelde percentage (zie tabel in de bijlage ‘tarieven en tabellen’ onder 55).

56 Premie arbeidsongeschiktheidsverzekering i.v.m. reparatie WAO/WIA-gat

De reparatie van het WAO/WIA-gat, ontstaan door de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen, vindt in sommige gevallen plaats via een collectieve aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering. Of dit het geval is, blijkt uit de loonstrook.

De betaalde premie moet aan de loonstrook worden ontleend en worden omgerekend naar een bedrag per jaar. Uit de loonstrook moet blijken hoe de premie wordt berekend.

Het zal gaan om een percentage van het loon, verminderd met de pensioen- en VUT-premie, na aftrek van een franchise.

Een redelijke schatting kan worden verkregen door het per maand betaalde bedrag met 12 of het per 4 weken betaalde bedrag met 13 te vermenigvuldigen.

57 Inkomensafhankelijke bijdrage premie ZVW

Met ingang van 1 januari 2013 wordt over het loon of de uitkering op verschillende manieren de inkomensafhankelijke bijdrage premie ZVW geheven:

  • de werkgever of de uitkeringsinstantie betaalt de zogenoemde werkgeversheffing ZVW. Dit bedrag wordt niet ingehouden op het loon of de uitkering en de werkgever of uitkeringsinstantie betaalt ook geen vergoeding meer.
  • de onderhoudsplichtige betaalt zelf de bijdrage ZVW. De werkgever of uitkeringsinstantie houdt de bijdrage in op het nettoloon.

Daarnaast kan een directeur grootaandeelhouder op aanslag een inkomensafhankelijke bijdrage premie ZVW verschuldigd zijn.

Met de ingehouden of op aanslag verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage dient bij de vaststelling van het netto besteedbaar inkomen rekening te worden gehouden, zie 120.

58 Bijdrage werkgever in ziektekosten

Een andere dan de onder 57 bedoelde bijdrage van de werkgever in de door de werknemer te betalen ziektekosten zal over het algemeen worden aangemerkt als belast loon en dient dan hier te worden opgenomen.

59 Inkomsten uit arbeid

Het berekende bedrag geeft het totaal van de belaste inkomsten uit arbeid.

60 Loon volgens jaaropgave(n)

Als een jaaropgave met betrekking tot loon uit dienstbetrekking beschikbaar is kan met 60 worden begonnen. De nummers 41 tot en met 59 behoeven dan niet te worden ingevuld.

Premies

Het loon volgens de jaaropgave is al vermeerderd met alle belaste toeslagen en uitkeringen, de bijdrage premie levensloopregeling, het vakantiegeld en het overwerk. Afgetrokken zijn al de pensioenpremies, de premie WW en de inhoudingen in verband met een collectieve reparatie van het WAO/WIA-gat.

Wordt op het nettoloon de inkomensafhankelijke bijdrage premie ZVW ingehouden, dan dient de jaaropgave in dat te verband te worden gecorrigeerd.

Als men niet over een jaaropgaaf beschikt maar wel over de laatste salarisspecificatie van een jaar met cumulatieven kan men in veel gevallen uitgaan van het heffingsloon dat in de cumulatieven staat, ook wel aangeduid als loon voor loonbelasting/premieheffing, loon lb/ ph, belastbaar loon, fiscaal loon of loon loonheffing. Dit loon is gelijk aan het loon dat op een jaaropgaaf staat. Dit loon dient men niet te verwarren met loon OT of loon SVW.

Indien in de jaaropgave inkomsten uit overwerk zijn verwerkt, moet worden nagegaan of deze inkomsten niet een louter incidenteel karakter dragen in welk geval deze meestal niet tot het inkomen worden gerekend.

Bij werknemers die vakantiebonnen ontvangen, is de belaste waarde van de verstrekte vakantiebonnen in het loonbedrag op de jaaropgave begrepen. Bij inkomen uit arbeid is een deel van de waarde onbelast. Dit deel van de waarde moet worden ingevuld bij 118. Van belang is dat de jaaropgaaf het onbelaste deel niet vermeldt. Zie verder 45.

Auto van de zaak

Stelt de werkgever een auto ter beschikking, dan wordt voor het privégebruik van deze auto voor de inkomensheffing een forfaitair bedrag bij het inkomen opgeteld, tenzij de werknemer zijn privégebruik beperkt tot minder dan 500 kilometer per jaar en aan de overige voorwaarden voor het achterwege laten van de bijtelling is voldaan. De bijtelling leidt tot een hogere loonheffing. Het gevolg hiervan is dat het besteedbaar inkomen per maand daalt. Bijzondere omstandigheden daargelaten wordt met deze fiscale bijtelling, en dus met de daling van het besteedbaar inkomen, geen rekening gehouden.

Immers, de bijtelling betreft in feite een belasting op loon in natura: het door de werkgever gratis ter beschikking gestelde privégebruik van de auto waarvoor betrokkene zelf geen benzine, verzekering, onderhoud of afschrijving betaalt. Tegenover de extra geheven belasting kan worden geacht voor de betrokkene een voordeel in de privésfeer te staan, omdat hij de keuze heeft de auto van de zaak al dan niet te accepteren.

Soms wordt aan de werkgever een vergoeding voor het privégebruik van de auto betaald.

Deze vergoeding strekt in mindering op het bedrag dat voor de inkomstenbelasting bij het loon moet worden opgeteld. Tegenover de aan de werkgever betaalde vergoeding staat derhalve een lagere belastingheffing, maar ook lager loon vanwege inhouding van een daadwerkelijk door de werknemer betaalde vergoeding.

Nu de extra heffing ingevolge de bijtelling ter zake van het privégebruik en de eventueel betaalde vergoeding het gevolg zijn van een keuze van de werknemer, dient de extra belasting die de bijtelling oplevert in de jaaropgaaf – bijzondere omstandigheden daargelaten – buiten beschouwing te worden gelaten en derhalve te worden gecorrigeerd. Van het inkomen volgens jaaropgaaf dient dan ook de bijtelling – verminderd met de eventuele eigen bijdrage – voor het privégebruik van de zakelijke auto te worden afgetrokken. Het bedrag van de bijtelling is in de regel kenbaar uit de loonstroken.

62 Reisaftrek

De reisaftrek geldt bij regelmatig woon-werkverkeer en wordt uitsluitend in aanmerking genomen voor zover de per openbaar vervoer afgelegde reisafstand meer bedraagt dan

10 kilometer per dag. De aftrek wordt verminderd met de ontvangen reiskostenvergoeding.

In beginsel is een openbaarvervoerverklaring vereist.

64 Belastbaar loon (a)

Dit is het loon, gecorrigeerd voor de eventuele bijtelling voor het privégebruik van de auto van de zaak en verminderd met de reisaftrek, dat de basis vormt voor de berekening van de loonheffing.

65 (Te verwachten) winst uit onderneming (vóór ondernemersaftrek)

Een natuurlijke persoon-ondernemer die een onderneming op eigen naam of in samenwerking met anderen drijft, geniet winst uit onderneming. Over de in een jaar gerealiseerde winst na aftrek van ondernemersaftrekken en eventuele andere aftrekposten worden inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen geheven. Het bedrag dat resteert na aftrek van IB en premies volksverzekeringen (de netto-winst) kan de ondernemer aanwenden voor zijn levensonderhoud. Het is niet ongebruikelijk dat een natuurlijke persoon-ondernemer niet de hele netto-winst aan zijn onderneming onttrekt voor levensonderhoud, maar een deel in de onderneming achterlaat, bijvoorbeeld om investeringen te doen of om (bedrijfs) schulden af te lossen. Voor de berekening van het NBI kan met het deel van de netto-winst dat in de onderneming achterblijft (en niet wordt onttrokken voor privé-uitgaven) rekening worden gehouden door dit bedrag in post 65 af te trekken bij de zin ‘af: Bedrag dat na heffing van IB en premies volksverzekeringen niet aan de onderneming wordt onttrokken’. Bij post 119a wordt daar vervolgens rekening mee gehouden.

Voorbeeld

De (te verwachten) winst uit onderneming (vóór ondernemersaftrek) is € 50.000. Dit bedrag wordt ingevuld bij post 65, eerste regel. De ondernemer wil van de netto-winst na aftrek van IB en premies volksverzekeringen € 10.000 in de onderneming houden. Dit bedrag kan bij post 65 worden ingevuld achter de zin ‘af: Bedrag dat na heffing van IB en premies volksverzekeringen niet aan de onderneming wordt onttrokken’. Na invulling van de posten 66 t/m 93 wordt dan bij de posten 94 en 95 de inkomensheffing box 1 berekend over een winst van € 50.000. Bij post 119a, en uiteindelijk bij de berekening van het NBI, wordt met de € 10.000 die in de onderneming achterblijft rekening houden.

Ook is het mogelijk dat een ondernemer structureel een hoger bedrag aan zijn onderneming onttrekt dan de netto-winst in enig jaar. Dat kan het geval zijn als in eerdere jaren in de onderneming geld is opgepot (netto-winst die in de onderneming is achtergebleven).

Daarover zijn in eerdere jaren reeds IB en premies volksverzekeringen betaald. Wanneer met een dergelijk bedrag rekening moet worden gehouden voor de berekening van het NBI, dan kan dit eveneens worden ingevuld bij post 65 na de zin ‘Bij: Bedrag dat na heffing van IB en premies volksverzekeringen extra aan de onderneming wordt onttrokken’.

Het ligt op de weg van de ondernemer om inzicht te verschaffen in zijn bedrijfsvoering en actuele financiële positie. Wenselijk zijn niet alleen de stukken waarmee de ondernemer inzicht kan geven in de bedrijfsvoering in de afgelopen jaren, bijvoorbeeld de drie laatste jaarstukken over het verleden (met daarin de balans, de winst- en verliesrekening en toelichting inclusief kasstroomoverzichten, belastingaangiften en -aanslagen), maar ook stukken waarmee hij zijn verwachtingen voor de toekomst kan onderbouwen, zoals concept jaarstukken, prognoses (bijvoorbeeld een liquiditeitsprognose) en voorlopige aanslagen.

Berekening van de belastingdruk

Op de te verwachten beschikbare winst dient de IB in mindering te worden gebracht. De belastingdruk wordt berekend op basis van de (geschatte) fiscale winst uit onderneming voor het desbetreffende jaar. Vanwege beperkingen en faciliteiten in de fiscale wetgeving (denk aan ondernemersaftrekken en voorzieningen) kan de bedrijfseconomische winst afwijken van de belastbare winst uit onderneming op basis waarvan de verschuldigde belasting wordt berekend. Het is daarom van belang rekening te houden met die fiscale beperkingen en faciliteiten. Deze worden behandeld in 66 tot en met 74.

Deze exercitie in verband met diverse fiscale correcties en faciliteiten behoeft niet te worden gemaakt in het geval waarin de verrekenbare verliezen ten minste even groot zijn als de geschatte belastbare winst. In dat geval is de belastingdruk op het te verwachten beschikbare winst voor het desbetreffende jaar nihil.

Privégebruik auto

Een ondernemer kan er voor kiezen om een auto, die hij niet alleen binnen zijn onderneming gebruikt maar ook daarbuiten, als bedrijfsmiddel aan te merken. De (lease)kosten van de auto verminderen in dat geval de winst. Indien sprake is van privégebruik, wordt – bij de aangifte inkomstenbelasting – een bijtelling in aanmerking genomen, die de winst verhoogt.

De bijtelling wordt op vergelijkbare wijze als bij werknemers met een auto van de zaak bepaald (zie 60).

De Expertgroep beveelt aan de bijtelling ten behoeve van de belasting van het privégebruik voor de bepaling van de draagkracht buiten beschouwing te laten. Bij de vaststelling van de te verwachten winst dient de winst derhalve niet te worden verhoogd met de bijtelling.

Het gevolg is dat een lagere belastingdruk dan de reële belastingdruk in aanmerking wordt genomen en meer actuele draagkracht resteert.

Directeur grootaandeelhouder

Indien een ondernemer zijn onderneming drijft door middel van een aparte rechtspersoon (en aanmerkelijk belanghouder van een BV of NV is), is in de regel sprake van een salaris en mogelijk reguliere - in de zin van met enige regelmaat terugkerende - dividenduitkeringen.

In de alimentatieberekening is in dat geval niet de post bedrijfsresultaat van belang, maar post 41 (loon) of 60 (in geval van jaaropgaaf) en post 96 (reguliere voordelen). Ook hier dient te worden beoordeeld wat de ondernemer vanaf het moment van vaststelling van de onderhoudsverplichting in de toekomst mag worden geacht te kunnen onttrekken aan de vennootschap, in de vorm van salaris of dividend. Zie voor de beoordeling verder het hiervoor opgemerkte.

66 Aftrekbeperkingen

De belastingwet kent een groot aantal aftrekbeperkingen. Voor de berekening van de verschuldigde belasting, dient de bedrijfseconomische winst te worden verhoogd met de kosten die in aftrek zijn gebracht, maar waarvoor een aftrekbeperking geldt. Door hier de kosten op te nemen waarvoor een aftrekbeperking geldt wordt dit bewerkstelligd. De beperking van deze aftrek heeft een belastingverhogend effect.

67 Investeringsaftrek

Bij aftrek in verband met investeringen dient onderscheid te worden gemaakt in aftrek die leidt tot uitstel en aftrek die leidt tot afstel van de heffing van belasting. Aftrek die leidt tot uitstel van heffing, zoals willekeurige afschrijving, geeft in het jaar van afschrijving een belastingvoordeel. Daar staat een belastingnadeel in een ander jaar tegenover, als in dat jaar niet meer kan worden afgeschreven. Mede gelet op het doel van de regeling, wordt aanbevolen het belastingvoordeel en -nadeel niet te verwerken.

Afstel van heffing kan worden verkregen indien door de ondernemer is geïnvesteerd in bepaalde bedrijfsmiddelen. Naast de afschrijvingen kan in sommige gevallen een deel van het investeringsbedrag ten laste van de winst worden gebracht in de vorm van een (kleinschaligheids-, energie- en milieu-) investeringsaftrek. Het gaat om een eenmalige aftrek waarvan de hoogte afhankelijk is van het geïnvesteerde bedrag. Indien aannemelijk is dat een zodanige investering plaats zal vinden, kan de aangifte over een voorgaand jaar informatie geven over de omvang van de aftrek. Gelet op het doel van de regeling kan de aftrek buiten beschouwing worden gelaten.

68 Vervallen

69 Fiscale oudedagsreserve

Anders dan werknemers hebben ondernemers geen (verplichte) pensioendeelname.

De premie voor een pensioenvoorziening drukt dan ook niet automatisch de inkomsten en draagkracht.

Ondernemers (eenmanszaken, vof’s en vrijberoepsbeoefenaren) kunnen in beginsel jaarlijks ten laste van de winst uit onderneming een bedrag toevoegen aan hun fiscale oudedagsreserve (FOR). In feite gaat het hierbij om een keuze: wanneer de ondernemer dat bij zijn aangifte verzoekt blijft de toevoeging over het desbetreffende jaar achterwege.

Ten aanzien van de omvang van de toevoeging bestaat geen keuzevrijheid. Het bedrag dat kan worden toegevoegd is in de wet vastgelegd als een afgeleide van de winst. De regeling is bedoeld als fiscale tegemoetkoming aan ondernemers die hun financiële middelen in hun onderneming hebben geïnvesteerd en daardoor de mogelijkheid missen hun oudedagsvoorziening extern te financieren. De FOR is overigens geen vrije reserve. De regeling biedt de ondernemer uitstel van de inkomstenheffing over de bedragen die aan de FOR worden toegevoegd. Over het bedrag van de FOR -dit is het totaal van de toevoegingen- moet te zijner tijd de belasting alsnog worden afgerekend voor zover dit bij beëindiging van de onderneming niet wordt aangewend voor de aankoop van een lijfrente.

De FOR kan in beginsel niet uitgaan boven het eigen vermogen (het vermogen dat de ondernemer zelf in zijn onderneming gestoken heeft, zie de balans). Om een jaarlijkse toevoeging aan de FOR te kunnen doen moet de ondernemer dus zijn eigen vermogen op peil houden. De (voorlopige) vrijstelling van inkomstenheffing over de gedoteerde bedragen stelt de ondernemer daartoe deels in staat. Het geeft hem extra ruimte om geld in zijn onderneming te steken. Het ondernemingsvermogen kan te zijner tijd worden aangewend om een oudedagsvoorziening te treffen.

Door de vrijstelling van inkomstenheffing over de FOR-dotatie neemt de actuele draagkracht van de onderhoudsplichtige ondernemer toe. Indien de ondernemer besluit te doteren aan de FOR, leidt het invullen van de dotatie op deze plaats tot verlaging van de fiscale winst zodat in het jaar van dotatie minder belasting verschuldigd is. Op de reserve kan niet worden ingeteerd, zodat de betreffende investering in de FOR vervolgens ook in aanmerking moet worden genomen, bij 134 (overige kosten).

Besluit de ondernemer niet te doteren, maar extern een – fiscaal gefaciliteerde – voorziening op te bouwen, dan dient daarmee niet op deze plaats maar bij de inkomensvoorzieningen rekening te worden gehouden.

Vanaf 2023 mogen geen bedragen meer aan de fiscale oudedagsreserve worden toegevoegd.

70 Winst uit onderneming

Het saldo van 64 t/m 69 vormt de in aanmerking te nemen winst uit onderneming.

71, 72, 73, 74 Ondernemersaftrek en MKB-winstvrijstelling

a. Zelfstandigenaftrek

De zelfstandigenaftrek, een vast bedrag, geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium (ten minste 1225 uur) voldoet en aan het begin van het kalenderjaar de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt. Voor ondernemers die aan het begin van het kalenderjaar wel reeds de AOW-leeftijd hebben bereikt, wordt de zelfstandigen- aftrek gehalveerd. Indien in de vijf aan het belastingjaar voorafgaande jaren niet meer dan twee maal zelfstandigenaftrek is toegepast wordt deze aftrek verhoogd met de startersaftrek, eveneens een vast bedrag.

b. Speur- en ontwikkelingswerkaftrek

Deze aftrek geldt als de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en tenminste 500 uur besteedt aan werk dat is aangemerkt als speur- en ontwikkelingswerk.

c. Meewerkaftrek

Deze aftrek geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en van wie de partner zonder enige vergoeding arbeid in de onderneming verricht. De aftrek is afhankelijk van het gewerkte aantal uren en wordt uitgedrukt in een percentage van de winst.

d. Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

Op deze aftrek kan aanspraak worden gemaakt indien vanuit de positie van arbeidsongeschiktheid een onderneming wordt gestart. Vereist is dat de ondernemer in de vijf jaar voordien geen ondernemer was en in het kalenderjaar recht heeft op onder meer een WIA-, WAO-, Waz-, of Wajonguitkering.

e. Stakingsaftrek

De stakingsaftrek, een vast bedrag, wordt verleend bij het staken van een gehele onder- neming. Een ondernemer kan daar maar één keer aanspraak op maken.

f. MKB-vrijstelling

De MKB winstvrijstelling is een aftrekpost waarop de ondernemer recht heeft. De vrijstelling bedraagt een vast percentage van de winst, nadat deze is verminderd met de ondernemersaftrek. Daarbij wordt de totale winst van alle ondernemingen die een ondernemer heeft in aanmerking genomen.

75 Belastbare winst uit onderneming

De belastbare winst uit onderneming is het verschil tussen de winst (post 70) en de totale ondernemersaftrek (post 71 tot en met 74)

Inkomensafhankelijke bijdrage ZVW

De door de ondernemer op aanslag verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage ZVW dient in mindering te worden gebracht op het netto inkomen van de ondernemer, zodat dit bedrag het uiteindelijke netto besteedbare inkomen verlaagt.

76 Resultaat uit overige werkzaamheden

Het begrip resultaat uit overige werkzaamheden dient ruim te worden geïnterpreteerd. Daaronder vallen o.a. inkomsten die voortvloeien uit enige vorm van arbeid in het economisch verkeer en die niet als belastbaar loon of belastbare winst kunnen worden aangemerkt.

In dat geval kunnen geen onbelaste vergoedingen en verstrekkingen worden ontvangen (te denken valt aan: het houden van lezingen, freelance werkzaamheden, politieke functies als lid van gemeenteraad).

Onder resultaat uit overige werkzaamheden valt eveneens het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan een eigen onderneming, b.v. het verhuren door een directeur-grootaandeelhouder van een aan hem in eigendom toebehorend pand aan zijn besloten vennootschap.

Alle inkomsten zijn belast en alle kosten (voor zover toegestaan) zijn aftrekbaar.

De door de resultaatgenieter op aanslag verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage

ZVW dient in mindering te worden gebracht op het netto inkomen, zodat dit bedrag het uiteindelijke netto besteedbare inkomen verlaagt.

77 Aftrekbeperkingen

Het resultaat wordt becijferd overeenkomstig de bepalingen voor de winst uit onderneming.

Een aantal aftrekposten is echter uitgezonderd, bijvoorbeeld met betrekking tot privé getinte uitgaven. Raadpleeg in het voorkomende geval een belastingalmanak (zie ook 66).

78 Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden

Dit is de resultante van 76 en 77.

79 Periodieke uitkeringen en verstrekkingen

Dit betreft onder meer termijnen van lijfrente, pensioenverrekenings- en vereveningsuitkeringen, alimentatie en uitkeringen op grond van een vrijwillige AOW- en ANW-verzekering.

Op veel uitkeringen wordt loonheffing ingehouden volgens de regels van de Wet op de Loonbelasting 1964.

Over de uitkering kan (op aanslag) inkomensafhankelijke bijdrage premie ZVW verschuldigd zijn, waar rekening mee dient te worden gehouden.

80 Vervallen

82, 83, 84 en 85 Eigenwoningforfait, aftrekbare kosten en belastbare inkomsten uit eigen woning

Nota bene

Bij het bepalen van draagkracht voor kinder- en partneralimentatie wordt rekening gehouden met een forfaitaire woonlast van 30% (zie par. 4.6). 82 tot en met 85 blijven dan buiten beschouwing. Deze posten zijn nog relevant voor het bepalen van het verzamelinkomen, als wordt gerekend met de werkelijke woonlast en in voorkomend geval bij een onverdeelde echtelijke woning die geen hoofdverblijf meer is.

Voor de belastingwet wordt de woning die eigendom en hoofdverblijf is als bron van inkomen gezien. Dientengevolge zijn bepaalde inkomsten belast en bepaalde kosten aftrekbaar. De inkomsten worden forfaitair bepaald door middel van het eigenwoningforfait.

a. Eigenwoningforfait

Het eigenwoningforfait wordt berekend aan de hand van de WOZ-waarde die is vastge- steld voor het voorgaande jaar en bedraagt een van de waarde van de woning afhankelijke percentage.

b. Aftrekbare kosten

De meest bekende aftrekbare kosten zijn de hypotheekrenten. De mate van gerechtigdheid tot de woning en verschuldigdheid van de lening bepalen de omvang van de inkomsten en de aftrek. Als aftrekbare kosten kunnen verder periodieke betalingen van erfpacht en opstal in aanmerking worden genomen.

Aflossingen en premies voor verzekeringen die aan de hypotheek zijn gekoppeld zijn niet aftrekbaar.

Betaalde hypotheekrente als woonlast van de alimentatieplichtige

De onderhoudsplichtige met een eigen woning (hoofdverblijf) krijgt een bijtelling in box I van het eigenwoningforfait. De hypotheekrente die betrekking heeft op de eigenwoning- schuld wordt in aanmerking genomen als aftrekbare kosten. Het saldo van het forfait minus de kosten is de aftrekpost belastbare inkomsten uit eigen woning.

Van een eigenwoningschuld is sprake tot het bedrag dat de lening is aangegaan, voor zover die betrekking heeft op de verwerving/onderhoud van die woning, en rekening houdend met een eventuele eigenwoningreserve en de aflossingseis. Ook na verkoop van de eigen woning kan onder omstandigheden nog sprake zijn van een eigenwoningschuld, zie hierna Restschuld na verkoop. Voor de belastingplichtige die wel een eigen woning heeft, maar geen of een geringe eigenwoningschuld, kan het eigenwoningforfait hoger zijn dan het bedrag waarvoor aanspraak kan worden gemaakt op aftrek. In dat geval is de aftrek in verband met geen of geringe eigenwoningschuld van toepassing (amendement Hillen). Dat leidt er toe dat de bijtelling van het eigenwoningforfait er in beginsel niet toe kan leiden dat positieve inkomsten uit eigen woning in aanmerking worden genomen. Sinds 1 januari 2019 is echter de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld beperkt. Deze aftrek wordt over 30 jaar uitgefaseerd. De aftrek wordt jaarlijks met 3 1/3 procentpunt verlaagd. In 2024 kan 80% van het verschil tussen de voordelen uit eigen woning en de op deze voordelen drukkende aftrekbare kosten in aftrek worden gebracht. Hierdoor hoeven eigenwoningbezitters met geen of een lage eigenwoningschuld in 2024 alleen over 20% van het verschil tussen het eigenwoningforfait en de daarop drukkende aftrekbare kosten belasting te betalen.

Een eigen woning in gezamenlijke eigendom leidt tot fiscaal partnerschap. Voor fiscale partners is het saldo van de belastbare inkomsten uit eigen woning en aftrekbare kosten een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel, dat zij in hun aangifte vrij kunnen toerekenen.

LET OP Willekeurige toerekening

Het is mogelijk het saldo van de voordelen uit eigen woning (in het algemeen: de (hypotheek)rente en het eigenwoningforfait) fiscaal willekeurig toe te rekenen aan fiscale partners. Willekeurige toerekening betekent dat de fiscale partners onderling de percentages kunnen vaststellen zolang ze samen maar 100 % van het saldo in aanmerking nemen. Daarbij is niet van belang wie eigenaar is van de woning of wie de (hypothecaire) schuld is aangegaan. Jaarlijks kunnen de fiscale partners een nieuwe keuze maken.

In het kader van alimentatievaststelling beveelt de Expertgroep aan om in het geval de onderhoudsplichtige samenwoont met iemand die (wordt geacht) in zijn eigen levensonderhoud (te) voorzie(n)t, bij de berekening van de woonlasten aan elk van beiden, zowel in het bruto als ook in het netto traject, de helft van het eigenwoning- forfait en de hypotheekrente toe te rekenen.

Betaalde hypotheekrente naast woonlast alimentatieplichtige

Het vertrek uit een eigen woning doet in de regel niet de aansprakelijkheid voor de in verband met de financiering aangegane schuld eindigen. Dat leidt er in scheidingszaken vaak toe dat naast de nieuwe woonlast ook nog een bedrag aan hypotheekrente die betrekking heeft op het voormalige hoofdverblijf wordt doorbetaald. Die hypotheekrente kan betrekking hebben op een woning die geheel in eigendom is van de vertrokken partner, maar ook op een woning die gemeenschappelijk eigendom is. Het vertrek uit de woning leidt ertoe dat de woning geen hoofdverblijf meer is en in beginsel niet meer aan de definitie van eigen woning voldoet. Dat kan gevolgen hebben voor de hypotheekrenteaftrek.

Als de voormalige fiscale partner of duurzaam gescheiden levende echtgenoot in de woning achterblijft, blijft de woning voor de vertrokken partner nog voor maximaal twee jaar na het vertrek als eigen woning kwalificeren. Gevolg is dat nog recht bestaat op de hypotheekrenteaftrek, voor zover deze betrekking heeft op diens aandeel in de woning.

Indien het ter beschikking stellen van de woning aan de gewezen fiscale partner of duurzaam gescheiden levende echtgenoot is te beschouwen als het voldoen aan een onderhoudsverplichting (familierechtelijke of dringende morele plicht, mits in rechte vorderbaar), ontstaat een persoonsgebonden aftrekpost tot het bedrag van het eigenwoningforfait, zodat per saldo geen bijtelling van het eigenwoningforfait plaatsvindt.

Voor degene die in de woning is achtergebleven, blijft de betaalde rente voor dat deel dat correspondeert met het aandeel in de eigendom van de woning gewoon aftrekbaar.

Ook het eigenwoningforfait dient voor dat deel te worden aangegeven. Indien het genot van de woning door de vertrokken ex-partner op grond van een onderhoudsverplichting ter beschikking wordt gesteld, dient ook de andere helft van het eigenwoningforfait als periodieke uitkering te worden bijgeteld. Per saldo vindt bij de gerechtigde dan volledige bijtelling van het eigenwoningforfait plaats.

In scheidingssituaties komt het regelmatig voor dat de hypotheeklasten en andere gebruikerslasten, ook die ten behoeve van de ex-partner mede-eigenaar, door de meest kapitaalkrachtige van de twee worden voldaan. Gelet op de jurisprudentie kan het voor de onderhoudsgerechtigde schuldenaar voldoen van de woonlasten, waaronder de hypotheekrente, indien deze betaling als het voldoen aan een onderhoudsplicht kwalificeert, voor de onderhoudsplichtige als een aftrekbare betaling van alimentatie worden beschouwd.

Bij de onderhoudsgerechtigde is het bedrag als periodieke uitkering belast, waartegenover dan weer de aftrek staat van de door die partij verschuldigde hypotheekrente op grond van de eigenwoning- regeling (per saldo dus geen aftrek, maar wel bijtelling van het gehele forfait). Is van deze situatie van betaling van kosten in het kader van een onderhoudsver- plichting sprake, dan dienen de voor de ander betaalde bedragen niet hier, maar onder 138 te worden ingevuld. Bij het volledig betalen van rente door de partner die in de woning is achtergebleven, verdient het aanbeveling om rekening te houden met de omstandigheid dat in de praktijk – indien geen duidelijkheid bestaat over de vraag of en in welke mate wordt voldaan aan een onderhoudsverplichting – de voor een ander betaalde rente niet in aftrek wordt toegelaten. Deze rente dient in dat geval als niet aftrekbare rente bij de woonlasten onder 123 te worden meegenomen.

Toepassing van de overgangsregeling is beperkt tot een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum van duurzaam gescheiden leven. Nadien is deze regeling niet meer van toepassing en verschuift de voormalige echtelijke woning, voor degene die de woning niet meer bewoont, naar box III. De (hypotheek)rente voor het eigen deel is dan niet meer fiscaal aftrekbaar. Wel strekt de hypotheekschuld in mindering op de in box III te belasten rendementsgrondslag.

Zolang het fiscaal partnerschap doorloopt of wordt gekozen voor behandeling als partner, blijft de woning een vrij toerekenbaar gemeenschappelijk inkomens- bestanddeel.

Leegstand

In geval de woning niet meer wordt bewoond door de voormalige fiscale partner of duurzaam gescheiden levende echtgenoot, kan de woning onder omstandigheden nog als eigen woning worden aangemerkt gedurende drie jaar na vertrek uit de woning, indien deze leeg staat en bestemd is voor de verkoop. Raadpleeg in voorkomende gevallen De Vakstudie Inkomstenbelasting 2001.

Restschuld na verkoop

Een restschuld ontstaat indien de verkoopprijs van de woning lager ligt dan de op de woning rustende eigenwoningschuld. Met ingang van 1 januari 2013 bestaat recht op aftrek van rente die wordt betaald op een schuld die de onderhouds- plichtige heeft als gevolg van een restschuld die is ontstaan in de periode van 29 oktober 2012 tot en met 31 december 2017.

Financiering in verband met uitkoop

Het komt voor dat de onderhoudsplichtige de voormalige echtelijke woning blijft bewonen, maar dan wel genoodzaakt is ter financiering van zijn overbedeling de hypotheek te verhogen.

Extra woonlasten zijn daarvan het gevolg. Deze extra lasten - niet alleen de rente maar ook de ‘vermogensvormende’ aflossing / premie - worden in aanmerking genomen, in ieder geval tot het plafond van een redelijke totale netto woonlast (11 Vergelijk HR 20 oktober 1995, NJ 1996, 91.). Deze aanbeveling heeft als bezwaar dat de onderhouds- gerechtigde of rechthebbende voor de ontvangen overbedelingsuitkering moet boeten in de vorm van een lagere alimentatie. Het zou echter niet reëel zijn de onderhoudsplichtige te dwingen tot verhuizen als dit een even hoge woonlast zou opleveren als de voormalige echtelijke woning met een verhoogde hypotheek.

Gebruiksvergoeding

Indien voor het genot en gebruik van de woning aan de vertrokken partij een vergoeding wordt betaald, is geen sprake van een ter beschikking stellen van de woning in het kader van een onderhoudsverplichting. De bewoner krijgt in dat geval geen bijtelling van het eigenwoningforfait voor het deel dat toebehoort aan een ander en ter beschikking wordt gesteld. Voor de terbeschikkingsteller bestaat in dat geval evenmin aanspraak op een persoonsgebonden aftrekpost ter hoogte van het met zijn aandeel in de woning corresponderende eigenwoningforfait. De vergoeding vormt voor de ontvanger netto inkomen (119) en voor de betaler een woonlast (123).

Kamerverhuurvrijstelling

Niet-tijdelijke verhuur van (een deel) van de eigen woning kan tot gevolg hebben dat (dat deel van) de woning niet meer als eigen woning kwalificeert en dat de woning in box III in aanmerking dient te worden genomen. Indien alleen een kamer wordt verhuurd, de verhuurinkomsten beperkt blijven tot een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag en overigens is voldaan aan de voorwaarden voor de kamerverhuurvrijstelling, blijft de woning echter geheel als eigen woning kwalificeren. De verhuurinkomsten van een kamer kunnen in dat geval als netto inkomsten in aanmerking worden genomen.

Gelet op de complexiteit van de eigenwoningregeling en de toepasselijkheid van verschil- lende regels in verschillende situaties verdient het aanbeveling in het voorkomende geval bijvoorbeeld De Vakstudie Inkomstenbelasting 2001 te raadplegen.

Zie 123 voor wat betreft de problematiek van onredelijke woonlast.

c. Belastbare inkomsten eigen woning

Dit is het saldo van het eigenwoningforfait verminderd met de aftrekbare kosten.

86 Premies voor lijfrenten

Premies voor lijfrente ter compensatie van een pensioentekort zijn in bepaalde omstandig- heden aftrekbaar.

87 Premies voor uitkering bij invaliditeit, ziekte of ongeval

Deze premies zijn geheel aftrekbaar.

88 Vervallen

89 Uitgaven voor inkomensvoorzieningen

Dit is het totaal van de uitgaven (premies) lijfrente (86) en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (87).

91 Uitgaven voor specifieke zorgkosten en weekenduitgaven voor gehandicapten

Bepaalde zorgkosten zijn aftrekbaar. Om aftrekbaar te zijn, hoeven de zorgkosten niet voor de onderhoudsplichtige zelf gemaakt te zijn. Ook kosten voor zijn partner, de tot het gezin behorende kinderen jonger dan 27 of ernstig gehandicapten ouder dan 27 jaar of zorgafhankelijke ouders, broers of zusters, komen onder omstandigheden voor aftrek in aanmerking. Aanbevolen wordt om alleen met een eventueel fiscaal voordeel in verband met de zorgkosten van de onderhoudsplichtige zelf of zijn kinderen rekening te houden.

92 Scholingsuitgaven (aftrek studiekosten) (vervallen)

93 Persoonsgebonden aftrek

Bedoeld wordt het saldo van 91.

Niet alle persoonsgebonden aftrekposten worden bij de brutomethode in aanmerking genomen. Voor de persoonsgebonden aftrekposten in verband met de betaling van alimentatie is in de methode op andere wijze voorzien. De uitgaven voor monument- panden en aftrekbare giften zijn verder buiten beschouwing gelaten, omdat deze aftrekposten worden geacht de woonlast te verminderen, dan wel te behoren tot de besteding van de vrije ruimte en als zodanig niet van invloed zijn op de alimentatieberekening.

94 Belastbaar inkomen uit werk en woning (I)

Het saldo van (a) t/m (h), de nummers 64, 75, 78, 81, 85, 89, 90 en 93 vormt de basis voor de berekening van de inkomensheffing in box I.

95 Inkomensheffing box I

De inkomensheffing in box I kent een progressief tarief met 3 schijven. Box II Inkomen uit aanmerkelijk belang Er is onder meer sprake van aanmerkelijk belang indien men, al dan niet tezamen met zijn partner, direct of indirect voor tenminste 5% van het geplaatste kapitaal aandeelhouder is.

96 en 97 Inkomen uit aanmerkelijk belang - reguliere voordelen

Voordelen die worden getrokken uit tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen of winstbewijzen zijn reguliere voordelen. Te denken is aan dividend.

99 Persoonsgebonden aftrek (het niet in box I of III benutte deel)

Indien het inkomen in box I en box III onvoldoende is voor de verrekening van de persoons- gebonden aftrek, kan de aftrek worden verrekend met inkomen uit box II, maar niet verder dan tot nihil. Is ook dit inkomen onvoldoende, dan wordt de aftrek doorgeschoven naar een later jaar.

100 Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang

Dit is het inkomen uit aanmerkelijk belang, verminderd met de persoonsgebonden aftrek en eventuele verliezen uit voorgaande jaren.

101 Inkomstenbelasting box II

De inkomstenbelasting in box II kent vanaf 2024 twee schijven. Tot een bedrag van € 67.000,- bedraagt het tarief 24,5%, voor de bedragen boven € 67.000,- is het tarief 33%.

Box III Inkomen uit sparen en beleggen

Bij het in aanmerking nemen van vermogen en schulden, wordt gekeken naar het saldo van de opbrengsten en de kosten. Zijn de inkomsten per saldo negatief, met andere woorden: is sprake van een last, dan dient te worden beoordeeld of deze lasten noodzakelijk zijn.

Vervolgens wordt aan de hand van de waarde van het vermogen minus de schulden, verminderd met het heffingsvrije vermogen, vastgesteld wat de belastingdruk is in verband met de vermogensbestanddelen minus de schulden.

In HR 24 december 2021, ECLI:HR:2021:1963 (het Kerstarrest) is beslist dat het box 3-stelsel (zoals dat tot dan bestond) in bepaalde gevallen in strijd is met het EVRM.

De Wet rechtsherstel box 3 regelt het rechtsherstel voor de massaal bezwaarmakers over de jaren 2017 tot en met 2020 en voor alle belastingplichtigen in box 3 van wie de aanslag nog niet onherroepelijk vaststond (dat zijn onder meer alle aanslagen over de jaren 2021 en 2022). Voor wat betreft de toekomst is in het coalitieakkoord de ambitie opgenomen om met ingang van 1 januari 2025 een nieuw box 3-stelsel in te voeren, waarbij inkomsten uit vermogen worden belast op basis van het werkelijke rendement.

Het Kerstarrest en de daarmee noodzakelijk gebleken operatie om over de jaren 2017 tot en met 2022 rechtsherstel te bieden hebben echter tot een aanpassing van de oorspronkelijke planning van de introductie van het nieuwe box 3-stelsel geleid. De regering heeft besloten om te koersen op de invoering van het nieuwe stelsel met ingang van het belastingjaar 2026. Voor de tussenliggende jaren, het heden, de jaren 2023 tot en met 2025, brengt het onderhavige wetsvoorstel het box 3-stelsel in lijn met het Kerstarrest. Hierbij wordt de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen aangepast. Deze nieuwe berekening wordt gebaseerd op de voor het rechtsherstel gekozen oplossing, de forfaitaire spaarvariant.

Om die reden wordt, in lijn met de voor het rechtsherstel gekozen oplossing, in het onderhavige wetsvoorstel de belastingheffing gebaseerd op de werkelijke samenstelling van het vermogen. Het vermogen wordt hiertoe onderverdeeld in drie categorieën: banktegoeden, overige bezittingen en schulden. Voor iedere vermogenscategorie geldt een afzonderlijk forfaitair rendementspercentage. (Uit: Memorie van toelichting bij Overbruggingswet box 3, Kamerstukken II 2022/23,36204, nr. 3)

102 Werkelijke of in redelijkheid te verwerven inkomsten (na aftrek van kosten)

Het gaat hier om daadwerkelijke of redelijkerwijs mogelijke opbrengsten uit:

a. (rechten op) onroerende zaken

b. (rechten op) bepaalde roerende zaken

c. rechten op geld (en overige vermogensrechten) verminderd met de

d. rente en kosten van schulden.

Voor de berekening van de draagkracht is in beginsel het werkelijke of in redelijkheid te verwerven inkomen uit de diverse vermogensbestanddelen (inclusief die toebehoren aan kinderen waarover gezag wordt uitgeoefend) bepalend. Indien blijkt dat het vermogen door een van de wil van de onderhoudsplichtige afhankelijke oorzaak minder opbrengt dan redelijkerwijs te verwachten is, dan wordt een in redelijkheid te verwerven inkomen in aanmerking genomen. Brengt het vermogen meer op dan redelijkerwijs te verwachten is, dan wordt die meerdere opbrengst in aanmerking genomen.

Onder omstandigheden is interen op het vermogen niet uitgesloten.

Rente en kosten van schulden kunnen van de opbrengst worden afgetrokken voor zover deze schulden redelijk worden geacht, zie ook 18.

Waarschuwing

Als hier rentelasten worden verantwoord, is er geen plaats voor ver­ werking van diezelf- de rentelasten in het draagkrachtloos inkomen (‘onder de streep’).

Het saldo van de inkomsten en uitgaven vormen de werkelijke vermogensinkomsten.

104/105 Rendementsgrondslag

Het voordeel uit sparen en beleggen wordt gesteld een percentage van de rendements- grondslag, voor zover dat meer bedraagt dan het heffingsvrij vermogen, indien van toepassing vermeerderd met de ouderentoeslag (106/107).

De rendementsgrondslag wordt gevormd door de waarde van de bezittingen genoemd onder 102 onder a, b en c, verminderd met de waarde van de schulden, mits deze laatste de drempel (per belastingplichtige) te boven gaan op de peildatum van 1 januari van het betreffende jaar. Belastingschulden tellen daarbij niet mee. De inkomsten zijn voor de vaststelling van de rendementsgrondslag niet van belang.

De wet kent een aantal vrijstellingen, bijv.: bossen, natuurterreinen en landgoederen, voorwerpen van kunst en wetenschap, rechten op roerende zaken verkregen krachtens erfrecht, rechten op kapitaaluitkering die uitsluitend plaatsvinden bij overlijden, invaliditeit, ziekte of ongeval, spaartegoeden e.d. die worden aangehouden ingevolge de vitaliteitsregeling en groene beleggingen. Kwalificeert de verzekering als een kapitaal- verzekering eigenwoning, dan behoort de waarde van de verzekering evenmin tot de rendementsgrondslag van box III.

De bezittingen en schulden worden in aanmerking genomen voor de waarde in het economisch verkeer. Voor de bepaling van de waarde kan in beginsel aansluiting worden gezocht bij de aangifte IB die is gedaan onder de Wet IB 2001 en de daarop volgende aanslag IB.

In geval van fiscaal partnerschap is sprake van een gezamenlijke rendementsgrondslag.

De bezittingen en schulden worden gesaldeerd en verminderd met het heffingsvrije vermogen van de belastingplichtige en zijn fiscale partner. Het saldo is vrij toerekenbaar.

Indien van de alleenstaande norm wordt uitgegaan wordt aanbevolen alleen rekening te houden met de bezittingen en schulden van de onderhoudsplichtige.

106/107 Heffingsvrij vermogen

Op de rendementsgrondslag dient het heffingsvrije vermogen van ieder belastingplichtige in mindering te worden gebracht.

In geval van fiscaal partnerschap is sprake van heffingsvrije vermogen van de belasting- plichtige en zijn fiscale partner. Indien van de alleenstaande norm wordt uitgegaan wordt aanbevolen alleen rekening te houden met het heffingsvrije vermogen van de onderhoudsplichtige.

Het heffingsvrij vermogen kan worden verhoogd in geval van groene beleggingen.

Voor kinderen bestaat geen aparte aanspraak op heffingsvrij vermogen.

108 Grondslag sparen en beleggen

Dit is het saldo van 105 tot en met 107.

109 Voordeel uit sparen en beleggen

Dit is het forfaitaire inkomen uit box III. Vanaf 1 januari 2023 is de forfaitaire bepaling van het inkomen uit vermogen gewijzigd overeenkomstig de Wet rechtsherstel box 3.

110 Persoonsgebonden aftrek (het niet in box I benutte deel)

Voor zover de persoonsgebonden aftrek het inkomen uit werk en woning (box I) van het kalenderjaar niet vermindert, vermindert de aftrek het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box III) van het jaar, maar niet verder dan tot nihil.

111 Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen

Dit is het forfaitair rendement verminderd met de persoonsgebonden aftrekpost.

112 Inkomstenbelasting box III

De inkomensbelasting van box III kent een vast tarief van 36%.

113 Inkomen voor aftrek inkomensheffing

Het totaal van 59, 60, 65, 76, 79, 98 en 102 vormt het werkelijke inkomen uit de boxen I, II en III. Dat hier wordt vermeld. Voor zover op dit inkomen reële kosten drukken die nog niet op deze opbrengst in mindering zijn gebracht, worden deze kosten onder de streep bij de lasten opgenomen.

114 Inkomensheffing box I en inkomstenbelasting boxen II en III

Het totaal van de onder 95, 101 en 112 berekende inkomensheffing en -belasting wordt hier vermeld.

115 Heffingskorting

De berekende belasting wordt vervolgens verminderd met het totaal aan heffingskortingen (116).

De algemene heffingskorting geldt voor iedereen. De arbeidskorting geldt voor ieder die met tegenwoordige arbeid, winst uit onderneming, loon of resultaat uit een werkzaamheid geniet, evenals degene die een uitkering uit een vrijwillige ZW-verzekering bij het UWV ontvangt (zie hiervoor onder 1.3)

NB: De gecombineerde heffingskorting kan nooit meer bedragen dan de verschuldigde (gecombineerde) inkomensheffing. Dit kan alleen anders zijn als er sprake is van fiscaal partnerschap van twee belastingplichtigen waarvan de één niets of weinig verdient waardoor deze partner de heffingskorting waar deze aanspraak op kan maken niet (geheel) kan verzilveren. Afhankelijk van het bedrag aan belasting verschuldigd door de fiscale partner, de leeftijd en de aanwezigheid van kinderen in het gezin kan in dat geval uitbetaling van de heffingskorting plaatsvinden. De uitbetaling kan niet meer bedragen dan het bedrag dat de meest verdienende partner maximaal verschuldigd is aan inkomensheffing minus de heffingskortingen waarop hij aanspraak kan maken.

116 Totaal heffingskortingen

Dit is het gezamenlijke bedrag van alle heffingskortingen.

117 Verschuldigde inkomensheffing

Dit is het bedrag van de berekende inkomstenbelasting, verminderd met de heffingskortingen.

118 Onbelast deel vakantiebonnen

Bij werknemers in sectoren waarin vakantiebonnen worden verstrekt dient, voor zover het niet om een WW-uitkering gaat, de onbelaste waarde van de vakantiebonnen hier opgegeven te worden. Dit onbelaste deel komt niet voor op de jaaropgaaf van de werkgever. Zie 45 en 60.

119a Netto inkomen (zie ook 7)

Indien er sprake is van ander inkomen van de onderhoudsplichtige, een door deze te ontvangen kindgebonden budget (zie 7 onder e, alleen in geval van kinderalimentatie) of van inkomen van zijn nieuwe partner die niet geheel in eigen onderhoud kan voorzien (zie 7 onder g, alleen in geval van partneralimentatie), dan dient dit inkomen hier netto te worden opgenomen.

Indien sprake is van netto inkomen van de partner, dan dient dit inkomen te worden verhoogd met het bedrag waarvoor deze partner aanspraak kan maken op uitbetaling van de heffingskorting.

119b Netto uitgaven pensioenvoorziening (vrijgesteld in box 3)

Fiscaal gefaciliteerde pensioenopbouw is mogelijk tot een brutoloon van maximaal € 137.800,- per jaar (stand per 1 januari 2024). Voor werknemers met een hoger loon is het mogelijk om, voor dat deel van het loon dat deze grens overstijgt, aan netto pensioensparen te doen.

Deze premie netto pensioensparen kan, indien deze recht geeft op een gezien het huidige inkomen, redelijke oudedagsvoorziening, in aanmerking worden genomen bij de bepaling van de draagkracht.

120 Besteedbaar inkomen per jaar na aftrek bijdrage ZVW

Ter bepaling van het besteedbare inkomen van de onderhoudsplichtige wordt de door de onderhoudsplichtige zelf verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekerings-  wet (zie post 57) in mindering gebracht op het inkomen.

120a Netto besteedbaar inkomen voor kinderalimentatie

Ter bepaling van het besteedbaar inkomen voor kinderalimentatie wordt een eventueel fiscaal voordeel in verband met de eigen woning buiten beschouwing gelaten. Er kan rekening worden gehouden met de betaling van (niet-bovenmatige) uitgaven voor inkomensvoorzieningen (zie ook 4.3. Bepalen van draagkracht voor kinderalimentatie voor kinderen tot 21 jaar).

121 Besteedbaar inkomen per maand voor partneralimentatie

Ter bepaling van het netto besteedbaar inkomen voor partneralimentatie wordt een eventueel fiscaal in verband met de eigen woning wel in aanmerking genomen. De betaling van (niet-bovenmatige) uitgaven voor inkomensvoorzieningen komen hierna bij 125 aan de orde.

Het aldus gevonden netto besteedbaar inkomen vormt de basis voor de berekening van de draagkracht voor de partneralimentatie.

122 Forfait noodzakelijke lasten

Bij het bepalen van draagkracht voor kinder- en partneralimentatie wordt rekening gehouden met een forfaitaire woonlast van 30% (zie par. 4.6). 82 tot en met 85 blijven dan buiten beschouwing. Deze posten zijn nog relevant voor het bepalen van het verzamelinkomen, als wordt gerekend met de werkelijke woonlast en in voorkomend geval bij onverdeelde echtelijke woning die geen hoofdverblijf meer is.

134 Overige lasten

Hieronder zou kunnen worden verstaan de volgende lasten:

* Premie voor uitkeringen bij ziekte, ongeval of invaliditeit / oudedagsvoorziening/ nabestaandenpensioen

Bedoeld zijn de volgende premies:

  • ter reparatie van het WAO/WIA-gat, ter dekking van een pensioenbreuk en ter dekking van het nabestaandenpensioengat voor zover door de werknemer zelf getroffen en betaald;
  • ter dekking van ziekte gedurende het eerste jaar en arbeidsongeschiktheid nadien van een zelfstandige en een directeur-grootaandeelhouder (DGA) van een BV;
  • voor de opbouw van een pensioen van een zelfstandige, ook bijvoorbeeld een levensverzekering met een lijfrenteclausule.

Ter toelichting dient nog het volgende. Een DGA is niet verzekerd voor de werknemers- verzekeringen indien hij, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, 50% of meer ‘aandeel- stemmen’ in de algemene vergadering van aandeelhouders kan uitbrengen.

Zowel ingeval er sprake is van een eenmanszaak als in geval van een besloten vennootschap zal de ondernemer zich privé moeten verzekeren voor de risico’s van arbeidsongeschiktheid (ziekte/ invaliditeit).

De premie voor een oudedagsvoorziening, gesloten omdat men een deel van zijn pensioen vanwege pensioenverrekening dan wel -verevening mist, wordt in beginsel niet als noodzakelijke last beschouwd.

De opgegeven premies dienen redelijk te zijn in relatie tot het huidige inkomen en de al getroffen andere voorzieningen. Daarnaast kan ook een rol spelen het feit dat de onder- houdsplicht in beginsel in duur beperkt is.

Zie voor netto pensioensparen nummer 119b.

* Kosten kinderopvang

In het algemeen zal met de noodzakelijke kosten van kinderopvang rekening gehouden zijn bij de bepaling van de behoefte van de kinderen. Voor zover er daarnaast nog kosten van kinderopvang worden gemaakt door de partneralimentatieplichtige om het inkomen te verwerven, kan met deze kosten bij deze post rekening worden gehouden.

'Bijzondere, niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten' (zie 4.2).

* Aflossing van schulden

Noodzakelijke aflossing van schulden die drukken op het besteedbaar inkomen kan hier in aanmerking worden genomen.

Uitsluitend indien de verschuldigde rente van schulden niet in aanmerking is genomen bij box III (werkelijke inkomsten), kunnen hier ook renten, indien noodzakelijk, in de beschouwing worden betrokken.

135 Draagkrachtloos inkomen

De som van de in aanmerking te nemen lasten, inclusief de bijstandsnorm, wordt draag- krachtloos inkomen genoemd. Het is het gedeelte van het inkomen dat geen draagkracht oplevert.

136 Draagkrachtruimte

Het draagkrachtloos inkomen wordt afgetrokken van het besteedbaar inkomen. Wanneer het saldo positief is wordt dit draagkrachtruimte genoemd. Deze draagkrachtruimte wordt in een bepaalde verhouding, die vastligt in het draagkrachtpercentage, tussen onderhoudsplichtige en onderhoudsgerechtigde(n) verdeeld.

137 Draagkrachtpercentage

Van de gevonden draagkrachtruimte wordt een bepaald percentage, het draagkrachtpercentage, beschikbaar geacht voor alimentatie. Voor partneralimentatie bedraagt dit 60% voor een alleenstaande onderhoudsplichtige. Wanneer de onderhoudsplichtige een gezin onderhoudt kan eventueel een percentage van 45% worden toegepast. ‘Gezin’ wordt hier ruim opgevat: ieder die niet alleenstaande is heeft een gezin. Hieronder valt dus niet alleen de hertrouwde onderhoudsplichtige maar ook degene die samenwoont en ook de alleenstaande ouder die geen partner heeft maar wel een of meer kinderen verzorgt.

LET OP: Nieuwe partner

De samenwoning met een nieuwe partner wordt, indien die partner in eigen onderhoud kan voorzien, bij de keuze van de toe te passen norm buiten beschouwing gelaten.

Zie 7 onder g en 9.

138 Alimentatie voor een (eerdere) ex-partner

Met uitzondering van het geval dat sprake is van kinderalimentatie (die immers voorrang heeft boven alle andere onderhoudsverplichtingen), moet de eerder vastgestelde alimentatie voor een ex-partner in beginsel als vaststaand worden meegenomen15.

De Expertgroep beveelt aan om de partneralimentatie hier af te trekken en niet vóór de berekening van het besteedbaar inkomen. De overweging daarbij is dat een draagkracht- berekening wordt gemaakt ter vaststelling van hetgeen de onderhoudsplichtige kan bijdragen, ongeacht of er één of meer ex-partners en/of kinderen uit één of meer huwelijken zijn en dat de draagkracht en het fiscaal voordeel geheel ten goede dient te komen aan de onderhoudsgerechtigden.

Op het moment dat voor de voormalige partner in het kader van een onderhoudsverplichting uitgaven voor rekening van de onderhoudsplichtige worden gedaan, zoals hypotheekrente (zie 82 en 83), dienen deze uitgaven ook hier te worden meegenomen.

139 Voordeel in verband met alimentatie eerdere ex-partner

Betaalde partneralimentatie is geheel aftrekbaar voor de inkomstenbelasting. Deze aftrek wordt niet vóór de berekening van de belasting ingevuld. Het fiscaal voordeel dat de onderhoudsplichtige door deze aftrek geniet, werkt dus niet door in het besteedbaar inkomen en de draagkrachtruimte maar komt geheel ten goede aan de onderhoudsgerechtigden.

140 Beschikbaar voor kinderalimentatie (uit huidige of eerder huwelijk) en partneralimentatie

Indien zowel kinderalimentatie als partneralimentatie wordt gevraagd, moet de ruimte verdeeld worden. Op grond van artikel 1:400 van het Burgerlijk Wetboek heeft kinderalimentatie voorrang boven alle andere onderhoudsverplichtingen. Er is alleen ruimte voor partneralimentatie als het bedrag van 140 hoger is dan de verzochte kinderalimentatie, dan wel hoger is dan het bedrag van de vastgestelde totale behoefte en de eventueel geldende kinderalimentatie voor kinderen uit een eerder huwelijk.

141 Kinderalimentatie

Indien vaststelling van kinderalimentatie is verzocht moet, voor zover deze tussen partijen in geschil is, de behoefte van de kinderen worden vastgesteld. Zie hiervoor hoofdstuk 3.1, en in bijlage 4 ‘tarieven en tabellen’ onder 28 opgenomen tabel ‘eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen’ met toelichting.

Het totale voor de kinderen te betalen bedrag wordt ingevuld, uiteraard tenzij de draag- kracht reeds voor dat bedrag ontoereikend is. In het laatste geval wordt de bijdrage voor de kinderen in overeenstemming met de draagkracht vastgesteld en is er geen ruimte meer voor partneralimentatie.

Indien er kinderen uit twee huwelijken zijn, wordt de geldende kinderalimentatie hier ingevuld, tenzij de draagkracht te gering is om in de behoefte van alle kinderen te voorzien.

In dat geval wordt de ruimte over alle kinderen gelijk verdeeld, tenzij er een aantoonbaar verschil in behoefte is.

143 Resteert voor partneralimentatie

Het bedrag dat resteert is hetgeen de onderhoudsplichtige geacht wordt voor partneralimentatie te kunnen missen. Er kan echter veelal een hoger bedrag aan alimentatie worden opgelegd omdat het door de onderhoudsplichtige te behalen fiscaal voordeel bij het thans gevonden bedrag wordt opgeteld. Dit belastingvoordeel ontstaat doordat betaalde partneralimentatie in beginsel integraal aftrekbaar is voor de inkomensheffing.

Deze aftrek levert de onderhoudsplichtige een belastingbesparing op. Betaling van het gevonden bedrag genereert een fiscaal voordeel waarvan de omvang bepaald wordt door de percentages van de belastingschijven waarin de aftrek wordt gerealiseerd. Deze belastingbesparing wordt geheel aan de onderhoudsgerechtigde toegerekend. Dit betekent dat het bedrag dat de onderhoudsplichtige kan missen met de belastingbesparing wordt verhoogd.

Berekening bruto alimentatie Algemeen

De becijferde netto partneralimentatie is één van de persoonsgebonden aftrekposten.

Omdat het belastingvoordeel bij de netto partneralimentatie wordt opgeteld, verhoogt ook dit belastingvoordeel de persoonsgebonden aftrek. Bij de berekening van het belastingvoordeel moet de netto partneralimentatie gebruteerd worden. Dat houdt in dat moet worden nagegaan hoeveel er bruto in het concrete geval nodig is om de netto alimentatie te kunnen betalen. Dit bruto bedrag is de alimentatie inclusief belastingvoordeel.

De brutering vindt plaats in dezelfde volgorde waarin de persoonsgebonden aftrek op het belastbaar inkomen in mindering wordt gebracht. Daarom moet eerst worden gekeken naar box I. Is het belastbaar inkomen in box I minus de te betalen belasting in box I (met andere woorden, wat er netto in box I overblijft) lager dan de becijferde netto partneralimentatie, dan wordt voor het surplus becijferd of dit netto uit box III kan worden gehaald. Is ook het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box III) minus de daarover te betalen belasting ontoereikend om het resterende deel van de netto alimentatie op te brengen, dan moet tot slot in box II worden nagegaan welk deel van het bruto inkomen nodig is om dat resterende deel te voldoen. De som van de gevonden bruto bedragen geeft de partneralimentatie inclusief belastingvoordeel. Het bedrag dat de onderhoudsplichtige volgens het gekozen berekeningssysteem voor zichzelf moet overhouden wordt hierdoor niet aangetast.

Als er bij 139 al belastingvoordeel is berekend, kunnen de bij 94, 100 en 111 gevonden bedragen niet zonder meer worden aangehouden. Door de verhoging van de persoonsgebonden aftrek op grond van 138 kan het belastbaar inkomen in box I, III en/of II immers gewijzigd zijn.

144

Wordt er minder netto partneralimentatie gevonden dan het netto inkomen in box I (d.w.z. het belastbaar inkomen in box I minus de inkomensheffing in box I) dan vindt de becijfering van het aan de alimentatiegerechtigde toe te rekenen belastingvoordeel geheel plaats in box I (volgens het stappenschema van Buijs). De boxen III en II blijven in dat geval buiten beschouwing.

145

Wordt meer netto partneralimentatie gevonden dan het hiervoor bedoelde netto inkomen in box I, dan dient ook het belastingvoordeel in (eerst) box III te worden becijferd. Dit belastingvoordeel wordt gevonden door:

a. als de resterende netto alimentatie hoger is dan wat netto overblijft in box III: de in box III te betalen belasting te nemen;

b. als de resterende netto alimentatie lager is dan wat netto overblijft in box III: de resterende netto alimentatie te vermenigvuldigen met het in box III te betalen percentage gedeeld door 100 verminderd met dat percentage.

Het aldus becijferde belastingvoordeel in box III dient te worden opgeteld bij het onder 145 becijferde bedrag, te weten de netto partneralimentatie vermeerderd met het belastingvoordeel in box I.

146

Wordt er meer netto partneralimentatie gevonden dan meergenoemd netto inkomen in box I en het netto inkomen in box III, dan wordt ten slotte becijferd welk belastingvoordeel in box II wordt behaald. Dit belastingvoordeel wordt gevonden door de resterende netto alimentatie te vermenigvuldigen met het in box II te betalen percentage gedeeld door 100 verminderd met dat percentage. De bruto partneralimentatie is in dat geval de som van de netto partneralimentatie vermeerderd met het belastingvoordeel in box I, het becijferde belastingvoordeel in box III en het becijferde belastingvoordeel in box II.

LET OP

Het is mogelijk dat er meer belastingvoordeel wordt berekend dan er in feite gerealiseerd kan worden. Bij het berekenen van het voordeel is er immers geen rekening mee gehouden dat een deel van de belasting door de heffingskorting niet betaald hoeft te worden.

Aan het slot van de berekening moet daarom nog worden nagegaan of er moet worden gecorrigeerd voor de heffingskorting. Die correctie moet de omgekeerde weg afleggen, dus beginnen in box II, dan eventueel verder met box III en eindigen in box I.

Rapport alimentatienormen versie 2024

Rapport alimentatienormen versie 2024

 

INHOUDSOPGAVE

Voorwoord
1. Inleiding
2. Netto besteedbaar gezinsinkomen en netto besteedbaar inkomen
2.1 Inleiding
2.2 Modellen voor het bepalen van het netto besteedbaar (gezins)inkomen
2.3 Verschillende soorten inkomen
2.4 Kindgebonden budget
3. Behoefte
3.1. Algemeen
3.2 Het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen
3.3 Behoefte van de ex-partner
4. Draagkracht
4.1 Algemeen
4.2 Berekening van draagkracht voor kinderalimentatie en partneralimentatie (algemeen)
4.3 Bepalen van draagkracht voor kinderalimentatie voor kinderen tot 21 jaar
4.4 Bepalen van draagkracht voor partneralimentatie
4.5 Inkomensvergelijking (voorheen jusvergelijking)
4.6 Bijzondere omstandigheden die de draagkracht kunnen beïnvloeden
4.7 Inkomensverlies van een onderhoudsplichtige
4.8 Uitgaven die fiscaal aftrekbaar zijn
4.9 Fiscale gevolgen van het hebben van een auto van de zaak
4.10 Draagkracht bij verpleging in een instelling voor langdurige zorg
5. Stappenplannen en rekenvoorbeelden
5.1 Stappenplan kinderalimentatie
5.2 Stappenplan partneralimentatie
5.3 Rekenvoorbeelden niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten
5.4 Rekenvoorbeeld aanvaardbaarheidstoets

Voorwoord

Wettelijke maatstaven

De hoogte van kinder- en partneralimentatie is afhankelijk van de behoefte van degene die recht heeft op alimentatie en van de draagkracht van degene die de alimentatie moet betalen (artikel 1:397, lid 1, Burgerlijk Wetboek). Behoefte en draagkracht zijn open normen, dat wil zeggen dat niet in wet- of andere regelgeving is vastgelegd wat daaronder precies moet worden verstaan.

Aanbevelingen en rekenmodellen

In het Rapport alimentatienormen (hierna: het rapport) doet de Expertgroep Alimentatie (hierna: de expertgroep) aanbevelingen voor het concretiseren en toepassen van deze open normen in het juridische debat en voor het aan de hand daarvan berekenen van de hoogte van kinder- en partneralimentatie.

Met deze aanbevelingen beoogt de expertgroep de rechtseenheid te bevorderen en bij te dragen aan de voorspelbaarheid van de uitkomst van een alimentatieprocedure. Het rapport is uitdrukkelijk niet bedoeld als handboek voor alles wat met alimentatie te maken heeft. Het rapport bevat geen aanbevelingen voor onderwerpen die buiten de reikwijdte van de begrippen behoefte en draagkracht en het aan de hand daarvan berekenen van alimentatie vallen. Die onderwerpen komen daarom in dit rapport niet aan bod. Als een vraag daarover voorligt, zal de rechter een op het geval toegesneden oordeel geven.

Voor het berekenen van alimentatie heeft de expertgroep modellen ontwikkeld (zie bijlage 1). Verschillende uitgevers brengen rekenprogramma’s uit die gebaseerd zijn op deze reken- modellen.

Het rapport is in 2023 ingrijpend herschreven en gemoderniseerd: indeling, stijl en taalgebruik zijn gewijzigd, maar inhoudelijk zijn de aanbevelingen hetzelfde gebleven. Voor de leesbaarheid is het rapport in de wij-vorm geschreven. Waar staat dat ‘wij’ iets doen mag gelezen worden dat de expertgroep aanbeveelt om dat zo te doen.

Gebruik van het rapport

Dit rapport is geschreven door rechters met het doel de aanbevelingen toe te passen bij de beoordeling van aan hen voorgelegde alimentatiegeschillen. Rechters kunnen van de aanbevelingen afwijken. Zij zullen dat in de regel alleen doen als er bijzondere omstandig- heden zijn. Bij die beoordeling speelt wat partijen stellen en hoe zij dat onderbouwen een belangrijke rol. Een relatief strikte toepassing van de aanbevelingen bevordert de rechtseenheid en de voorspelbaarheid van rechterlijke beslissingen.

Advocaten, mediators en anderen maken voor hun advieswerk en (rechts)bijstand gebruik van het rapport. Bij de meeste alimentatiekwesties maken partijen zelf afspraken, zonder tussenkomst van een rechter. Dat staat partijen vrij. Belangrijk is dat zij bij die afspraken binnen de wettelijke kaders blijven.
Gemeenten kunnen de aanbevelingen in dit rapport gebruiken bij verhaal van bijstands- uitkeringen. De specifieke bestuursrechtelijke vragen rond bijstandsverhaal vallen buiten het bestek van dit rapport.

Rapport 2024

De editie van 2024 bevat een belangrijke wijziging. Met ingang van 2023 is ook voor de bepaling van de draagkracht voor partneralimentatie het forfaitaire systeem van toepassing. Uitgangspunt daarbij is dat de onderhoudsplichtige een budget voor de eigen lasten heeft. Voor bijzondere lasten die volgens de onderhoudsplichtige niet uit dat budget kunnen worden bestreden (bijvoorbeeld herinrichtingskosten, advocaatkosten etc.) gelden nu zowel voor kinderalimentatie als voor partneralimentatie dezelfde uitgangspunten (zie hoofdstuk 4.6).

Den Haag, december 2023

mr. J.B. de Groot, voorzitter

mr. Y. Oosting, secretarisLeeuwarden, december 2022

1. INLEIDING

In artikel 1:392, lid 1, BW staat wie op grond van bloed- of aanverwantschap gehouden zijn tot het verstrekken van levensonderhoud. Dat zijn de ouders, de kinderen en behuwd- kinderen, schoonouders en stiefouders. In deze wetsbepaling staat niet wie de onderhouds- gerechtigden zijn. Dat kunnen we afleiden uit de formulering en uit andere artikelen in Titel 17 van Boek 1, BW.

In dit rapport doet de expertgroep aanbevelingen voor het vaststellen of wijzigen van de hoogte van kinder- en/of partneralimentatie na het verbreken van de relatie (alleen bij kinderalimentatie), echtscheiding, na het verbreken van een geregistreerd partnerschap en na scheiding van tafel en bed.

Het gaat daarbij om:

  • een bijdrage van de ouder in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn of haar kind(eren) aan de andere ouder  (kinderalimentatie) of direct aan het kind (indien dat 18 jaar of ouder is);
  • een uitkering tot levensonderhoud aan de gewezen echtgeno(o)t(e), de echtgenoot van wie iemand gescheiden is van tafel en bed en de gewezen geregistreerde partner (partneralimentatie). Hierna spreken wij in al deze gevallen van ex-partners.

Op grond van artikel 1:404, lid 1, BW zijn ouders verplicht naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. Gedurende het huwelijk of geregistreerd partnerschap zijn ook stiefouders onderhoudsplichtig voor de minderjarige kinderen van hun echtgenoot of geregistreerde partner die tot hun gezin behoren (art. 1:395 BW). Ouders, en in voorkomend geval stiefouders, zijn ook onderhoudsplichtig voor hun kinderen van 18 tot 21 jaar (artikel 1:395a BW). Voor kinderen vanaf 21 jaar zijn ouders onderhoudsplichtig op grond van artikel 1:392, lid 1, BW.

Als ouders uit elkaar gaan, moeten zij afspraken maken over de verdeling van de kosten van hun kind of kinderen. In de praktijk betekent dit meestal dat de ene ouder aan de andere (verzorgende) ouder – dat is de ouder bij wie het kind het hoofdverblijf heeft – of aan het kind zelf als dat 18 jaar of ouder is (kinder)alimentatie moet betalen. Als de ouders er samen niet uitkomen, zal de rechter op verzoek bepalen welk bedrag aan kinderalimentatie een ouder moet betalen.

Als een ex-partner partneralimentatie moet betalen aan de andere partner, kunnen zij daar samen afspraken over maken. Als zij daar met elkaar niet uitkomen, zal de rechter daarover desgevraagd beslissen. 

Of en welke bedrag(en) iemand aan alimentatie moet betalen hangt ervan af: 

  1. of er een onderhoudsverplichting is, en
  2. of sprake is van behoeftigheid (dit geldt niet voor kinderen tot 21 jaar), en
  3. of de onderhoudsgerechtigde behoefte heeft aan een financiële bijdrage, en
  4. of de onderhoudsplichtige draagkracht heeft om de bijdrage te betalen.

ad 1. Rangorde onderhoudsverplichtingen

Kinderen en stiefkinderen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt, hebben voorrang boven alle andere onderhoudsgerechtigden. Deze voorrangsregel is aan de orde als iemand verplicht is levensonderhoud te verstrekken aan twee of meer personen, terwijl hij of zij onvoldoende draagkracht heeft om dit levensonderhoud aan alle onderhoudsgerechtigden volledig te verschaffen (art. 1:400, lid 1, BW).

Door deze voorrangsregel moet een onderhoudsplichtige eerst de kinderalimentatie voor kinderen en stiefkinderen tot 21 jaar betalen en pas daarna (als aan de overige voorwaarden is voldaan) de alimentatie voor (stief)kinderen vanaf 21 jaar en de partneralimentatie.

ad 2. Behoeftigheid

Voor het opleggen van een alimentatieverplichting moet bij ex-partners en kinderen vanaf 21 jaar sprake zijn van behoeftigheid. Een onderhoudsgerechtigde is behoeftig:

  • wanneer hij of zij niet in staat is om (geheel) in het eigen levensonderhoud te voorzien, omdat hij of zij de nodige eigen middelen mist; én
  • hij of zij deze eigen middelen niet in redelijkheid kan verwerven.

Indien de onderhoudsgerechtigde geen of onvoldoende inkomsten heeft om in het levensonderhoud te voorzien, kan er aanleiding zijn om rekening te houden met een bepaalde verdiencapaciteit. Dat wil zeggen de mogelijkheid om in redelijkheid inkomen te verwerven. Of er aanleiding bestaat om met een verdiencapaciteit rekening te houden is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals opleiding, werkervaring, de geboden tijd om werk te zoeken, de gezondheid en de zorg voor kinderen.

Als een onderhoudsgerechtigde over vermogen beschikt, kan het onder omstandigheden redelijk zijn dat we verlangen dat iemand op dit vermogen inteert.

De expertgroep geeft geen richtlijnen over de behoeftigheid.

Ad 3 en 4. Behoefte en draagkracht

Behoefte

Behoefte is – ook bij kinderen – een van de wettelijke maatstaven voor vaststelling van alimentatie. Volgens vaste jurisprudentie is behoefte geen absoluut begrip. Het bestaan en de omvang van de behoefte hangen af van de individuele omstandigheden en moeten we van geval tot geval bepalen. Allerlei omstandigheden kunnen hierbij een rol spelen.

In elk geval is behoefte niet beperkt tot het bestaansminimum.

Draagkracht

Of iemand draagkracht heeft om alimentatie te betalen hangt enerzijds af van de inkomsten en het vermogen en anderzijds van de noodzakelijke uitgaven die daarop in mindering komen.

Daarbij gaat het niet alleen om de middelen waarover de onderhoudsplichtige beschikt, maar ook over die waarover hij redelijkerwijze had kunnen beschikken. Bij de uitgaven gaat het niet alleen om de uitgaven voor de onderhoudsplichtige zelf, maar kunnen ook de uitgaven een rol spelen voor anderen van wie het onderhoud voor rekening van de onderhoudsplichtige komt.

De vast te stellen alimentatie mag niet hoger zijn dan enerzijds de behoefte van de onderhoudsgerechtigde en anderzijds de draagkracht van de onderhoudsplichtige.

De laagste van die twee vormt de maximale bijdrage. De omstandigheden van partijen kunnen aanleiding geven de alimentatie lager dan dit maximum vast te stellen.

Opbouw van het rapport

In hoofdstuk 2 leggen we de begrippen netto besteedbaar inkomen en netto besteedbaar gezinsinkomen uit en laten we zien hoe we deze berekenen. In hoofdstuk 3 gaan we in op het bepalen van de behoefte voor zowel kinderalimentatie als partneralimentatie. In hoofdstuk 4 staan we stil bij het bepalen van de draagkracht voor kinder- en partneralimentatie. In dat hoofdstuk gaan we ook in op de zorgkorting die een rol speelt bij het bepalen van het bedrag aan kinderalimentatie dat iemand moet betalen. In hoofdstuk 5 zetten we aan de hand van twee stappenplannen met voorbeelden uiteen hoe we de behoefte en de draagkracht en uiteindelijk het bedrag aan kinder- en partneralimentatie bepalen.

Achter het rapport zitten de volgende bijlagen:

  • Bijlage 1 Model voor de netto methode, model voor de bruto methode en de toelichting op de modellen.
  • Bijlage 2 Diverse tarieven.
  • Bijlage 3 Tabel eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen.
  • Bijlage 4 Draagkrachttabel kinderalimentatie.

2 Netto besteedbaar gezinsinkomen en netto besteedbaar inkomen

2.1 Inleiding

Behoefte en draagdracht bepalen we voor kinder- en partneralimentatie op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen respectievelijk het netto besteedbaar inkomen. Bij kinderalimentatie speelt naast het netto besteedbaar (gezins)inkomen het kindgebonden budget een rol.

In dit hoofdstuk bespreken we de begrippen netto besteedbaar gezinsinkomen en netto besteedbaar inkomen.

Onder netto besteedbaar inkomen verstaan we het bruto inkomen verminderd met de daarover verschuldigde of ingehouden premies sociale verzekeringen (inclusief de inkomens- afhankelijke bijdrage premie zorgverzekeringswet) en loon- en/of inkomstenbelasting. Het netto besteedbaar gezinsinkomen is het gezamenlijke netto besteedbare inkomen van de (ex-)partners toen zij nog een gezin vormden.

2.2 Modellen voor het bepalen van het netto besteedbaar (gezins)inkomen

De expertgroep heeft twee modellen gemaakt waarmee we het netto besteedbaar inkomen berekenen: het netto model en het bruto model. Beide modellen staan in Bijlage 1 bij dit rapport.

In het netto model gebruiken we netto inkomensgegevens om het netto besteedbaar (gezins)inkomen te bepalen. In het bruto model berekenen we het netto besteedbaar inkomen aan de hand van (onder andere) de bruto inkomensgegevens.

2.2.1 Het netto model

We kunnen het netto model gebruiken bij het bepalen van de draagkracht van een onder- houdsplichtige met een inkomen uit dienstbetrekking of een uitkering van minder dan € 1.930 bruto per maand (incl. vakantietoeslag). Het bruto inkomen vinden we in een loon- of salarisspecificatie of in een specificatie van de uitkering. Ook het daarvan resterende netto inkomen blijkt uit die specificaties. De gehele berekening voeren we vervolgens uit met nettobedragen op maandbasis.

Het netto model kunnen we ook gebruiken als het inkomen niet is onderworpen aan de heffing van loon- en inkomstenbelasting in Nederland.

Het netto besteedbaar inkomen vinden we in het netto model bij post 8.

  

2.2.2 Het bruto model

We gebruiken het bruto model bij bruto inkomens vanaf € 1.930 per maand en bij alle inkomens buiten dienstbetrekking (bijvoorbeeld bij IB-ondernemers). We gebruiken het bruto model ook als er fiscale voordelen zijn (bijvoorbeeld bij uitgaven voor inkomens- voorzieningen), fiscale bijtellingen, bij bezittingen die in box 3 belast zijn of als specifieke heffingskortingen een rol spelen. Het invullen van dit bruto model is in grote lijnen vergelijkbaar met het invullen van een aangifte voor de inkomstenbelasting.

In het bruto model vinden we het netto besteedbaar inkomen bij post 121.

2.3 Verschillende soorten inkomen

2.3.1 Inkomen uit dienstbetrekking of uitkering

Werknemers en uitkeringsgerechtigden kunnen hun inkomen met loonstroken, uitkerings- specificaties en/of één of meer jaaropgaven aantonen.

2.3.2 Winst uit onderneming

Een natuurlijke persoon die een onderneming op eigen naam of in samenwerking met anderen drijft (IB-ondernemer), geniet winst uit onderneming. De ondernemer moet inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen betalen over de gerealiseerde winst, na aftrek van ondernemersaftrekken en eventuele andere aftrekposten. Het komt regelmatig voor dat een ondernemer niet de gehele nettowinst (het netto besteedbaar inkomen dat volgt uit de berekening met het bruto model) voor het levensonderhoud gebruikt. Een deel van de winst (waar al inkomstenbelasting over is betaald) blijft dan in de onderneming achter, bijvoorbeeld om daarmee investeringen te doen of om (bedrijfs)schulden af te lossen. Het netto besteedbaar inkomen is dan lager.

Bij het bepalen van de draagkracht van een ondernemer kijken we naar wat deze ondernemer in redelijkheid aan inkomen uit de onderneming kan verwerven zonder de continuïteit van de onderneming in gevaar te brengen. We moeten daarom een schatting makenvan de toekomstige ontwikkelingen in de onderneming (een prognose). In de praktijk lijkt de gedachte te bestaan dat we daarvoor moeten kijken naar het gemiddelde resultaat van de laatste drie jaren. Hoewel dat gemiddelde resultaat helpend kan zijn bij het maken van de prognose (en inzage in recente jaarstukken van de ondernemer daarvoor onmisbaar is), is dat gemiddelde resultaat slechts één van de omstandigheden die bij het maken van de prognose een rol kan spelen.

2.3.3 De directeur-grootaandeelhouder

De directeur-grootaandeelhouder in een vennootschap (meestal een BV) krijgt in de regel salaris, net als een werknemer in een ‘normale’ dienstbetrekking. Daarnaast kan hij winst- uitkeringen (dividend, winst uit aanmerkelijk belang) ontvangen. Wanneer een directeur-grootaandeelhouder privéuitgaven laat voorschieten door of geld leent van de BV die deze schuld in rekening-courant boekt, kan er aanleiding zijn om bij het bepalen van de behoefte en/of draagkracht met deze opnames rekening te houden. 

2.3.4 Inkomen uit vermogen

In bepaalde gevallen kunnen we bij het bepalen van het netto besteedbaar inkomen rekening houden met werkelijke inkomsten uit vermogen, zoals inkomen uit de verhuur van onroerend goed. Dat inkomen moet dan in elk geval bestendig beschikbaar (kunnen) zijn.

2.4 Kindgebonden budget

Het kindgebonden budget is een inkomensafhankelijke maandelijkse bijdrage van de overheid die bij alleenstaande ouders wordt verhoogd met een zogeheten ‘alleenstaande ouderkop’.

Het kindgebonden budget is bedoeld als inkomensondersteuning voor (in beginsel) de ouder die kinderbijslag voor het kind ontvangt.

3. BEHOEFTE

3.1 Algemeen

Bij het bepalen van het bedrag dat iemand aan kinder- en/of partneralimentatie moet betalen, houden we rekening met de behoefte van de onderhoudsgerechtigden (volgens art. 1:397, lid 1, BW). De wetgever heeft de betekenis van het begrip behoefte niet nader ingevuld. Het is een zogenoemde open norm. Behoefte kunnen we omschrijven als het bedrag dat nodig is voor de kosten van levensonderhoud en dat aansluit bij de mate van welstand waarin partijen tijdens hun samenleving hebben geleefd. Het bestaan en de omvang van de behoefte hangen dus af van de individuele omstandigheden. Daarbij kunnen algemene ervaringsregels een rol spelen (volgens art. 149, lid 2, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

Bij kinderalimentatie houden we er rekening mee dat ouders de kosten van verzorging en opvoeding van hun kinderen niet helemaal zelf hoeven te betalen. De kinderbijslag die de ouders (in de regel: de ouder bij wie een kind het hoofdverblijf heeft) ontvangen dekt een deel van die kosten. Het restant komt voor rekening van de ouders zelf. Dat restant noemen we in dit rapport ‘het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen’.

Hierna gebruiken we in het kader van kinderalimentatie daarom niet de term ‘behoefte’, maar spreken we van ‘het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen’ of kortweg ‘eigen aandeel’.

Bij partneralimentatie beveelt de expertgroep voor het bepalen van de behoefte het gebruik aan van een vuistregel, de zogenoemde hofnorm. Zie voor een uitleg van de hofnorm paragraaf 3.3.1 en 3.3.2.

3.2 Het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen

3.2.1 Inleiding

De expertgroep doet in dit rapport een concrete aanbeveling voor het bepalen van het eigen aandeel. Deze aanbeveling berust op de algemene ervaringsregel dat ouders in gezinnen een vast percentage van het beschikbare inkomen besteden aan hun kind(eren).

We bepalen het eigen aandeel aan de hand van de Tabel eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen (Bijlage 4). In deze bijlage staat ook een toelichting op hoe de tabel werkt. In de tabel is rekening gehouden met de kinderbijslag. In de regel ontvangt de ouder bij wie een kind het hoofdverblijf heeft de kinderbijslag.

Hierna bespreken we de onderwerpen die van belang zijn bij het bepalen van het eigen aandeel.

3.2.2 De Tabel eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen

De Tabel eigen aandeel is als volgt tot stand gekomen.

De welstand van het gezin waarin de ouders met de kinderen leven en daarmee de hoogte van de uitgaven voor de kinderen hangt samen met het netto besteedbaar gezinsinkomen.

Uit onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) blijkt dat ouders een bepaald percentage van dat gezinsinkomen aan hun kinderen besteden.

De Tabel eigen aandeel is gebaseerd op dit onderzoek. Het systeem is uitgewerkt in het rapport Kosten van kinderen ten behoeve van vaststelling kinderalimentatie. https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/rapport-kosten-kkn-sept-2006.pdf  In 2018 hebben het CBS en het NIBUD voor het laatst onderzoek gedaan naar de percentages van het gezinsinkomen die ouders aan hun kinderen besteden. De bedragen in de Tabel eigen aandeel zijn sinds 2019 gebaseerd op de cijfers uit dit laatste onderzoek. Het Nibud actualiseert de bedragen in de tabel jaarlijks met de meest actuele percentages van de kosten van kinderen en de kinderbijslagbedragen. De bedragen in de tabel worden verder niet geïndexeerd.

We berekenen het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen na scheiding op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen in de laatste periode dat de ouders en de kinderen een gezin vormden. Dit omdat de kinderen aan de welstand zoals die aanwezig was toen de ouders met de kinderen nog bij elkaar woonden gewend zijn geraakt en zij door de scheiding van de ouders – in beginsel – niet slechter af zouden moeten zijn.

Het eigen aandeel per kind is lager naarmate er meer kinderen in een gezin leven. Dat komt doordat de gemiddelde kosten per kind (door “schaalvoordelen”) dalen bij meer kinderen.

In de Tabel eigen aandeel houden we geen rekening met de leeftijd(en) van de kinderen.

De tabel is gebaseerd op gemiddelde bedragen aan kinderbijslag. Als er meer kinderen in een gezin zijn, bepalen we het eigen aandeel per kind door het tabelbedrag te delen door het aantal kinderen.

3.2.3 Bepalen eigen aandeel op basis van het laatste gezinsinkomen toen de ouders nog bij elkaar waren

In beginsel bepalen we het eigen aandeel op basis van het gezamenlijke inkomen dat ouders hadden toen zij nog bij elkaar waren, inclusief het kindgebonden budget en andere (fiscale) aanspraken (zoals de aanspraak op de inkomensafhankelijke combinatiekorting).

Wanneer we het eigen aandeel vaststellen op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen in een eerder jaar dan het jaar waarin de kinderalimentatie ingaat, indexeren we dat eigen aandeel naar het jaar van ingang.

3.2.4 Eigen aandeel bij gezinnen met minderjarige kinderen en kinderen van 18 tot 21 jaar

De Tabel eigen aandeel ziet op kosten van minderjarige kinderen. Bij het gebruik van de tabel gaan we er voor het aantal kinderen van uit dat alle kinderen minderjarig zijn, ook als er naast een minderjarig kind of kinderen één of meer kinderen van 18 tot 21 jaar zijn.

3.2.5 Eigen aandeel bij ouders die nooit met het kind of de kinderen in gezinsverband hebben samengeleefd

Wanneer ouders nooit in gezinsverband met het betrokken kind of de kinderen hebben samengeleefd, bepalen we het eigen aandeel door het gemiddelde te nemen van het eigen aandeel berekend op basis van het inkomen van de ene ouder en het eigen aandeel op basis van het inkomen van de andere ouder. Op deze manier beoordelen we de welstand die het kind bij iedere ouder afzonderlijk ervaart of zou hebben ervaren als het alleen bij die ouder opgroeit of was opgegroeid. Met (inkomsten van) nieuwe partners houden we geen rekening.

Bij de bepaling van het inkomen van iedere ouder afzonderlijk houden we rekening met het kindgebonden budget en andere (fiscale) aanspraken (zoals de aanspraak op de inkomensafhankelijke combinatiekorting), indien de ouder voldoet aan de voorwaarden om daarvoor in aanmerking te komen of zou voldoen als het kind bij hem of haar zou opgroeien (zoals de inkomens- en vermogensgrens). Voor een ouder bij wie het kind niet opgroeit gaat het om een fictief bedrag (alsof het kind alleen bij die ouder zou opgroeien).

3.2.6 Bijzondere kosten

In de tabelbedragen zijn alle gebruikelijke kosten van een kind, zoals voeding, kleding en huisvesting begrepen. Allerlei kosten en activiteiten zijn uitwisselbaar. Zo kunnen ouders het bedrag voor ‘ontspanning’ in het eigen aandeel op verschillende manieren besteden: van voetbal tot paardrijden en van computergame tot vioolles. Uit het CBS-onderzoek blijkt dat hogere uitgaven in een gezin aan de ene post samengaan met lagere uitgaven aan een andere post. Met andere woorden, wanneer een gezin een meer dan gemiddeld bedrag aan bijvoorbeeld kleding besteedt, dan hoeft dat niet te betekenen dat voor de post kleding een correctie moet plaatsvinden. Ouders bezuinigen dan op één of meer andere posten. Vanwege die uitwisselbaarheid kunnen we slechts in globale termen aangeven in welke gevallen naast de tabelbedragen met bijzondere kosten rekening kan worden gehouden.

Bepaalde extra kosten kunnen zo uitzonderlijk zijn, dat ouders deze niet kunnen betalen uit de standaardbedragen in de tabel en deze uitgaven daadwerkelijk op het (gezins) inkomen drukken. Voorbeelden zijn de kosten voor:

  • een gehandicapt kind;
  • topsport;
  • privélessen;
  • extra hoge schoolgelden; en
  • kinderopvang of oppaskosten die – na aftrek van de kinderopvangtoeslag en eeneventuele bijdrage van de werkgever – zo hoog zijn dat deze niet gecompenseerd kunnen worden door lagere uitgaven op andere posten.

[[NOTE: Volgens het rapport Kosten van kinderen behoren ook hoge oppaskosten in verband met de verwerving

van inkomsten tot de categorie bijzondere kosten die niet in de tabel verwerkt zijn. Uit onderzoek van het

CBS uit de tijd voor de huidige systematiek van financiering van de kinderopvang is echter gebleken dat

bij een echtpaar oppaskosten niet leiden tot in totaal hogere kosten van kinderen. Kennelijk worden in

die situatie hoge oppaskosten of kosten van kinderopvang gecompenseerd met lagere uitgaven aan een

andere post. Hoewel dit onderzoek dateert van de tijd vóór de huidige systematiek van financiering van

kinderopvang, acht de expertgroep het aannemelijk dat dit in het merendeel van de gevallen nog steeds

zo is. Indien echter sprake is van dermate hoge kosten voor kinderopvang of dermate hoge oppaskosten

dat deze niet (volledig) gecompenseerd kunnen worden door lagere uitgaven op andere posten, kan dat

leiden tot in totaal hogere kosten van kinderen dan het tabelbedrag.]]

Bij dergelijke bijzondere extra kosten berekenen we het eigen aandeel als volgt. Als ouders de betreffende extra kosten al voor de scheiding maakten, dan trekken we deze kosten (minus tegemoetkomingen daarop van bijvoorbeeld werkgever of overheid) af van het netto besteedbaar gezinsinkomen. Het eigen aandeel bepalen we vervolgens op basis van het resterende netto besteedbaar gezinsinkomen. Het nieuwe eigen aandeel bestaat uit het in de tabel gevonden bedrag plus de extra kosten na de scheiding, opnieuw verminderd met de eventuele tegemoetkomingen in die kosten.

Als de kosten pas na de scheiding zijn ontstaan, berekenen we het eigen aandeel op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen zonder correctie en tellen we de bijzondere kosten op bij het gevonden eigen aandeel.

3.2.7 Vermindering of wegvallen van inkomen van één van de ouders na (echt)scheiding

Vermindering of wegvallen van inkomen van een ouder na (echt)scheiding mag geen invloed hebben op de hoogte van het eigen aandeel. Het welvaartsniveau ten tijde van het uit elkaar gaan blijft in beginsel bepalend. Wel kan dit lagere inkomen tot een lagere draagkracht en dus een lagere bijdrage leiden.

3.2.8 Stijging van het eigen aandeel na een latere aanzienlijke inkomensstijging van een van de ouders

Wanneer het inkomen van een ouder na scheiding zodanig stijgt dat het hoger is dan het (gezins)inkomen tijdens het huwelijk of de samenleving, is de expertgroep van mening dat dit invloed moet hebben op de hoogte van het eigen aandeel. Indien het gezinsverband zou hebben voortgeduurd, zou die verhoging immers ook een positieve invloed hebben gehad op het bedrag dat voor de kinderen zou zijn uitgegeven. In dat geval bepalen we het eigen aandeel op basis van dat hogere inkomen van die ouder opnieuw.

3.2.9 Stijging van het eigen aandeel na een latere aanzienlijke inkomensstijging van één van de ouders die nooit met het kind/de kinderen in gezinsverband hebben samengeleefd

Ook voor kinderen van ouders die niet in gezinsverband hebben samengewoond, vindt de expertgroep dat een aanzienlijke inkomensstijging van één van de ouders invloed moet hebben op de vaststelling van het eigen aandeel. We berekenen het eigen aandeel opnieuw als het netto besteedbaar inkomen van één ouder stijgt tot boven de feitelijke netto besteed- bare inkomens van de ouders samen bij de eerdere vaststelling van het eigen aandeel (de drempel), vermeerderd met het destijds werkelijk genoten kindgebonden budget. Als de inkomensstijging de ouder betreft die voor het betreffende kind of kinderen geen kindge- bonden budget ontvangt, dan verstaan we onder het gestegen netto besteedbaar inkomen dat inkomen zonder bijtelling van een fictief kindgebonden budget.

Als de drempel is gehaald berekenen we het eigen aandeel vervolgens opnieuw op de wijze zoals hiervoor omschreven voor de berekening van het eigen aandeel van ouders die nooit hebben samengewoond, maar dan op basis van de actuele inkomens van de beide ouders.

Daarbij beoordelen we de situatie weer alsof het kind bij die ouder zou wonen, zodat wel met het (fictief) kindgebonden budget waar dan aanspraak op zou bestaan rekening moet worden gehouden én met eventuele heffingskortingen waar in die – fictieve – situatie aanspraak op zou bestaan.

3.2.10 De behoefte van kinderen van 18 tot 21 jaar

De Tabel eigen aandeel kunnen we niet gebruiken voor het bepalen van de behoefte van kinderen van 18 tot 21 jaar.

Studerenden

Voor kinderen van 18 tot 21 jaar die onder de Wet studiefinanciering (Wsf) vallen heeft de expertgroep geen aparte maatstaven ontwikkeld. We nemen voor het bepalen van de behoefte de normen van de Wsf tot uitgangspunt. Volgens de Wsf bestaat het budget voor een student uit een normbedrag voor de kosten van levensonderhoud, een tegemoetkoming

in de kosten van lesgeld danwel het collegegeldkrediet en de reisvoorziening. Een student die stelt voor één of meer bepaalde posten een hoger budget nodig te hebben, moet dat aannemelijk maken. De aanspraken die een student heeft op studiefinanciering of een andere tegemoetkoming (zoals een bijdrage uit een privaat studiefonds) kunnen de behoefte onder omstandigheden verlagen. In het algemeen zijn de basisbeurs en de aanvullende beurs (een gift) behoefte verlagend, omdat van een student in redelijkheid mag worden verlangd dat hij binnen de genoemde termijn een diploma haalt. De rentedragende lening en het collegegeldkrediet moeten wel altijd worden terugbetaald en verlagen de behoefte in beginsel niet.

Voor studenten in het hoger onderwijs is de Wsf-norm voor thuiswonende studenten gelijk aan die voor uitwonende studenten. Heeft een thuiswonende student geen woon- last, dan kan dat de behoefte verlagen, bijvoorbeeld met een bedrag ter hoogte van de gemiddelde basishuur.

Niet studerenden

Voor niet-studerenden van 18 tot 21 jaar kunnen we bij het bepalen van de behoefte eveneens aansluiten bij het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud uit de Wsf.

De bedragen voor studiekosten (boeken en leermiddelen) die in de norm zitten, trekken we daar dan van af.

Eigen inkomsten van kinderen van 18 tot 21 jaar

Structurele eigen inkomsten van kinderen van 18 tot 21 jaar kunnen de behoefte verlagen.

Kind van 18 tot 21 jaar ontvangt zorgtoeslag

Uit het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud wordt een kind van 18 tot 21 jaar geacht ook de premie voor de zorgverzekering te voldoen. In dat normbedrag is al rekening gehouden met een ontvangen zorgtoeslag. Een eventuele zorgtoeslag hoeven we dus niet nog afzonderlijk in mindering te brengen.

3.2.11 De behoefte van kinderen vanaf 21 jaar

Ook een kind van 21 jaar en ouder kan behoefte hebben aan een bijdrage in zijn levensonderhoud.

Anders dan kinderen tot 21 jaar, kan een meerderjarig kind in beginsel alleen aanspraak maken op een bijdrage van een (van de) ouder(s) wanneer dat kind behoeftig is. Daarvan is sprake als het niet in staat is om (geheel) in het eigen levensonderhoud te voorzien omdat het:

a. de nodige eigen middelen mist en

b. deze in redelijkheid niet kan verwerven.

De behoefte van een kind vanaf 21 jaar kunnen we vervolgens op dezelfde wijze bepalen als die van kinderen van 18 tot 21 jaar.

3.3 Behoefte van de ex-partner

3.3.1 Inleiding

Voor het bepalen van de netto behoefte in het kader van partneralimentatie heeft de rechtspraak een eenvoudig te hanteren vuistregel ontwikkeld: de zogenoemde hofnorm.

De hofnorm berust op de algemene ervaringsregel dat de kosten van twee afzonderlijke huishoudens (dus na scheiding) hoger zijn dan de helft van de kosten van een gezin.

De hofnorm is volgens de expertgroep een heldere en in de praktijk eenvoudig te hanteren maatstaf die leidt tot een reële schatting van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde na het verbreken van het huwelijk of geregistreerd partnerschap.

Ontvangen kinderalimentatie, kinderbijslag en kindgebonden budget zijn geen inkomen van de onderhoudsgerechtigde ouder, maar zijn bedoeld voor de kinderen. Deze bedragen maken daarom geen deel uit van het eigen inkomen of de verdiencapaciteit van de onderhoudsgerechtigde.

3.3.2 Toepassing van de hofnorm

Uitgangspunt bij toepassing van de hofnorm is dat het gehele netto besteedbaar gezinsinkomen beschikbaar is geweest voor het levensonderhoud van beide partijen.

Wanneer in het gezin kinderen waren voor wie de ouders onderhoudsplichtig waren, dan verminderen we het netto besteedbaar gezinsinkomen met het eigen aandeel van de ouders in de kosten van die kinderen.

De behoefte op basis van de hofnorm bedraagt dan Netto besteedbaar gezinsinkomen

€ .....

Af: Eigen Aandeel kosten kinderen voor wie ouders onderhoudsplichtig waren

€ ..... -/-

Beschikbaar tijdens huwelijk / geregistreerd partnerschap

 ..... 

Behoefte: 60 %

€ .....

Toepassing van de hofnorm heeft als bijkomend voordeel dat ex-echtgenoten niet in een positie worden gebracht waarin zij zich genoodzaakt zien tot nodeloos escalerende discussies over individuele op een behoeftelijst voorkomende kostenposten, hoe gering van omvang ook. Indien een partij het niet eens is met de behoefte die is berekend aan de hand van de hofnorm, ligt het op de weg van die partij om toepassing van de hofnorm gemotiveerd te betwisten en te onderbouwen hoe hoog de behoefte volgens hem/haar is.

3.3.3 Nieuwe relatie onderhoudsgerechtigde zonder ‘samenwonen als waren zij gehuwd’ in de zin van artikel 1:160 BW

Een nieuwe relatie van de onderhoudsgerechtigde die niet het karakter heeft van ‘samen- leven als waren zij gehuwd’ of ‘als waren zij geregistreerd partner’ kan behoefte verlagend werken.

4. DRAAGKRACHT

4.1 Algemeen

Bij het bepalen van de hoogte van het bedrag van kinder- en partneralimentatie houden we (naast de behoefte van de onderhoudsgerechtigde, zie hoofdstuk 3) rekening met de draagkracht van de onderhoudsplichtige(n) (vgl. art. 1:397, lid 1, BW). Wij hanteren als uitgangspunt dat een onderhoudsplichtige voor het eigen levensonderhoud naast een bedrag voor wonen en ziektekosten ten minste een bedrag ter grootte van de bijstandsnorm nodig heeft.

Bij kinderalimentatie kunnen we het begrip draagkracht omschrijven als het bedrag dat een ouder kan bijdragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van het kind. Bij partner­ alimentatie ziet het begrip draagkracht op het bedrag dat de onderhoudsplichtige (maximaal) kan betalen aan partneralimentatie. De expertgroep hanteert bij het bepalen van draagkracht als uitgangspunt dat een onderhoudsplichtige na het betalen van alimen- tatie genoeg geld overhoudt om in het eigen levensonderhoud te voorzien.

In par. 4.2.1. geven wij aan de hand van een kernschema aan hoe we draagkracht voor kinder- en partneralimentatie bepalen. In par. 4.2.2 volgt een toelichting op de begrippen die we daarbij gebruiken.

In par. 4.3 en verder gaan we in op van de verdeling van de kosten van de kinderen over de ouders en de berekening van het bedrag van kinderalimentatie.

In par. 4.4 gaan we in op de berekening van draagkracht voor en het bedrag aan partneralimentatie.

In par. 4.5 en verder staan we stil bij enkele bijzondere situaties.

4.2 Berekening van draagkracht voor kinderalimentatie en partneralimentatie (algemeen)

4.2.1. Kernschema voor het berekenen van draagkracht

Draagkracht voor kinder- en partneralimentatie berekenen we aan de hand van het volgende kernschema:

inkomsten    
  Netto besteedbaar inkomen volgens bruto of netto methode €...  
  (alleen bij kinderalimentatie) kindgebonden budget €... +  
  €...
af: lasten    
  Gecorrigeerde bijstandsnorm (zie 4.2.2.3) € …  
  Woonbudget (30% van het NBI) € …  
  Andere noodzakelijke lasten € … +  
Draagkrachtloos inkomen   €…
Draagkrachtruimte   €...

Draagkracht is een percentage (draagkrachtpercentage) van het bedrag aan draagkrachtruimte.

4.2.2 Toelichting op de begrippen in het kernschema

4.2.2.1 Netto besteedbaar gezinsinkomen en netto besteedbaar inkomen

Zie voor de uitleg van deze begrippen hoofdstuk 2.

4.2.2.2 Draagkrachtloos inkomen

Het bedrag dat de onderhoudsplichtige nodig heeft voor zijn eigen noodzakelijke lasten en dat daarom geen draagkracht voor het betalen van alimentatie oplevert, noemen we het draagkrachtloos inkomen. Het draagkrachtloos inkomen bestaat uit de gecorrigeerde bijstandsnorm, het woonbudget en andere noodzakelijke lasten.

4.2.2.3 (Gecorrigeerde) bijstandsnorm

Bij de bepaling van de draagkracht hanteren we als uitgangspunt dat de onderhoudsplichtige voor zichzelf ten minste het bestaansminimum moet behouden naast een redelijk gedeelte van zijn draagkrachtruimte. Het bestaansminimum bepalen we aan de hand van de bijstandsnorm. Dat is het bedrag dat de onderhoudsplichtige bij afwezigheid van eigen middelen van bestaan als uitkering krachtens de Participatiewet zou ontvangen. Dit bedrag is afhankelijk van de (nieuwe) gezinssituatie. De Participatiewet onderscheidt diverse categorieën. Daarvan zijn er drie voor de draagkrachtberekening van belang: alleenstaanden (daaronder zijn ook alleenstaande ouders –ongeacht het aantal kinderen – begrepen), gehuwden (met of zonder kinderen) en pensioengerechtigden in de zin van art. 7a eerste lid van de Algemene Ouderdomswet. In artikel 22 Participatiewet is de verhoogde norm voor pensioengerechtigden opgenomen. In beginsel rekenen we met de  norm voor een alleenstaande en houden we geen rekening met de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a Participatiewet. Wel houden we rekening met de verhoogde norm voor pensioengerechtigden. De jongerennorm passen we niet toe.

Het bedrag van de bijstandsnorm verminderen we met de in de bijstandsnorm begrepen componenten voor wonen en zorgkosten en vermeerderen we met een vast bedrag voor de kosten van de zorgverzekering en – afhankelijk van de hoogte van het netto besteed- baar inkomen – een bedrag voor onvoorziene uitgaven. In het kernschema noemen we de uitkomst daarvan de gecorrigeerde bijstandsnorm.

Aldus bepalen we het bedrag van de gecorrigeerde bijstandsnorm (2024, eerste halfjaar) als volgt:

Bijstandsnorm   € 1.284
Af: Wooncomponent € 189  
Af: ziektekostencomponent € 42  
Bij: totaal ziektekosten € 166  
Onvoorzien € 50  
Totaal af/bij    -/- € 15
Gecorrigeerde bijstandsnorm (afgerond op € 5)   € 1.270

Voor AOW-gerechtigden geldt op grond van de Participatiewet een bijstandsnorm van € 1.426 (2024, eerste halfjaar). Voor hen verhogen we het bedrag van de gecorrigeerde bijstandsnorm tot € 1.415.

4.2.2.4 Woonbudget

De onderhoudsplichtige wordt geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij zijn/haar inkomen te kunnen voldoen. Daaronder verstaan we onder meer:

  • voor een huurwoning: de huur (verminderd met eventuele huurtoeslag), verplichte servicekosten en lokale belastingen;
  • voor een koopwoning: de rente over de eigenwoningschuld verminderd met het fiscaal voordeel in verband met de eigen woning, gangbare aflossingen op die schuld, inleg voor spaar- of beleggingspolissen die aan de hypotheek zijn gekoppeld, premie voor de opstalverzekering, lokale belastingen en polder- of waterschapslasten en onderhoudskosten.

Voor zowel huur- als koopwoningen geldt dat de onderhoudsplichtige (redelijke) lasten voor gas, water en licht die meer bedragen dan het bedrag dat hij vanuit de bijstandsnorm kan voldoen ook vanuit het woonbudget moet betalen.

Als een onderhoudsplichtige duurzaam aanmerkelijk hogere woonlasten heeft dan het woonbudget kunnen we met die extra lasten rekening houden als we kunnen vaststellen dat deze lasten niet vermijdbaar zijn en dat het (voort)bestaan daarvan niet aan de onderhoudsplichtige kan worden verweten (zie 4.6.2).

Indien (mogelijk) sprake is van een tekort aan draagkracht om in de behoefte te voorzien en er aanwijzingen zijn dat de werkelijke woonlasten van een onderhoudsplichtige duur- zaam aanmerkelijk lager zijn dan het woonbudget, bijvoorbeeld omdat deze samenwoont, kan er reden zijn om met een bedrag lager dan het woonbudget te rekenen.(Hoge Raad 16 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:586.) Het ligt op de weg van de onderhoudsplichtige om in dat geval inzicht te geven in de eigen werkelijke woonlasten. Indien een onderhoudsplichtige samenwoont met een nieuwe partner, is bij de beoordeling of bij de onderhoudsplichtige sprake is van een duurzaam aanmerkelijk lagere werkelijke woonlast het uitgangspunt dat de partner de helft van de gezamenlijke woonlast kan dragen.

Het fiscaal voordeel dat betrekking heeft op de eigen woning tellen we niet bij het netto besteedbaar inkomen. Het fiscaal voordeel met betrekking tot de eigen woning evenals andere fiscale aspecten spelen wel een rol bij de bepaling van het verzamelinkomen, dat relevant is voor (bijvoorbeeld) de berekening van het kindgebonden budget.

4.2.2.5 Andere noodzakelijke lasten

Bij het bepalen van draagkracht kunnen we naast de gecorrigeerde bijstandsnorm en het woonbudget rekening houden met lasten van de onderhoudsplichtige die niet vermijdbaar en ook niet verwijtbaar zijn aangegaan of voortbestaan. We noemen die lasten ‘andere noodzakelijke lasten’. Een voorbeeld van een dergelijke last is de aflossing op schulden waarvoor beide partijen draagplichtig zijn. In par. 4.6.2 gaan we hier dieper op in.

4.2.2.6 Draagkrachtruimte

Het verschil tussen het netto besteedbaar inkomen en het draagkrachtloos inkomen noemen we de draagkrachtruimte. Bij een positieve draagkrachtruimte is de onderhoudsplichtige in staat alimentatie te betalen.

4.2.2.7 Draagkrachtpercentage, draagkracht en vrije ruimte

We hanteren als uitgangspunt dat we vanaf een bepaald inkomen niet de gehele draag- krachtruimte gebruiken voor het opleggen van een onderhoudsverplichting, maar dat we slechts een bepaald percentage daarvan bestempelen als draagkracht. Dit percentage noemen we het draagkrachtpercentage. We verdelen de draagkrachtruimte daardoor over onderhoudsplichtige en onderhoudsgerechtigde(n) in een verhouding die vastligt in het draagkrachtpercentage. Alle onderhoudsverplichtingen brengen we in beginsel ten laste van de draagkracht.

Voor kinderalimentatie is het beschikbare percentage te vinden in de draagkrachttabel (bijlage 4). Voor partneralimentatie hanteren we 60% procent als draagkrachtpercentage.

De resterende 40% van de draagkrachtruimte noemen we de vrije ruimte. Dit bedrag kan de onderhoudsplichtige gebruiken om vrij te besteden en/of om al dan niet tijdelijk hogere lasten van te betalen.

4.3 Bepalen van draagkracht voor kinderalimentatie voor kinderen tot 21 jaar

4.3.1 Inleiding

Ouders (en in voorkomend geval een stiefouder) zijn verplicht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding respectievelijk levensonderhoud en studie van hun minderjarige kinderen en hun meerderjarige kinderen tot 21 jaar. In de praktijk komt het er voor minderjarige kinderen op neer dat de ene ouder aan de andere ouder (in de regel de ouder waar het kind het hoofdverblijf heeft) kinderalimentatie betaalt. Die andere ouder betaalt zelf ook mee aan de kosten van de kinderen. Waar wij hierna spreken over het bepalen van de draagkracht voor kinderalimentatie, bedoelen wij tevens het bepalen van de draagkracht van de verzorgende ouder om bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding/de kosten van levensonderhoud en studie van de kinderen.

Kinderalimentatie heeft voorrang op alle andere onderhoudsverplichtingen. Daarom nemen we bij de bepaling van de draagkracht voor kinderalimentatie alleen de financiële situatie van de onderhoudsplichtige(n) in aanmerking. We houden geen rekening met een nieuwe partner/echtgeno(o)t/geregistreerde partner. De gedachte hierachter is dat een nieuwe partner in staat moet worden geacht in het eigen levensonderhoud te voorzien, terwijl we dit van een kind niet verwachten.

4.3.2 De draagkrachttabel (Bijlage 5)

In de draagkrachttabel in bijlage 5 geven we aan hoe we de draagkracht voor kinderalimentatie – uitgaande van het kernschema – bij een bepaald netto besteedbaar inkomen bepalen.

Daarvoor tellen we het na de scheiding (te) ontvangen kindgebonden budget op bij het netto besteedbaar inkomen van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. (Zie ECLI:NL:HR:2015:3011.)

Vanaf een bepaald netto besteedbaar inkomen plus kindgebonden budget (2024: € 1.965) hanteren we een draagkrachtpercentage van 70%. Bij lagere netto besteedbare inkomens is het draagkrachtpercentage hoger. Er resteert dan een lager of geen bedrag aan vrije ruimte.

Zie hiervoor de draagkrachttabel.

Bij de lagere inkomens verlagen we in de gecorrigeerde bijstandsnorm de post ‘onvoorzien’.

Bij een netto besteedbaar inkomen plus kindgebonden budget van € 1.815 (2024) of minder, gaan we uit van een minimumdraagkracht van € 25 voor één kind en € 50 voor twee of meer kinderen.

Vanaf de AOW-leeftijd gelden andere bedragen.

4.3.3 Ouder(s) met een uitkering krachtens de Participatiewet of met een inkomen tot bijstandsniveau

We nemen geen draagkracht aan bij een ouder bij wie een kind het hoofverblijf heeft en die een bijstandsuitkering ontvangt, ook niet als die ouder een kindgebonden budget ontvangt.

Het aannemen van draagkracht in een dergelijk geval leidt er namelijk toe dat het aandeel in de kosten van de ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft lager wordt. Dat zou de verhaalsmogelijkheid van de bijstand door de gemeente beperken. Daardoor draagt de gemeente (en niet de betreffende ouder) een deel van de kosten van de kinderen.

Bij een niet-verzorgende ouder met een uitkering krachtens de Participatiewet of bij één of beide ouders met een inkomen tot bijstandsniveau beveelt de expertgroep aan om wel een minimumdraagkracht aan te nemen. De bijdrage kan desondanks lager dan de minimum draagkracht uitvallen, bijvoorbeeld door de zorgkorting of als sprake is van niet vermijdbare

en niet vermijdbare lasten (zie par. 4.6.2 en verder).

Ter verduidelijking dient het volgende schema:

 

Minimale 

Draagkrachtvergelijking?
(par. 4.3.4)
Verzorgende ouder met bijstandsuitkering Nee Nee
Verzorgende ouder met inkomen tot bijstandsniveau Ja Ja *
Niet-verzorgende ouder met bijstandsuitkering Ja Ja *
Niet-verzorgende ouder met inkomen tot bijstandsniveau Ja Ja *

* Alleen als de gezamenlijke draagkracht van de ouders meer is dan het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen.

4.3.4 Verdelen van het eigen aandeel over de ouders met een draagkrachtvergelijking en toepassen van de zorgkorting

Nadat we het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen hebben bepaald en de draagkracht van de ouders hebben vastgesteld, kunnen we berekenen welk bedrag iedere ouder moet bijdragen in de kosten van de kinderen.

De verplichting tot bijdragen van een onderhoudsplichtige is mede afhankelijk van de draagkracht van andere onderhoudsplichtigen. Indien de ouders na de scheiding samen voldoende draagkracht hebben om volledig in het eigen aandeel te voorzien, berekenen we wie welk deel van dat eigen aandeel moet dragen. Hiervoor maken we een draagkrachtvergelijking.

Het is niet nodig een draagkrachtvergelijking te maken als de gezamenlijke draagkracht van de ouders gelijk is aan of minder is dan het eigen aandeel. Dan beperken we de bijdrage van de onderhoudsplichtige ouder tot diens draagkracht. We houden bij het bepalen van de draagkracht wel rekening met een extra heffingskorting en/of een kindgebonden budget waarvoor een ouder door aanwezigheid van deze kinderen in aanmerking kan komen.

Bij een gezamenlijke draagkracht die gelijk is aan het eigen aandeel of bij een tekort, verdelen we de beschikbare draagkracht in beginsel gelijk over alle kinderen waarvoor de betrokkene onderhoudsplichtig is, tenzij er een aantoonbaar verschil is in het eigen aandeel voor het ene en het andere kind.

4.3.5 Zorgkorting

Bij een zorg- of omgangsregeling voorziet de ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft gedurende de tijd dat het kind bij die ouder verblijft ‘in natura’ in een deel van de kosten van het kind. Om die reden dalen de kosten die de ouder bij wie het kind het hoofverblijf heeft. We bepalen de kosten van de zorgregeling op basis van een percentage van het eigen aandeel. Dit percentage is afhankelijk van het gemiddeld aantal dagen per week – vakanties meegerekend – dat het kind doorbrengt bij of voor rekening komt van de ouder waar het kind niet zijn hoofdverblijf heeft.

We berekenen de zorgkorting over het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen volgens de betreffende tabel. We houden dus geen rekening met extra kosten.

De zorgkorting is:

  • 5% bij gedeelde zorg gedurende minder dan 1 dag per week;
  • 15% bij gedeelde zorg op gemiddeld 1 dag per week;
  • 25% bij gedeelde zorg op gemiddeld 2 dagen per week;
  • 35% bij gedeelde zorg op gemiddeld 3 dagen per week.

De zorgkorting bedraagt in beginsel ten minste 5% van het eigen aandeel (tabelbedrag), omdat ouders onderling en jegens het kind het recht en de verplichting hebben tot omgang.

In ieder geval tot dat bedrag zou de ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft in de zorg moeten kunnen voorzien.

Verder hanteren we het uitgangspunt dat de ouder bij wie het kind het hoofdverblijf heeft de ‘verblijfsoverstijgende kosten’ (zoals schoolgeld, contributie voor sport, kleding en dergelijke) draagt. Daarvoor heeft deze ouder 30% van het eigen aandeel vermeerderd met de kinderbijslag ter beschikking.

Uitzonderingen op toepassing van de zorgkorting zijn mogelijk, bijvoorbeeld indien de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijf niet heeft, zijn of haar verplichting tot omgang of verdeling van de zorg niet nakomt.

Zorgkorting bij co-ouderschap

Co-ouderschap is een niet-wettelijke term die in de praktijk gangbaar is voor verschillende varianten van gedeelde zorg. Ook hier is het uitgangspunt dat de ouders naar rato van hun draagkracht in de kosten van een kind bijdragen. De zorgkorting verwerken we op de in hoofdstuk 5 bij stap 6 beschreven wijze in de berekening, waarbij wij geen onderscheid maken tussen ruime zorgregelingen en co-ouderschap.

Het is mogelijk dat de co-ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft voor de inkomstenbelasting voor een kind aanspraak maakt op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Als dat het geval is houden we hier rekening mee bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen van die ouder.

4.4 Bepalen van draagkracht voor partneralimentatie

4.4.1 Inleiding

Bij de berekening van draagkracht voor partneralimentatie gelden grotendeels dezelfde uitgangspunten als die wij hiervoor bij de kinderalimentatie hebben uiteengezet. Ook hier is het netto besteedbare inkomen van de onderhoudsplichtige het vertrekpunt.

4.4.2 Afwijkingen in het kernschema

Op grond van artikel 1:400, lid 1, BW heeft kinderalimentatie voorrang boven alle andere onderhoudsverplichtingen. Als de gewezen partner niet alleen aanspraak maakt op partneralimentatie, maar ook op kinderalimentatie, maken we eerst een draagkrachtberekening voor kinderalimentatie. Op basis van de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de ouders maken we een draagkrachtvergelijking.

Vervolgens maken we een draagkrachtberekening op de hiervoor onder 4.2.1 omschreven wijze voor de vaststelling van partneralimentatie. Het aandeel van de ouder in de kosten van de kinderen brengen we in mindering op de berekende draagkracht. De resterende draagkracht kunnen we aanwenden voor partneralimentatie.

Anders dan bij kinderalimentatie tellen we bij het berekenen van draagkracht voor partneralimentatie een eventueel (te) ontvangen kindgebonden budget niet op bij het netto besteedbare inkomen.

Fiscale aftrekbaarheid betaalde partneralimentatie

Bij partneralimentatie heeft de onderhoudsplichtige op grond van artikel 6.3, lid 1, Wet IB 2001 recht op een persoonsgebonden aftrekpost voor de betaalde alimentatie.

De onderhoudsplichtige die inkomstenbelasting verschuldigd is, kan in het betreffende jaar in aanmerking komen voor vermindering of teruggaaf van inkomensheffing. We duiden dit wel als fiscaal voordeel.

Als de onderhoudsplichtige recht heeft op deze persoonsgebonden aftrek dan neemt zijn betaalcapaciteit in feite toe, zodat die persoon per saldo meer kan missen dan het bedrag van de berekende draagkracht. Indien een onderhoudsplichtige daadwerkelijk aanspraak kan maken op een fiscaal voordeel, is dus sprake van ‘extra draagkracht’ gelijk aan het voorzienbare fiscaal voordeel. Bij de laagste inkomens, te weten de inkomens onder € 1.400 bruto per maand inclusief vakantietoeslag (ongeveer € 1.090 netto), laten we deze extra draagkracht buiten beschouwing, omdat door heffingskortingen toch al geen inkomsten- belasting hoeft te worden betaald. Bij hogere inkomens hevelen we het fiscaal voordeel in de bruto methode over naar de onderhoudsgerechtigde(n).

4.5 Inkomensvergelijking (voorheen jusvergelijking)

Als sprake is van eigen inkomen van een onderhoudsgerechtigde en/of van een relatief hoge behoefte en draagkracht, kan het redelijk zijn dat we de financiële situatie van partijen nader vergelijken. De expertgroep vindt het redelijk dat de onderhoudsgerechtigde inclusief de partneralimentatie niet meer te besteden heeft dan de onderhoudsplichtige. Met andere woorden: de onderhoudsgerechtigde hoeft niet in een betere financiële positie te worden gebracht dan de onderhoudsplichtige. Daarvoor berekenen we bij welk bedrag aan partneralimentatie het besteedbaar inkomen van partijen gelijk is. Eventuele bijzondere niet verwijtbare en niet vermijdbare lasten aan de zijde van de onderhoudsplichtige en/of de onderhoudsgerechtigde nemen we mee in de vergelijking. Dit geldt ook voor eventuele kosten van kinderen, voor zover deze hoger zijn dan een te ontvangen kindgebonden budget door de betreffende partij. Als voor de onderhoudsgerechtigde dan een hoger bedrag resteert dan voor de onderhoudsplichtige vindt een correctie van de hoogte van de alimentatie plaats en verlagen we deze in beginsel tot een zodanige alimentatie waarbij beide partijen een gelijk besteedbaar inkomen hebben. Met behulp van een alimentatierekenprogramma kan dit bedrag eenvoudig worden berekend.

De kinderalimentatie die de onderhoudsgerechtigde ontvangt, rekenen we toe aan de desbetreffende kinderen en geldt voor die ouder niet als inkomen. Wel houden we bij de bepaling van het inkomen van die ouder rekening met de eventuele inkomensafhankelijke combinatiekorting in verband met de aanwezigheid van kinderen in het gezin.

Het schema (in een situatie waarin de onderhoudsplichtige een niet vermijdbare extra last heeft en kinderalimentatie betaalt, terwijl de onderhoudsgerechtigde een kindgebonden budget ontvangt) kan voorgaande beschrijving van een vergelijking verduidelijken.

Onderhoudsplichtige   Onderhoudsgerechtigde    
NBI volgens post 120 € ... NBI volgens post 120   € ...
Af: niet vermijdbare lasten € ...      
Resteert € ...      
Af: aandeel in kosten kinderen € ... Af: aandeel in kosten kinderen € ...  
    Minus ontvangen KGB € ...  
    Totaal kosten kinderen (KGB > aandeel: 0)   € ...
Inkomen voor vergelijking € ... Inkomen voor vergelijking   € ...

De beide inkomens voor de vergelijking tellen we vervolgens bij elkaar op en delen we door twee. Als de onderhoudsgerechtigde na betaling van de berekende partneralimentatie een hoger bedrag overhoudt dan de uitkomst van die som, dan stellen we dat bedrag op verzoek van de alimentatieplichtige naar beneden bij.

4.6 Bijzondere omstandigheden die de draagkracht kunnen beïnvloeden

4.6.1 Inleiding

Een alimentatieverplichting die een rechter heeft opgelegd mag niet tot gevolg hebben dat de onderhoudsplichtige niet meer in de eigen noodzakelijke kosten van bestaan kan voorzien.

Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarin we met een hoger draagkrachtloos inkomen rekening houden dan enkel de som van de (forfaitaire) woonlast en de gecorri-  geerde bijstandsnorm.

Als een onderhoudsplichtige niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten heeft, kunnen we met die lasten rekening houden bij het bepalen van het draagkrachtloos inkomen.

Zie par. 4.6.2.

Als een onderhoudsplichtige lasten heeft die we als niet-vermijdbaar maar wel als verwijtbaar aanmerken, dan kan dat reden zijn om de aanvaardbaarheidstoets toe te passen.

Die houdt – kort gezegd – in dat we toetsen of een onderhoudsplichtige na aftrek van zijn lasten (waaronder alimentatie) minder dan 95% van de geldende bijstandsnorm overhoudt.

Zie par. 4.6.3.

In par. 4.6.4 beschrijven we hoe we kunnen omgaan met de draagkracht van iemand die is toegelaten tot de wettelijke schuldsanering of in een buitenwettelijk schuldsaneringstraject is opgenomen.

Hoe we omgaan met een inkomensverlies dat een onderhoudsplichtige zelf heeft veroorzaakt behandelen we in par. 4.7.(ECLI:NL:HR:1998:ZC2556)

In par. 4.10 gaan we in op de draagkracht bij verpleging van een onderhoudsplichtige in een instelling voor langdurige zorg.

4.6.2 Lasten die niet vermijdbaar en niet verwijtbaar zijn

We kunnen het draagkrachtloos inkomen verhogen als bepaalde niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten vaststaan, ongeacht of die lasten voor, tijdens of na het huwelijk zijn ontstaan. Na deze verhoging brengen we het draagkrachtloos inkomen in mindering op het netto besteedbaar inkomen. Wat overblijft is de draagkrachtruimte. Daarvan is in beginsel 70% beschikbaar voor kinderalimentatie en 60% voor partneralimentatie. De resterende 30% respectievelijk 40%: de draagkrachtvrije ruimte, dient -mede- om financiële tegenvallers op te vangen.

Een vermijdbare last is een last waarvan de betaler zich geheel of gedeeltelijk kan bevrijden. Dat is bijvoorbeeld het geval als de betaler de schuld met spaartegoed kan aflossen. De betaler kan zich dan geheel bevrijden van de last. Als de betaler de hoogte van zijn maandelijkse aflossingen kan verlagen, kan hij zich gedeeltelijk van die last bevrijden: de hogere aflossing is dan vermijdbaar. Ook een last die een betaler ergens anders binnen het budget kan opvangen is vermijdbaar (bijvoorbeeld binnen de post ‘onvoorzien’ in de gecorrigeerde bijstandsnorm of met de draagkrachtvrije ruimte). Omdat een vermijdbare last niet op het inkomen hoeft te drukken, houden we daar geen rekening mee in de draagkrachtberekening.

Een verwijtbare last is een last die de onderhoudsplichtige met het oog op zijn onder- houdsverplichting niet had mogen laten ontstaan of die hij niet mag laten voortbestaan.

Een verwijtbare last drukt wel op het inkomen van de onderhoudsplichtige, maar heeft geen voorrang op de betaling van alimentatie. De onderhoudsplichtige dient deze last in beginsel uit zijn vrije ruimte te voldoen. Indien door het opleggen van een alimentatieverplichting een onaanvaardbare situatie zou ontstaan, kan de onderhoudsplichtige een beroep doen op de aanvaardbaarheidstoets (zie hierna par. 4.6.3).

Een last die niet vermijdbaar en niet verwijtbaar is, drukt op het inkomen van de onderhouds­plichtige: hij kan zich niet van die last bevrijden. Een dergelijke last nemen we daarom op in het draagkrachtloos inkomen als deze last voorrang moet hebben op de kosten van ver­ zorging en opvoeding, levensonderhoud en studie van de kinderen en/of de kosten van levensonderhoud van de ex-partner.

Voorbeelden van lasten die op deze wijze in het draagkrachtloos inkomen zouden kunnen worden opgenomen zijn (niet uitputtend):

  • Rente en aflossing van de restschuld van de voormalige gezamenlijke woning;
  • Herinrichtingskosten (voor zover niet te bestrijden uit het woonbudget);
  • Kosten voor (verplichte) bijstand van een advocaat;
  • Reiskosten voor werk.

Woonlasten voormalige echtelijke woning als niet verwijtbare en niet vermijdbare last

Als een onderhoudsplichtigde lasten van de (voormalige) echtelijke woning (gedeeltelijk) betaalt en de onderhoudsgerechtigde in die woning woont, passen we het woonbudget voor beiden aan door de werkelijke woonlasten in aanmerking te nemen: voor degene die in de voormalige echtelijke woning woont: zijn aandeel in die last; voor degene die de woning heeft verlaten: de eigen werkelijke woonlasten en daarnaast zijn of haar aandeel in de lasten van de (voormalige) echtelijke woning.

4.6.3 Verwijtbare lasten: de aanvaardbaarheidstoets

Elke onderhoudsplichtige dient de eigen financiële huishouding en daarmee zijn of haar draagkracht zo goed mogelijk in te richten. Het aangaan van extra lasten kan verwijtbaar zijn als de onderhoudsplichtige die last met het oog op zijn of haar onderhoudsverplichting niet had mogen aangaan of laten voortbestaan. Met een verwijtbare last houden we bij het bepalen van de draagkracht geen rekening.

Als de onderhoudsplichtige zich niet van die verwijtbare last kan bevrijden en na betaling van de op te leggen alimentatie niet meer in staat is om in de eigen noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, dan kan hij of zij een beroep doen op de aanvaardbaarheidstoets.

In het algemeen vinden we dat sprake is van een onaanvaardbare situatie als de onderhoudsplichtige minder dan 95% van het voor hem of haar geldende bedrag van de bijstandsnorm (art. 22a Participatiewet) overhoudt om in de noodzakelijke lasten te voorzien. De onderhoudsplichtige moet – onderbouwd met onderliggende stukken – stellen dat van een dergelijke situatie sprake is door volledig en duidelijk inzicht te geven in zijn inkomens- en vermogenspositie en zijn bestedingen.

4.6.4 Schuldsanering

Een onderhoudsplichtige ouder die is toegelaten tot de Wettelijke schuldsanering natuurlijke personen kan de rechter-commissaris verzoeken bij de vaststelling van het vrij te laten bedrag rekening te houden met de onderhoudsverplichting voor zijn kinderen. Onder omstandigheden mogen we van de onderhoudsplichtige ouder verwachten dat hij van

deze mogelijkheid gebruik maakt, bijvoorbeeld indien duidelijk is dat de financiële positie van de ouders gezamenlijk zodanig is dat sprake is van een klemmend tekort om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Als de rechter-commissaris geen rekening houdt met de zorg- of onderhoudsverplichting of als een toegekende correctie onvoldoende is om aan de alimentatieplicht te voldoen, dan beveelt de expertgroep aan de te betalen bijdrage op nihil te bepalen voor de duur van de schuldsanering.

Voor een ouder die een minnelijk schuldsaneringstraject doorloopt, geldt hetzelfde: deze kan de bewindvoerder vragen bij de vaststelling van het vrij te laten bedrag rekening te houden met de onderhoudsverplichting voor zijn kinderen.

4.7 Inkomensverlies van een onderhoudsplichtige

Nadat partijen de hoogte van kinder- en/of partneralimentatie zijn overeengekomen of de rechter die heeft vastgesteld, kan de hoogte van het inkomen van een onderhoudsplichtige veranderen. Als een onderhoudsplichtige buiten zijn schuld (een deel van) zijn inkomen verliest, houden we in beginsel rekening met het nieuwe (lagere) inkomen. We verwachten van die onderhoudsplichtige dat hij er alles aan doet om snel weer zijn oude inkomen te verwerven. Als dat niet lukt dan ligt het op zijn weg om dit te stellen en te onderbouwen.

Indien een onderhoudsplichtige zelf een inkomensvermindering heeft veroorzaakt, hangt de beslissing om deze vermindering van inkomen bij de bepaling van zijn draagkracht al dan niet buiten beschouwing te laten af van het antwoord op de vraag of:

1. hij redelijkerwijs het oude inkomen weer kan verwerven; en

2. of dit van hem kan worden gevergd.

Is het antwoord op beide vragen positief, dan gaan we uit van het oorspronkelijke inkomen.

Is echter het antwoord op (één van) beide vragen negatief, dan hangt het van de omstandigheden van het geval af of we een inkomensvermindering geheel of ten dele buiten beschouwing laten. In het bijzonder moeten we bezien of de onderhoudsplichtige uit hoofde van zijn verhouding tot de onderhoudsgerechtigde zich met het oog op diens belangen had behoren te onthouden van de gedragingen die tot inkomensvermindering hebben geleid. Is dat niet het geval, dan rekenen we met het nieuwe verminderde inkomen.

Is dat wel het geval dan rekenen we met het oude fictieve inkomen. Het buiten beschouwing laten van de inkomensvermindering mag in beginsel niet ertoe leiden dat de onderhoudsplichtige als gevolg van zijn aldus berekende fictieve draagkracht bij de voldoening aan zijn onderhoudsplicht feitelijk niet meer over voldoende middelen van bestaan beschikt en in ieder geval niet over minder dan 95% van de voor hem geldende bijstandsnorm. Hierbij gaan we in beginsel ervan uit dat de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a Participatiewet niet voor hem geldt.

4.8 Uitgaven die fiscaal aftrekbaar zijn

Bij uitgaven die fiscaal aftrekbaar zijn hanteren wij het volgende uitgangspunt: wanneer we die uitgaven als persoonsgebonden aftrekpost meenemen bij het berekenen van het netto besteedbaar inkomen, dan nemen wij die uitgaven ook mee als lasten bij de berekening van de draagkracht en de alimentatie. Als we bepaalde (aftrekbare) uitgaven niet meenemen als lasten bij de berekening van de draagkracht van de onderhoudsplichtige, dan nemen we de fiscale voordelen van deze uitgaven ook niet mee in de berekening. Anders zouden we alleen de ‘lusten’ optellen bij het netto besteedbaar inkomen en de lasten niet meenemen bij het berekenen van het draagkrachtloos inkomen. Op sommige werknemers en op de genieters van resultaat uit overige werkzaamheden, ondernemers en directeuren-grootaandeelhouder zijn de werknemersverzekeringen en/of pensioenvoorzieningen niet van toepassing. Uitgaven voor inkomensvoorzieningen, bijvoorbeeld in verband met arbeidsongeschiktheid of pensioen, kunnen we, indien deze niet bovenmatig zijn, in aanmerking nemen. Bij de vaststelling van de draagkracht voor partneralimentatie wordt het netto besteedbaar inkomen verminderd met de netto premie, dat wil zeggen de premie verminderd met eventueel fiscaal voordeel.

4.9 Fiscale gevolgen van het hebben van een auto van de zaak

Met de fiscale bijtelling vanwege een auto van de zaak houden we geen rekening.

4.10 Draagkracht bij verpleging in een instelling voor langdurige zorg

Een onderhoudsplichtige die wordt verpleegd in een instelling voor langdurige zorg is daarvoor een eigen bijdrage verschuldigd. Conform de handelwijze van het Centraal Administratie Kantoor (CAK) stellen we deze bijdrage vast op basis van het verzamelinkomen van de onderhoudsplichtige. We kunnen onder omstandigheden rekening houden met een onderhoudsverplichting jegens minderjarige kinderen en kinderen tussen de 18 en 21 jaar. Het verdient aanbeveling de draagkracht zo te berekenen dat we het netto inkomen van de onderhoudsplichtige verminderen met de noodzakelijke lasten (denk aan kleding en ontspanning en de eigen bijdrage.

5. Stappenplannen en rekenvoorbeelden

5.1 Stappenplan kinderalimentatie

We laten hierna in drie stappen met rekenvoorbeelden zien hoe we het bedrag aan kinderalimentatie bepalen. Na het stappenplan geven we enkele rekenvoorbeelden voor bijzondere situaties.

De rekenvoorbeelden laten zien hoe we bepaalde berekeningen maken. De bedragen in de rekenvoorbeelden zijn fictief. Alle bedragen zijn steeds per maand en afgerond op hele euro’s, tenzij anders vermeld.

Waar we hierna bij het berekenen van draagkracht ‘ouders’ schrijven, bedoelen we ook onderhoudsplichtige stiefouders.

Stap 1: Vaststellen van het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen

Voor het vaststellen van het eigen aandeel bepalen we eerst het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van huwelijk/samenleving. netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van huwelijk/samenleving

Besteedbaar inkomen ouder I € 1.800
Besteedbaar inkomen ouder II € 1.150
Aanspraak kindgebonden budget € 50
Totaal besteedbaar gezinsinkomen € 3.000

Aan de hand van de Tabel eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen (Bijlage 4) bepalen we op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen inclusief kindgebonden budget het eigen aandeel. Voor een gezin met één kind is dat € 395 per maand.

In de tabellen voor 2024 is rekening gehouden met kinderbijslag vanaf 1 januari 2024.

Daarnaast is rekening gehouden met de hoge inflatie van het afgelopen jaar. Het percentage kosten van kinderen is opgehoogd met 1 tot 2 procentpunt.

Rekenvoorbeeld berekenen eigen aandeel bij netto besteedbaar gezinsinkomen tussen twee kolombedragen

Ligt het netto besteedbaar gezinsinkomen tussen twee tabelbedragen in, dan verhogen we het eigen aandeel vanaf het laagste tabelbedrag naar rato.

Stap 2: Bepalen van de draagkracht van de ouders

Rekenvoorbeeld bepalen draagkracht ouders

De draagkracht van een ouder berekenen we in beginsel op basis van het eigen netto besteedbaar inkomen en (indien van toepassing) het kindgebonden budget op het moment dat de kinderalimentatie ingaat of wijzigt.

De ouder bij wie het kind het hoofdverblijf heeft (in dit voorbeeld: ouder I) heeft een netto besteedbaar inkomen van € 2.000. Deze ouder ontvangt een kindgebonden budget van € 400.

De ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft (ouder II), heeft een netto besteedbaar inkomen van € 2.600. Deze ouder draagt een niet verwijtbare en niet vermijdbare last (dat is een andere noodzakelijke last) van € 200.

De onderstaande berekeningen kunnen we samenvatten in de formule:

Draagkracht = 70%

[NBI -/- (0,3 x NBI + gecorrigeerde bijstandsnorm + overige noodzakelijke lasten)]

Draagkracht Ouder I    
Inkomen    
Netto besteedbaar inkomen € 2.000  
Kindgebonden Budget € 400  
Totaal   € 2400
Lasten    
Gecorrigeerde bijstandsnorm (zie 4.2.2.3) € 1.270  
Woonbudget € 720  
Andere noodzakelijke lasten € –  
Totaal (= draagkrachtloos inkomen)    € 1.990
Draagkrachtruimte   € 410
Draagkracht 70% (afgerond)   € 287
     
Draagkracht Ouder II    
Inkomen    
Netto besteedbaar inkomen € 2.600  
Kindgebonden Budget € –  
Totaal    € 2.600
Lasten    
Gecorrigeerde bijstandsnorm (zie 4.2.2.3)  € 1.270  
Woonbudget € 780  
Andere noodzakelijke lasten € 200  
Totaal (= draagkrachtloos inkomen)   € 2.250
Draagkrachtruimte   € 350
Draagkracht 70% (afgerond)   € 245

Stap 3: Draagkrachtvergelijking, zorgkorting en bepalen hoogte van dekinderalimentatie

We verdelen van het eigen aandeel over de ouders door het maken van een draagkrachtvergelijking.

Rekenvoorbeeld draagkrachtvergelijking

De ouders in het rekenvoorbeeld in stap 2 hebben één kind en het eigen aandeel is € 450.

De gezamenlijke draagkracht van ouder I en ouder II is € 532 (€ 287 + € 245).

De kosten verdelen we over beide ouders volgens de formule:

Formule:

eigen draagkracht / gezamenlijke draagkracht x eigen aandeel

Het aandeel van ouder I bedraagt (afgerond):

Formule:

287 / 532 x 450 = 243

Het aandeel van ouder II bedraagt (afgerond):

Formule:

245 / 532 x 450 = 207

Samen € 450

Eigen Aandeel   € 450
Draagkracht Ouder I € 287  
Draagkracht Ouder II € 245  
Totale draagkracht    € 532
Ouder I draagt  € 243  
Ouder II draagt  € 207  

Voor het berekenen van het bedrag aan kinderalimentatie dat de ouder bij wie het kind niet staat ingeschreven moet betalen aan de andere ouder brengen we zorgkorting in mindering op het bedrag dat die ouder draagt.

Ouder II draagt  € 207
Zorgkorting 15%  € 68
Ouder II betaalt  € 139

Bijzondere situaties

Rekenvoorbeeld bepalen eigen aandeel van ouders die nooit in gezinsverband hebbensamengeleefd (par. 3.2.4)

Ouders hebben samen met het kind nooit samengewoond en een gezin gevormd. Het kind heeft het hoofdverblijf bij ouder I. Het eigen aandeel van de ouders is het gemiddelde van het bedrag dat elk van hen aan het kind zou besteden als dit bij hem/haar woont/zou wonen.

Besteedbaar inkomen ouder I  € 2.000
Kindergebonden Budget  €  400
Totaal  € 2.400
Eigen Aandeel ouder I volgens tabel  € 294
   
Besteedbaar inkomen ouder II  € 2.600
Kindergebonden Budget (fictief)  € 200
Totaal  € 2.800
Eigen Aandeel ouder II volgens tabel  € 361
   
Eigen Aandeel ouder I volgens tabel  € 294
Eigen Aandeel ouder II volgens tabel  € 361
Totaal Eigen Aandeel beide ouders  € 655
Waarvan de helft  € 328

Rekenvoorbeeld tekort aan gezamenlijke draagkracht van ouders om in het eigen aandeel te voorzien

Als de gezamenlijke draagkracht van ouders onvoldoende is om het eigen aandeel volledig te kunnen bekostigen, moeten zij in elk geval tot de grens van hun draagkracht bijdragen. In het onderstaande voorbeeld is het eigen aandeel € 800.

Voorbeeld

Draagkracht ouder I  € 354  
Draagkracht ouder II  € 312  
Totale draagkracht    € 666
Draagkrachttekort    € 135
     
Draagkracht ouder II    € 312
Ouder II betaalt aan ouder I    € 312

Tekort aan gezamenlijke draagkracht en zorgkorting

Als sprake is van een zorgregeling, maken we een uitzondering op de regel dat de zorgkorting de bijdrage vermindert. Uitgangspunt is dat de ouders ieder de helft van het tekort dragen.

Als de helft van het tekort minder is dan de zorgkorting, dan brengen we de helft van het tekort in mindering op de zorgkorting. Het restant van de zorgkorting brengen we in mindering op de te betalen bijdrage.

Voorbeeld

Eigen Aandeel    € 800
Zorgkorting 15%  € 120  
Draagkracht Ouder I  € 354  
Draagkracht Ouder II  € 312  
Totale draagkracht    € 666
Draagkrachttekort    € 135
Helft tekort    € 67
     
Draagkracht Ouder II    € 312
Zorgkorting  € 120  
Af: helft tekort  € 67  
In aanmerking te nemen zorgkorting    € 53
Ouder II betaalt aan Ouder I    € 259

Als de helft van het tekort meer is dan het bedrag van de zorgkorting dan verminderen we de te betalen bijdrage niet met zorgkorting.

Eigen Aandeel    € 1.200
zorgkorting 15%  € 180  
Draagkracht Ouder I  € 354  
Draagkracht Ouder II  € 312  
Totale draagkracht    € 666
draagkrachttekort    € 535
helft tekort    € 267
     
Draagkracht Ouder II    € 312
zorgkorting  € 180  
af: helft tekort  € 267  
in aanmerking te nemen zorgkorting    €–
Ouder II betaalt aan Ouder I    € 312

5.2 Stappenplan partneralimentatie

Hierna laten we in drie stappen met rekenvoorbeelden zien hoe we het bedrag aan partneralimentatie bepalen. De rekenvoorbeelden laten zien hoe we bepaalde berekeningen maken.

De bedragen in de voorbeelden zijn fictief. Alle bedragen zijn steeds per maand en afgerond op hele euro’s, tenzij anders vermeld.

Ontvangen kinderalimentatie, kinderbijslag en kindgebonden budget zijn bestemd om de kosten van levensonderhoud (verzorging en opvoeding) van de kinderen te bestrijden.

De (resterende) kosten van de kinderen drukken op het inkomen van de ouder(s) en zijn daarom van invloed op de resterende behoefte van de onderhoudsgerechtigde en op de draagkracht van de onderhoudsplichtige.

Stap 1: Bepalen van de resterende behoefte van de onderhoudsgerechtigde

De resterende behoefte van de onderhoudsgerechtigde bepalen we – kortgezegd – door op de huwelijksgerelateerde behoefte zijn of haar eigen inkomen en/of verdiencapaciteit in mindering te brengen.

We bepalen de huwelijksgerelateerde behoefte van de onderhoudsgerechtigde aan de hand van de hofnorm.

Volgens de hofnorm is de huwelijksgerelateerde behoefte:

60% [netto besteedbaar gezinsinkomen -/- (indien van toepassing) het (toen de ouders nog in gezinsverband leefden) voor rekening van de ouders komende eigen aandeel in de kosten van de kinderen].

Rekenvoorbeeld bepalen huwelijksgerelateerde behoefte

Het netto besteedbaar inkomen van de onderhoudsplichtige voordat partijen uit elkaar gingen was € 3.500 per maand.

Het netto besteedbaar inkomen van de onderhoudsgerechtigde voordat partijen uit elkaar gingen was € 2.000 per maand.

Tot het gezin behoren twee kinderen. Het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen is € 800 per maand.

De behoefte op basis van de hofnorm is dan

Inkomen onderhoudsplichtige  € 3.500  
Inkomen onderhoudsgerechtigde  € 2.000  
Kindgebonden budget  € –  
Netto besteedbaar gezinsinkomen    € 5.500
Af: Eigen Aandeel kosten kinderen    € 800
Beschikbaar voor echtgenoten/partners    € 4.700
Behoefte volgens hofnorm: 60%    € 2.820

Vervolgens stellen we vast of de onderhoudsgerechtigde over de middelen beschikt om in de behoefte van € 2.820 te voorzien of die in redelijkheid kan verwerven (verdiencapaciteit).

De resterende behoefte is de behoefte volgens hofnorm -/- eigen inkomen / redelijkerwijs te verwerven inkomen.

Rekenvoorbeeld bepalen resterende behoefte (zonder kinderen)

Behoefte volgens hofnorm: 60%    € 2.820
Af: eigen inkomen onderhousgerechtigde  € 2.000  
Aanvullende verdiencapaciteit  € 500  
Eigen inkomen inclusief verdiencapaciteit    € 2.500
Resterende behoefte    € 320

Rekenvoorbeeld bepalen resterende behoefte (met kinderen)

Behoefte volgens hofnorm: 60%      € 2.820
Af: eigen inkomen onderhousgerechtigde  € 2.000    
Aanvullende verdiencapaciteit  € –    
Eigen inkomen inclusief verdiencapaciteit    € 2.000  
Aandeel in levensonderhoud kinderen  € 350    
Ontvangen KGB  € 250    
Kosten kinderen uit eigen inkomen    € 100  
Voor onderhoudsgerechtigde zelf beschikbaar      € 1.900
Resterende behoefte      € 920

Stap 2: Bepalen van draagkracht voor partneralimentatie

De draagkracht voor partneralimentatie bepalen we op basis van het netto besteedbaar inkomen van de onderhoudsplichtige aan de hand van de in par. 4.4 genoemde uitgangspunten.

Rekenvoorbeeld: netto besteedbaar inkomen, draagkrachtloos inkomen,draagkrachtpercentage en draagkracht

Inkomen    
Netto besteedbaar inkomen  € 3.500  
Bij: extra verdiencapaciteit  € –  
Totaal    € 3.500
Lasten    
Gecorrigeerde bijstandsnorm (zie 4.2.2.4)  € 1.175  
Woonbudget  € 1.050  
Andere noodzakelijke lasten  € –  
Totaal (=draagkrachtloos inkomen)    € 2.225
Draagkrachtruimte    € 1.275
Draagkracht 60% (afgerond)    € 765

Voor het bepalen van de draagkracht van een onderhoudsplichtige is niet alleen diens feitelijke inkomen van belang, maar ook het inkomen dat hij of zij redelijkerwijs kan verwerven.

Bij partneralimentatie hanteren we een draagkrachtpercentage van 60. Op het gevonden bedrag brengen we het aandeel van de onderhoudsplichtige ouder in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen en de kosten van levensonderhoud en studie van kinderen tot 21 jaar in mindering. In dit voorbeeld gaan wij ervan uit dat dat aandeel € 450 is.

Draagkracht 60% (afgerond)  € 765
Aandeel in levensonderhoud kinderen  € 450
Resteert voor partneralimentatie  € 315

Omdat betaalde partneralimentatie fiscaal aftrekbaar is (tot maximaal het gecombineerde tarief in de tweede schijf) bruteren we dit netto bedrag.

Stap 3: Inkomensvergelijking

Rekenvoorbeeld inkomensvergelijking zonder kinderen

Netto Besteedbaar Inkomen (NBI) Partner I  € 3.000
Netto Besteedbaar Inkomen (NBI) Partner II  € 2.000
Netto Besteedbaar Gezinsinkomen (NBGI)  € 5.000
Behoefte volgens Hofnorm  € 3.000
Resterende behoefte Partner II (na aftrek NBI)  € 1.000
Draagrkracht Partner I voor PAL 2023  € 555
Inkomensvergelijking  € -500

De draagkracht van de onderhoudsplichtige is minder dan de resterende behoefte van de onderhoudsgerechtigde. Daarom kan de partneralimentatie niet hoger zijn dan de laagste van deze twee: € 555 (netto).

Als de onderhoudsgerechtigde na ontvangst van partneralimentatie een hoger netto inkomen overhoudt dan de onderhoudsplichtige, dan kan de onderhoudsplichtige een beroep doen op inkomensvergelijking. Na vergelijking blijkt dat beide partijen een gelijk netto inkomen hebben als de partneralimentatie € 500 bedraagt. Onderhoudsgerechtigde en onderhoudsplichtige hebben dan allebei € 2.500 te besteden.

Rekenvoorbeeld inkomensvergelijking met kinderen

  Patner I Partner II  
Netto Besteedbaar Inkomen (NBI)    € 3.000 € 2.000 € 5.000
Kindgebonden Budget tijdens huwelijk      € 200
Netto Besteedbaar Gezinsinkomen (NBGI)      € 5.200
Eigen aandeel ouders      € 600
Beschikbaar voor (ex-)partners tijdens huwelijk      € 4.600
Behoefte    € 2.760  
Draagkracht KAL 2023  € 648 € 158  
Aandeel kosten kinderen  € 483 € 117  
KGB na scheiding  € – € 400  
Kosten kinderen na aftrek KGB  € 483 € -  
Resterende behoefte (na aftrek eigen NBI)    € 760  
Draagkracht PAL 2023  € 555    
Resteert voor PAL na aandeel kosten kinderen  € 72    
Inkomen na aftrek kosten kinderen  € 2.517 € 2.000  
Inkomensvergelijking   € -259 € 259  

In dit voorbeeld is de draagkracht van de onderhoudsplichtige (na aftrek van de kinderalimentatie) lager dan de behoefte van de onderhoudsgerechtigde en ook lager dan het bedrag (na inkomensvergelijking) waarbij partijen een gelijk besteedbaar inkomen hebben.

In dat geval beperken we de partneralimentatie tot € 259 netto per maand.

5.3 Rekenvoorbeelden niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten

Als een partij stelt en – al dan niet tegenover de betwisting door de wederpartij – voldoende onderbouwt dat sprake is van lasten die niet vermijdbaar en niet verwijtbaar zijn, dan kunnen we deze lasten opnemen in het draagkrachtloos inkomen.

Rekenvoorbeeld niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten

NBI    € 2.500
Forfait noodzakelijke lasten  € 1.270  
Woonbudget  € 750  
Aflossing restschuld  € 200  
Draagkrachtloos inkomen    € 2.220
Draagkrachtruimte    € 280
Draagkracht kinderalimentatie (70%)    € 196
Draagkracht partneralimentatie (60%)    € 168

Woonlasten voormalige echtelijke woning

Indien een onderhoudsplichtige lasten van de (voormalige) echtelijke woning (gedeeltelijk)betaalt en de onderhoudsgerechtigde in die woning woont, passen we het woonbudget aan door de werkelijke woonlasten in aanmerking te nemen: voor degene die in de voormalige echtelijke woning woont: zijn aandeel in die last; voor degene die de woning heeft verlaten: de eigen werkelijke woonlasten en daarnaast zijn of haar aandeel in de lasten van de (voormalige) echtelijke woning.

Rekenvoorbeeld woonlasten voormalige echtelijke woning

Netto besteedbaar inkomen van de vertrokken ouder/partner is € 3.500 per maand.

Zijn aandeel in de netto woonlast van de (voormalige) echtelijke woning is € 500 maand.

De eigen werkelijke woonlast is € 800 per maand. Het netto besteedbaar inkomen van ouder/partner die is achtergebleven is € 1.500 maand, het kindgebonden budget € 300 per maand en de woonlast € 200 per maand.

NBI achterblijvende ouder/partner    € 1.500
KGB    € 300
NBI voor kinderalimentatie    € 1.800
Forfait noodzakelijke lasten  € 1.270  
Werkelijke woonlasten  € 200  
Draagkrachtloos inkomen    € 1.470
Draagkrachtruimte    € 330
Draagkracht kinderalimentatie (70%)    € 231
     
NBI vertrokken ouder/partner    € 3.500
Forfait noodzakelijke lasten  € 1.270  
Eigen werkelijke woonlasten  € 800  
Lasten echtelijk woning  € 500  
Draagkrachtloos inkomen    € 2.570
Draagkrachtruimte    € 930
Draagkracht kinderalimentatie (70%)    € 651

5.4 Rekenvoorbeeld aanvaardbaarheidstoets

In het onderstaande voorbeeld is sprake van fictieve bedragen!

Een alimentatieplichtige ouder heeft een verwijtbare maar niet te vermijden last van € 400 per maand. Het NBI van die ouder bedraagt € 1.800 en op basis daarvan is de draagkracht voor kinderalimentatie € 60 per maand.

De werkelijke woonlasten bedragen € 500 en de woontoeslag is € 100. De premie zorgverzekering is € 140 per maand en de zorgtoeslag is € 100.

De aanvaardbaarheidstoets leidt tot een verlaging van de kinderalimentatie tot € 39 per maand.

NBI Alimentatieplichtige      €­ 1.800
Bijstandsnorm alleenstaande 2024  € 1.284    
Af: wooncomponent 2023  € 189    
Af: nominale premie ZVW 2023  € 42    
Bijstandsnorm minus woonlasten en ZVW    € 1.137  
       
95% daarvan    € 1.080  
Woonlasten  € 500    
Af: huurtoeslag  € 100    
Werkelijke woonlasten    € 400  
Zorgverzekering  € 140    
Af: zorgtoeslag  € 100    
Overige zorgkosten  € –    
Werkelijke zorgkosten    € 40  
  €–    
  €–    
  €–    
Overige (verwijtbare) lasten    € 400  
Totaal noodzakleijke lasten      € 1.920
Resteert      €­ 39
       
Draagkracht/ geldende kinderalimentatie      €­ 60
Te betalen      € 39

HANDLEIDING

Basis handleiding, de flow, de knoppen, de menu's, aanmelden, wachtwoord wijzigen

- Handleiding - Casus, berekeningen en vermogensopstelling(en) (mappen, kopieren, versturen)
- Handleiding - Personalia (datums, leeftijden, kinderen, meenemen in behoefte)
- Handleiding - Vermogensopstelling
- Handleiding - Besteedbaar
- Handleiding - Kostenkinderen
- Handleiding - Draagkracht
- Handleiding - Behoefte
- Handleiding - Jus
- Handleiding - Bruto - Netto

Naast deze handleiding zijn er twee losse handleidingen beschikbaar:

INLEIDING

De financiële gevolgen van een (echt)scheiding zijn ingrijpend. Voor betrokkenen is het van groot belang dat zij inzicht daarin hebben. Wat betekent een scheiding voor het netto inkomen? Hoe regel je op een duidelijke en eerlijke manier co-ouderschap?
Het spreekt voor zich dat met Split-online (SO) een alimentatieberekening gemaakt kan worden conform de tremanormen. Maar SO gaat dus verder. SO is flexibeler dan de gebruikelijke programma’s en geeft meer inzicht. SO zit boordevol handigheidjes die het programma een onmisbaar stuk gereedschap maken bij (echt)scheiding.

ALGEMEEN

Wanneer u bent Ingelogd en zich bevindt in het scherm ‘Dossiers; treft u de roze menubalk aan met de volgende opties. Een aantal items worden hieronder toegelicht:

  • Casus – Open – Nieuw
  • Berekeningen - Indexering - Netto naar Bruto
  • Overig – Uitleg – Cursus – Brochure – Gerbuikerservaringen – Contactformulier – Rapportindeling - Logout – Gegevens wijzigen
  • Kennis - Switchen naar de kennisbank

Berekeningen - Indexering

Hier kan een eerder vastgesteld alimentatiebedrag worden geïndexeerd naar een een willekeurig jaar.

Berekeningen - Netto naar Bruto

Een netto maandsalaris wordt omgerekend naar een bruto maandsalaris rekeninghoudend met de Algemene- en arbeidskorting.

Overig - Contactformulier

Er zijn verschillende soorten contactformulieren:
Zo kunt u een vraag stellen, een opmerking maken, een verbeterpunt voorstellen, ons vragen een afspraak te maken, of u kunt zich aanmelden voor een cursus.
Split-online zal zo spoedig mogelijk reageren op uw verzoek.

Overig - Rapportindeling

Hier kan de indeling van standaard te printen onderdelen worden vastgelegd. Bijvoorbeeld een rapport bestaande uit Personalia, Kosten Kinderen, Draagkracht Alimentatieplichtige, Draagkracht Alimentatiegerechtigde en Jusvergelijking. In het printscherm kan de rapportindeling worden geselecteerd, waarmee de onderdelen in één keer klaar staan om geprint te worden.

Overig - Gegevens wijzigen

De volgende gegevens zijn vastgelegd:
Bedrijfsnaam:
Contactpersoon:
Telefoonnummer:
Adres:
Postcode:
Plaats:
Gebruikersnaam:
Password:
Password nogmaals:
E-mail:
Abonnementstype:
Contactgegevens:

Knop: "Medewerker toevoegen"

Contactgegevens

De contactgegevens kunnen worden aangepast. De contactgegevens worden gebruikt bij de facturatie. Er kan een speciaal e-mailadres voor facturatie worden opgegeven.

Password

Vanzelfsprekend kan ook het Password worden aangepast. Hiertoe typt u 2 x het nieuwe password en klikt vervolgens op opslaan. Het nieuwe password is direct van kracht.

Abonnementstype

U kunt zelf aangeven dat u van abonnemensttype wilt wijzigen. Dit heeft het volgende gevolg:
Van maandabonnement naar jaarabonnement: U ontvangt een factuur voor de resterende maanden van het jaar.
Van jaarabonnement naar maandabonnement: Voor het lopende jaar (t/m 31 december) blijft uw account actief.  Uw account zal per 1 januari worden gedeactiveerd. De eerstvolgende keer dat u inlogt, wordt u naar een reactivatie-scherm geleid. Daar kunt u uw account weer activeren en gaat uw maandabonnement in.

Medewerker toevoegen

Wanneer er meerdere gebruikers tegelijk van Split-Online gebruik maken, dan is het nodig een extra medewerker toe te voegen. De abonnementskosten van een extra medewerker bedragen € 39,- per jaar. De medewerker krijgt een eigen gebruikersnaam en wachtwoord. Collega's kunnen switchen naar iedere toegevoegde medewerker. Hierdoor zijn alle dossiers voor iedereen in te zien.
Door in te loggen met een eigen gebruikersnaam / wachtwoord kan ook het rechtbankformulier met de eigen naam worden ingestuurd.

AAN HET WERK MET SPLIT-ONLINE (SO)

Casus

Een nieuwe casus aanmaken:
Wanneer in de menubalk op ‘nieuw’ of op de knop ‘nieuwe casus aanmaken’ wordt geklikt, dan volgt het scherm NIEUWE CASUS. In dit scherm kan een casusnaam worden ingegeven en de namen van partijen. Bij de partijen wordt uitgegaan van een Alimentatieplichtige (AP) en een alimentatiegerechtigde (AG). Deze begrippen hebben betrekking op het betalen dan wel ontvangen van partneralimentatie (PAL). Voor de bepaling van de behoefte en jus is het van belang dit goed in te vullen.
Voor de berekening van kinderalimentatie (KAL) is het niet van belang wie als gerechtigde of plichtige staat genoemd.
Split-Online werkt in het programma en op de print met de namen van partijen (dus zonder de begrippen alimentatieplichtige/gerechtigde).

Nadat de casusgegevens zijn ingevuld kunt u gelijk beginnen met een alimentatieberekening of een vermogensopstelling. De berekeningen en de vermogensopstelling vindt u vanzelfsprekend terug in de casus.

Een berekening toevoegen
Een casus bestaat uit: casusgegevens, berekeningen, vermogensopstelling(en). Als de casus is geopend (of u bent nog in het scherm NIEUWE CASUS) dan ziet de mogelijkheid: berekening toevoegen. Wanneer u hierop klikt, volgt het scherm ‘PERSONALIA’. Op het moment van klikken, wordt de berekening daadwerkelijk aangemaakt. De naam van de berekening is: Voorletters/Voorvoegsel/Achternaam AP + Voorletters/Voorvoegsel/Achternaam AG + naam berekening.
Over het invullen van ‘Personalia’ later meer.

In Split-online hoeft u de ingevoerde gegevens niet op te slaan. Dit gebeurt automatisch.


Mogelijkheden in het scherm CASUS:

 
Bovenin het scherm kan worden gezocht naar Casussen. Het intypen van (een gedeelte van) de casusnaam, of de naam AP/AG is voldoende om de casus terug te vinden. Als de casus wordt geopend door er op te klikken, worden de berekeningen en vermogensopstelling(en) zichtbaar.
Achter de berekeningen/vermogensopstelling staan een 3-tal icoontjes. Deze zijn:

Verwijderen Hiermee wordt de berekening permanent!!! verwijderd.
Kopieren Een bestaande berekening kan worden gekopieerd, zodat een nieuw scenario kan worden uitgewerkt. De naam van de kopie luidt ‘Alimentatieplichtige + Alimentatiegerechtigde + Naam berekening + kopie’. Het woord 'kopie'is toegevoegd aan de Naam Berekening. In het scherm ‘Personalia’ kan de naam worden gewijzigd in een naam die de inhoud van de berekening weergeeft (bijv: co-ouderschap, woning verkocht, 32 uur werken etc).
Versturen Een Berekening/Vermogensopstelling kan worden verstuurd naar een andere Split-Online gebruiker. Er wordt gevraagd de gebruikersnaam van de ontvanger op te geven. Standaard staat als gebruikersnaam 'Helpdesk'ingevuld. Als u deze laat staan stuurt u de berekening naar Split-Online!
Als een berekening wordt verstuurd ontvangt de geadresseerde deze in een casus met de naam: Ontvangen berekeningen en/of vermogensopstellingen. De geadresseerde ontvangt de berekening met dezelfde naam en de toevoeging ‘ontvangen van “gebruikersnaam afzender”. Er ontstaan 2 aparte berekeningen. Wijzigingen in de ene berekening worden niet doorgevoerd in het andere dossier.
Wanneer u een berekening wilt bespreken met de helpdesk, dan kunt u de berekening sturen naar gebruiker: ‘helpdesk’.
De helpdesk zal contact met u opnemen. Na bespreking/beantwoording van de vraag wordt de berekening door de helpdesk verwijderd.



Map aanmaken:
Hoewel de zoekfunctie het terugvinden van casussen eenvoudig maakt, is eveneens de mogelijkheid gemaakt om de casussen te organiseren in mappen.
Onder in het scherm vindt u de mogelijkheid om mappen aan te maken. Het intypen van een mapnaam en een klik op de knop ‘aanmaken’ is voldoende. De map-naam kan worden gewijzigd.
U kunt bijvoobeeld de map ‘archief’ aanmaken en daar de afgewerkte casussen bewaren. Of u maakt mappen aan voor verschillende jaartallen, een map per letter van het alfabet, of een map per cliënt.
Vervolgens kunt u de casussen naar de desbetreffende map overbrengen door op de casus te staan en deze naar de gewenste map te slepen (linker muisknop ingedrukt houden).

In een map kunnen sub-mappen worden aangemaakt.

Een berekening maken - Algemeen

Bovenin het scherm staat de routing van een alimentatieberekening (grijze menubalk). Door de verschillende onderdelen aan te klikken komt u snel op de gewenste pagina. Hieronder de betekenis van de afkortingen.

PERS Personalia In het scherm PERSONALIA kunnen namen, adressen etc worden ingevuld. Geen enkel veld is verplicht, echter..wanneer de geboortedatum niet wordt ingevuld, dan is de leeftijd van betrokkene 0. Hierdoor wordt gerekend met de belastingtarieven voor een niet AOW-gerechtigde en met een lagere maximale huur waarvoor huurtoeslag kan worden verkregen (voor personen < 23 jaar geldt een maximale huur van € 410).
BAP Besteedbaar inkomen AlimentatiePlichtige Bij deze stap wordt het Netto Gezinsinkomen (NGI) berekend ter bepaling van de behoefte van de kinderen en de ex-partner. BAP en BAG samen vormen het NGI op basis waarvan de behoefte van de kinderen en de partners kan worden bepaald.
BAG Besteedbaar inkomen AlimentatieGerechtigde Bij deze stap wordt het Netto Gezinsinkomen (NGI) berekend ter bepaling van de behoefte van de kinderen en de ex-partner. BAP en BAG samen vormen het NGI op basis waarvan de behoefte van de kinderen en de partners kan worden bepaald.
KK Kosten Kinderen (Behoefte) De behoefte van de kinderen wordt berekend aan de hand van het NGI. In een nieuwe dossier wordt deze zichtbaar nadat er kinderen zijn toegevoegd en het scherm ‘Personalia’ wordt verlaten of ververst.
DAP Draagkracht AlimentatiePlichtige Berekening van de draagkracht conform de brutomethode van de tremanormen.
DAG Draagkracht Alimentatiegerechtigde Berekening van de draagkracht conform de brutomethode van de tremanormen.
SL Samenloop Alleen zichtbaar wanneer "samengestelde gezinnen in PERSONALIA is aangevinkt. In het scherm SAMENLOOP worden stapsgewijs de bedragen berekend die leiden tot de verdeling van de beschikbare draagkracht over de kinderen waarvoor AP/AG onderhoudsplichtig zijn.
KK Kosten Kinderen (Verdeling) Op basis van de draagkrachtvergelijking worden de kosten kinderen verdeeld op basis van een omgangsregeling of co-ouderschapsregeling.
BEH Behoefte In het scherm wordt de behoefte van de ex-partners berekend. Dit gebeurt standaard aan de hand van de Hof-methode. Een uitgavenspecificatie maken is ook mogelijk. Daarna volgt de berekening van de benodigde alimentatie om in de behoefte te voorzien.
NAP Netto AlimentatiePlichtige De berekening van het netto besteedbare inkomen van de alimentatieplichtige inclusief alimentatieafspraken.
NAG Netto Alimentatiegerechtigde De berekening van het netto besteedbare inkomen van de alimentatieplichtige inclusief alimentatieafspraken.
CHECK Berekening check Alvorens te printen kan worden gecheckt of er zich 'vreemde' dingen voordoen in de berekening. Wanneer uit de check een opmerking volgt, betekent dit niet dat iets verkeerd is ingevuld.
PRINT Printen via een PDF-bestand Een pdf-bestand wordt aangemaakt; dit kan worden opgeslagen en/of geprint

       
Iconen
In de rekenschermen treft u de volgende iconen aan:

Toevoegen Kind toevoegen In het scherm ‘Personalia’ wordt een kind toegevoegd. De achternaam van de alimentatieplichtige wordt standaard overgenomen. Deze kan worden gewijzigd. Voornaam, geboortedatum en geboorteplaats kunnen worden toegevoegd. De geboortedatum is verplicht i.v.m. de fiscale regelgeving.
Notitie Notitie maken Er kan een notitie worden toegevoegd. De notities m.b.t. de alimentatieberekening worden aan het einde van berekening afgedrukt als voetnoot, mits ervoor wordt gekozen deze af te drukken. De keuze wordt gemaakt in het printmenu.
Notities die worden gemaakt in de vermogensopstelling worden standaard afgedrukt.
Specificatie Specificatie inzien / invullen Er kan een specificatie worden gemaakt of worden ingezien
Toevoegen Item toevoegen Er kunnen items worden toegevoegd zoals een vermogensbestanddeel, kostenspecificatie kinderrekening, hypotheken, werkgevers etc.

Een berekening maken – Personalia

PERS - Personalia
Naam Berekening
SO geeft automatisch als dossiernaam de naam van de personen. De Naam Berekening die bij Personalia wordt opgegeven wordt toegevoegd aan de namen van Alimentatieplichtige (AP) – Alimentatiegerechtigde (AG).
In het scherm ‘CASUSSEN’ wordt gezocht naar de naam van AP – AG   en de hier toegevoegde dossiernaam.

Map
In het casussenoverzicht kan een casus worden gesleept naar de gewenste map. Een andere mogelijkheid is het aangeven van de gewenste map in het scherm PERSONALIA. 

Tarieven Besteedbaar / Tarieven draagkracht
Het is mogelijk verschillende tarieven te gebruiken voor de berekening van de behoefte (van de kinderen en de ex-partner) en de tarieven voor de berekening van de draagkracht. De 'Tarieven Besteedbaar' worden gebruikt in de schermen BAP - BAG - KK. De 'Tarieven Draagkracht' worden gebruikt in de schermen DAP - DAG - KK - JUS - BEHOEFTE - NAP - NAG.

Wanneer een scheiding in het verleden heeft plaatsgevonden, kan door het toepassen van verschillende tarieven de volledige berekening in 1 dossier worden gemaakt. Binnen de schermen ‘Kinderen’ en ‘Behoefte’ kan de behoefte uit het verleden worden geïndexeerd naar de actuele behoefte.

Als eerste dient het scherm PERSONALIA te worden ingevuld. De geboortedata (dd-mm-jjjj) zijn 'verplicht' omdat deze van belang zijn voor de belastingtarieven, heffingskortingen, kinderkosten en huurtoeslag. Wanneer de geboortedatum niet wordt ingevuld zijn de personen 0 jaar.
SO maakt onderscheid tussen de Alimentatieplichtige (hierna AP) en de Alimentatiegerechtigde (hierna AG). Het betreft hier de onderhoudsverplichting voor partneralimentatie.
Indien de AP en de AG worden omgedraaid, kan geen gebruik worden gemaakt van de jus-berekening en de behoefte-berekening. Mocht achteraf blijken dat AP en AG zijn omgedraaid, dan kan gebruik worden gemaakt van de knop: wissel AP - AG in het scherm PERSONALIA.

Naast de persoonsgegevens staat een blok waarin de inkomstenbronnen kunnen worden aangegeven. Aan de hand van de aangevinkte velden worden in de schermen DAP en DAG aangepast. Wanneer bijvoorbeeld ‘DGA’ wordt aangevinkt dan wordt gerekend met het lagere ZVW-percentage en een netto inhouding!
De aangevinkte inkomstenbronnen kunnen in de schermen zelf weer worden gewijzigd.

Bij de kinderen kan worden aangegeven dat het kind niet meegenomen moet worden in de bepaling van de behoefte van de kinderen. Hiervan kan gebruik worden gemaakt in het geval het bijvoorbeeld een pleegkind betreft.

VERM - Opstelling & Verdeling van vermogen

De vermogensopstelling is zowel geschikt voor een opstelling op basis van algemene gemeenschap van goederen (AGvG) als voor een opstelling op basis van huwelijkse voorwaarden (HV).

Advocaten kunnen de vermogensopstelling gebruiken als alternatief voor het Webformulier Verrekenen en Verdelen van de rechtbank (De vermogensopstelling wordt op Split-wijze gemaakt, maar de print is overeenkomstig het webformulier)

Wanneer het scherm ‘Vermogen’ voor het eerst wordt geopend, wordt eerst gevraagd een keuze te maken tussen de Split-vermogensopstelling en het webformulier verekenen en verdelen van de rechtbank (rechtbankformulier). Het rechtbankformulier heeft extra inleidende vragen. Voor het overige is er geen verschil wat betreft het gebruik van de vermogensopstelling.

Gevraagd wordt of privé-vermogens getoond moeten worden.

Gevraagd wordt of standpunten getoond moeten worden (Deze worden standaard getoond bij het rechtbankformulier).
Standpunten van partijen zijn met name van belang in rechtszaken. Ze kunnen ook gebruikt worden om tijdens het echtscheidingstraject de meningsverschillen van de partijen inzichtelijk te maken. Wanneer ‘standpunten tonen’ is geactiveerd, worden deze ook afgedrukt (ook wanneer er niets is ingevuld). Andersom geldt het ook. Wanneer ‘standpunten tonen’ niet is geactiveerd, worden ze niet afgedrukt, ook al zijn er standpunten ingevuld. 

Peildata kunnen als datum-notering worden opgegeven (dd-mm-jjjj) of als tekst, bijvoorbeeld: "Indienen verzoek echtscheiding".

Wanneer is gekozen voor de Split-Online-Opstelling, dan is er de mogelijkheid een standaard vermogensopstelling te genereren. Een aantal veel voor voorkomende onderdelen worden dan al aangemaakt (Onroerende zaken, hypotheek, verzekeringen, bankrekeningen, beleggingsrekeningen, auto's, schulden).
Uiteraard is de standaardopstelling volledig naar wens aan te passen. Wanneer het genereren van de standaard vermogensopstelling wordt toegepast, worden alleen gemeenschappelijke vermogensbestanddelen getoond.

Opstelling Vermogen

Algemeen

De vermogensopstelling bestaat uit 3 onderdelen.

  1. Opsomming van het vermogen
  2. Verdeling van het vermogen
  3. Samenvatting

Ad 1: Opsomming van het vermogen

De opsomming geschiedt eenvoudig door op een link te klikken 'Onderdeel toevoegen'. Er wordt een blanco vermogensonderdeel aangemaakt. Voor dit vermogensonderdeel dient als eerste een categorie te worden gekozen.

De categoriën zijn overgenomen uit het rechtbankformulier. Hierop bestaat 1 uitzondering en dat is de keuze categorie Hypotheek Box 1 en Categorie Hypotheek Box 3.

U kunt kiezen uit de volgende categoriën:

Aanspraken en Verplichtingen; Auto's; Bankrekeningen; Beleggingsrekenigen; Hypotheken Box 1; Hypotheken Box 3; Inboedel; 
Ondernemingen; Onroerende zaken; Overige activa; Overige roerende zaken; Overige posten; Schulden, Verzekeringen; Vorderingen; Waardepapieren.

De uiteindelijk in te vullen velden zijn afhankelijk van de gekozen categorie. Bij onroerende zaken hoort een adres, bij een bankrekeningen een rekeningnumer.
Bedragen worden allemaal positief ingevuld. Afhankelijk van de gekozen categorie zal het bedrag worden opgeteld of afgetrokken. 

AGvG

Wanneer is gekozen voor de Algehele Gemeenschap van Goederen, dan ontstaat de mogelijkheid alle gemeenschappelijke vermogensbestanddelen op te voeren.

HV

Wanneer is gekozen voor huwelijkse voorwaarden dan ontstaat de mogelijkheid om gemeenschappelijke goederen op te voeren bij de Beperkte Gemeenschap of de Eenvoudige Gemeenschap. Daarnaast is het mogelijk om verrekeningen weer te geven.

Privé-vermogen

Zowel bij AGvG als bij HV is het mogelijk om tevens eventueel privé-vermogen vast te leggen (bovenin het scherm -> privé-vermogen tonen).

NB!: Het privé-vermogen heeft meerdere functies! 

Naast de voor zich sprekende functie om simpelweg de privé-goederen van partijen te registreren, wordt met het privé-vermogen nog meer gedaan.

Privé-vermogen & AGvG -> Reprise / Récompense

Wanneer privé-middelen zijn aangewend voor gemeenschapsschulden, dan ontstaat er mogelijk een repriserecht (met inachtneming van de per 1-1-2012 ingevoerde 3e tranche in het huwelijksvermogensrecht waarbij privé-middelen die zijn aangewend voor consumptief bestede gemeenschapsschulden zijn uitgesloten van vergoeding).
Wanneer sprake is van een repriserecht dan kan dit eenvoudig worden aangegeven in Split-Online. Het repriserecht betreft een vordering op het gemeenschappelijk vermogen. De categorie die gekozen dient te worden is zodoende: Vorderingen.

Na de keuze vande categorie 'Vorderingen' worden bij het onderdeel zichtbaar:

  • Afrekenen met Wederpartij
  • Reprise (bij de keuze Schulden -> Récompense) 

Afrekenen met Wederpartij

Hiermee wordt aangegeven dat een vordering van de één op de ander direct wordt afgerekend. Er vindt zodoende een saldering plaats met de over- onderbedelingsschuld. 'Afreken met' kan zodoende worden gebruikt om aan te geven dat een eerder verstrekte lening direct wordt afgerekend. Of een verstrekt voorschot na de peildatum van de omvang van het vermogen.

Wanneer de optie 'Afrekenen met' wordt aangevinkt, wordt bij de wederpartij een onderdeel toegevoegd met de categorie 'Schulden' en de gelijke omschrijving. Deze wordt weergegeven in een grijs vlak en kan niet worden aangepast.

Reprise (bij de keuze Schulden -> Récompense)

Wanneer wordt aangegeven dat de vordering een reprise betreft, dan wordt bij het gemeenschapelijke vermogen automatisch een onderdeel toegevoegd met de categorie 'Schulden'. Dit onderdeel heeft dezelfde omschrijving als de tegenhanger in privé. De omschrijving kan niet worden aangepast. Het onderdeel wordt weergegeven in een grijs vlak. Bij de verdeling wordt de schuld volledig toebedeeld aan degene die de vordering heeft.

Indien de privé-middelen besteed zijn aan consumptieve gemeenschapsschulden dan kan dat eveneens worden aangegeven. Wanneer 'reprise'wordt aangevinkt, wordt de optie 'consumptief besteed' zichtbaar. Wanneer deze wordt aangevinkt, wordt het bedrag buiten de vermogensopstelling gehouden (het is geconsumeerd en leidt niet tot een vordering op de gemeenschap. Rekentechnisch had zodoende de vermelding van het onderdeel ook achterwege kunnen blijven. Split-Online heeft ervoor gekozen toch de mogelijkheid te scheppen, deze besteding van privévermogen zichtbaar te maken. Hierdoor kunnen de geldstromen beter worden verantwoord, hetgeen duidelijkheid schept voor clienten, maakt dat discussies beter kunnen worden gevoerd en de opsteller van het vermogen eenvoudig documenteert.

Privé-vermogen & HV -> Vergoedingsrechten

Waar bij de AGvG sprake kan zijn van een reprise wordt bij de HV gesproken over vegoedingsrechten. Deze term vindt u dan ook terug wanneer u hebt gekozen voor HV en de categorie 'Vorderingen'.

  • Afrekenen met Wederpartij -> zie AGvG hierboven
  • Vergoedingsrechten
  • Te verrekenen 

Vergoedingsrechten

Verdeling Vermogen

Nadat de vermogensopstelling is gemaakt, kan het vermogen worden verdeeld. Het is mogelijk het hoofdbestanddeel als totaal te verdelen, of de verdeling te maken per subbestanddeel. Om de subbestanddelen zichtbaar te maken, dient te worden geklikt op bullet_toggle_plus achter het hoofdbestanddeel.

Er is een standaardverdeling mogelijk. De keuze hierbij is 100% AP, 0% AP of een gelijke verdeling (50%). Tevens is het mogelijk om een willekeurige verdeling te maken door zelf een bedrag in te vullen bij AP. AG krijgt automatisch het restant.

Uit de verdeling volgt de over- onderbedeling.

BAP / BAG Besteedbaar AP/AG tijdens huwelijk/samenwonen


De behoefte van de kinderen en partijen is afhankelijk van het Netto Gezinsinkomen (NGI). Het NGI is het gezamenlijke besteedbaar inkomen van AP en AG ten tijde van het samenwonen. Overeenkomstig de alimentatienormen wordt dit inkomen berekend zonder rekening te houden met het fiscale voordeel uit de eigen woning. In de schermen BAP/BAG zult u de eigen woning (alimentatienormen 82 – 85) dan ook niet aantreffen!

Indien de behoefte van de kinderen en partijen (via de hofmethode) moet worden vastgesteld, dan dienen deze schermen ingevuld te worden. Zowel het scherm KINDEREN als BEHOEFTE (via Hofmethode) rekent met de uitkomsten van BAP/BAG.

#41 / #60 Inkomen uit loondienst.
In geval een partij meerdere werkgevers heeft, kunnen deze via de specificatie (Specificatie) worden ingegeven. Dit kan zowel bij het invullen via de salarisstrook (#41) als via de jaaropgave (#60).

De werkgevers die worden toegevoegd bij #41 komen automatisch terug in de specificaties van:

#44 (vakantietoeslag), #46 (overwerk), #47 (13e – 14e periode), #48 (Eindejaaruitkering), #49 (Belaste onkosten) en #51 t/m #53 (Pensioenpremies).

De werkgevers die worden toegevoegd bij #60 komen automatisch terug bij de in jaaropgave vermelde ZVW-premie.

De specificatie wordt geprint.

#42 Bruto AOW-uitkering 

Hier wordt de bruto AOW-uitkering inclusief vakantiegeld ingevuld. Door de SVB wordt op de AOW-uitkering 5,65% (2013) ZVW-premie ingehouden. Hier hoeft geen rekening te worden gehouden. Deze wordt door SO berekend in #57 en uiteindelijk van het besteedbare inkomen afgetrokken boven TN120. Hieronder vindt u de AOW-bedragen voor 2013.

(per 1-7-2015) Excl. Vakantiegeld Incl Vakantiegeld
Alleenstaande

€ 1.113,56

€ 1.184,77
Samenwonende € 767,39 € 818,24



#57 Inkomensafh. bijdr. ZVW-premie. Werkgeversheffing of netto inhouding
Vanaf 2013 wordt de inkomensafhankelijke ZVW-premie (hierna ZVW-premie) geïnd door de belastingdienst in de vorm van een werkgeversheffing. Voorheen (2012 en eerder) werd de zvw-premie eerst door de werkgever vergoed en vervolgens ingehouden en afgedragen. De werkgeversvergoeding was belast loon voor de werknemer. Hierdoor ontstonden 2 loonbegrippen (Loon voor zvw en loon voor loonbelasting). Met de Wet Uniformering Loonbegrip wordt gestreefd naar 1 loonbegrip. Door de werkgeversheffing wordt de zvw-premie niet meer bij het inkomen opgeteld. De salarisstrook wordt hierdoor eenvoudiger. In #57 wordt de werkgeversheffing niet berekend, nu deze geen invloed heeft op het inkomen van de werknemer.


In de situatie dat de (lage) zvw-premie wordt ingehouden op het salaris/uitkering wordt de premie hier wel door SO berekend. Dit is het geval voor DGA's en wanneer het een pensioen- en/of AOW-uitkering betreft. De premie wordt berekend en genoteerd bij #57. Hiermee volgt SO de bijlage van de alimentatienormen. De berekende premie wordt echter hier echter nog niet afgetrokken van het loon. Dit is zichtbaar gemaakt door het bedrag tussen () te plaatsen. De ingehouden zvw-premie wordt uiteindelijk afgetrokken van het besteedbare inkomen boven #120 (hier kunnen nog premies bijkomen van winst uit onderneming, lijfrenteuitkeringen en overige werkzaamheden.
Wanneer de werknemer een DGA is, dient dit zodoende te worden aangegeven, opdat de netto in te houden ZVW-premie wordt berekend. Dit is mogelijk door de specificatie te openen (Specificatie) en hier DGA aan te vinken.

Bijtelling auto (t.b.v. verzamelinkomen)

Wanneer de invoer via de jaaropgave plaatsvindt, wordt automatisch rekening gehouden met de bijtelling privégebruik van de auto van de zaak. Deze wordt bij de jaaropgave van het loon voor loonbelasting afgetrokken. Bij een draagkrachtberekening dient het privégebruik immers vanuit de vrije ruimte te worden voldaan. Door de waarde op te geven, kan SO hier rekening mee houden bij de berekening van het verzamelinkomen.
Bij invoer vanuit de salarisstrook wordt de bijtelling voor de draagkrachtberekening genegeerd (conform alimentatienormen). Met het grotere belang van het KGB (100% afgetrokken van de behoefte kinderen), is de correcte berekening hiervan ook van groter belang. Om hiermee behulpzaam te zijn, is in het scherm draagkracht de mogelijkheid gemaakt om de auto van de zaak op te nemen. Deze heeft wel invloed op het verzamelinkomen (en dus het KGB), maar niet op draagkrachtberekening.

#65 Winst uit onderneming
Winst uit onderneming wordt veelal genomen als de gemiddelde winst van de laatste 3 jaar. In SO kunnen de winsten worden gespecificeerd. Naast de winst per boekjaar kan ook een wegingsfactor worden meegegeven, waardoor niet ieder jaar even zwaar meetelt in de berekening van de gemiddelde winst. Wanneer gebruik wordt gemaakt van de wegingsfactor berekent SO het gewogen gemiddelde.
Het is mogelijk om de winst te corrigeren in de situatie dat aanzienlijk meer of minder dan de winst uit onderneming naar privé is gevloeid.

#71 / #74 Zelfstandigenaftrek en MKB winstvrijstelling
De zelfstandigenaftrek is van toepassing wanneer er minimaal 1225 uur in de onderneming wordt gewerkt. Gedurende de eerste 3 jaar dat een onderneming bestaat kan gebruik worden gemaakt van de startersaftrek.
Het urencriterium is voor de toepassing van de MKB winstvrijstelling niet noodzakelijk, zodat deze altijd wordt berekend.

#86 / #87 Premies voor inkomensvoorzieningen
Hoewel het rapport alimentatienormen aangeeft dat het NGI wordt berekend zonder rekening te houden met het fiscaal voordeel van hypotheekrenteaftrek en de premies voor inkomensvoorzieningen, heeft SO t.a.v. deze premies wel de mogelijkheid gemaakt ze op te voeren. Bij een werknemer wordt immers wel rekening gehouden met de ingehouden pensioenpremies. In geval van een zelfstandig ondernemer of een werknemer zonder pensioenregeling kan het eveneens redelijk zijn deze premies mee te nemen in de berekening van het NGI.
Wanneer de premies bij TN86/87 worden opgevoerd, wordt daardoor het verzamelinkomen lager, en daarmee het bedrag aan te betalen inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Het gevolg is dat het besteedbaar inkomen in eerste instantie hoger wordt. Bij de berekening van het uiteindelijke besteedbare inkomen  worden de premies weer afgetrokken, zodat bij de bepaling van het NGI per saldo rekening wordt gehouden met de netto premie voor inkomensvoorzieningen.

#102 Werkelijke inkomsten
In de alimentatienormen wordt onderscheid gemaakt tussen de werkelijke of in redelijkheid te verwerven inkomsten uit vermogen en fiscale inkomsten uit vermogen (op basis van 4% rendement).
Bij #102 worden de werkelijke inkomsten uit vermogen ingevuld. Deze kunnen (aanzienlijk) afwijken van het fiscale rendement.
Het rendement kan rechtstreeks worden ingevuld of via een specificatie. Bij de specificatie zijn de alimentatienormen gevolgd.
Bijzondere aandacht vraagt het onderdeel rente- en kosten van schulden. Bij #83 (hypotheekrente) bestaat de mogelijkheid de rente op te geven van een box3 lening. De rente die bij #83 wordt opgegeven dient niet meer te worden opgegeven als kosten bij #102.

#115 Heffingskortingen
Inkomensafhankelijke Combinatiekorting is ten tijde van het huwelijk/samenwonen slechts bij één van toepassing. Tijdens huwelijk/samenwonen heeft degene met het laagste arbeidsinkomen recht op combinatiekorting mits het inkomen uit arbeid meer bedraagt dan € 4.814 (2012) en er kinderen op 1 januari van het jaar jonger dan 12 zijn. De tip die SO geeft houdt rekening met het inkomen uit arbeid en de leeftijd van de kinderen. Wanneer er kinderen jonger dan twaalf zijn, krijgt de partij met het laagste inkomen de tip ‘ja’. Indien het inkomen lager is dan het vereiste minimum, wordt er geen inkomensafhankelijke combinatiekorting berekend. SO is zo gemaakt dat in de schermen BAP/BAG slechts één van beiden de combinatiekorting heeft. Uiteraard is het mogelijk de combinatiekorting bij beide partijen niet aan te vinken.

#119 Netto inkomsten
Indien de partner tijdens het samenwonen geen inkomen heeft, dan is er wel recht op de algemene heffingskorting indien de andere partner voldoende belasting betaalt. In Split-Online kan worden aangegeven dat de heffingskorting bij het inkomen van de AP wordt opgeteld.

Het berekende besteedbare inkomen kan worden gecorrigeerd i.v.m. onderhoudsverplichtingen uit eerdere relaties. Het geld dat het gezin heeft verlaten t.b.v. bijvoorbeeld kinderen uit een eerdere relatie of partneralimentatie heeft immers niet bijgedragen aan de welvaart van het huidge gezin. Conform vaste jurisprudentie wordt dit afgetrokken voor de berekening van het besteedbare inkomen. LET OP!! De bedragen dienen netto te worden ingevuld.

KK Kosten Kinderen (Behoefte)

Het scherm KINDEREN begint de keuze uit soort regeling. Er kan gekozen worden voor Co-ouderschap. Wanneer niet wordt gekozen voor Co-ouderschap wordt uitgegaan van een omgangsregeling. De omgangsregeling kan op basis van Richtlijn 2012 en Richtlijn 2013 worden berekend.

Wanneer er kinderen zijn kan de behoefte van de kinderen worden vastgesteld. SO neemt automatisch het berekende NGI over uit BAP en BAG. Indien gewenst kunnen deze bedragen worden aangepast of handmatig worden ingevuld.

SO berekent daarna automatisch de behoefte (eigen aandeel van de ouders) van de kinderen op basis van de kinderbijslagpunten en het NGI. Indien het NGI groter is dan € 6.000,- wordt het NGI tot dit bedrag beperkt.
Indien wordt gekozen voor co-ouderschap (aan te geven boven in het scherm) kunnen de kosten van de kinderen (conform de alimentatienormen 2012 en eerder) worden verhoogd met 16% i.v.m. een aan te nemen dubbele woonlast. Het is ook mogelijk de opslag achterwege te laten (0,00%) of de woonlasten volledig buiten de kinderkosten te laten (-16%). Het % staat standaard op 0%.

Richtlijn Nieuw - vanaf 2013

Kindgebonden Budget

Met ingang van (1 april) 2013 is een nieuwe richtlijn voor de berekening van kinderalimentatie van toepassing. Volgens deze richtlijn worden de tabelkosten kinderen verlaagd met het kindgebonden budget (KGB) dat wordt ontvangen na de scheiding. Hierbij werd het KGB dus beschouwd als een inkomensafhankelijke kinderbijslag (KBS) die evenals de gewone KBS van de behoefte van de kinderen dient te worden afgetrokken.
In 2015 is met het invoeren van de Wet Hervorming Kindregelingen o.a. de alleenstaande ouderkorting komen te vervallen. Ter compensatie ontvangen alleenstaande ouders een toeslag op het KGB van € 3.066 (2016). Deze toeslag is in de volksmond de "Alleenstaande Ouderkop" (AOK) gaan heten. De vraag was vervolgens hoe de Expertgroep Alimentatienormen hiermee om zou gaan. Als KGB en dus aftrekken van de behoefte van de kinderen of, overeenkomstig de werking van de alleenstaande ouderkorting als onderdeel van het inkomen.
Split-Online had de mogelijkheden t.a.v. KGB & AOK gemaakt voordat de Expertgroep hierover een uitspraak had gedaan. Reden dat u bovenin het scherm KINDEREN de 3 mogelijkheden ziet: KGB volledig in Behoefte/KGB volldig in inkomen/Alleen AOK in inkomen.

De Expertgroep heeft in november 2014 besloten dat ook de AOK de behoefte van de kinderen diende te verlagen. Hierover is veel discussie ontstaan. Uiteindelijk heeft dit geleid tot een procedure die is gevoerd tot de Hoge Raad. Op 9 oktober 2015 heeft de Hoge Raad besloten dat het gehele KGB (dus inclusief AOK) dient te worden beschouwd als inkomensondersteuning en dat deze als inkomen dient te worden meegenomen in de draagkrachtberekening.
Vanzelfsprekend is dit de standaardoptie in Split-Online. De overige keuzes zijn nog wel beschikbaar. Dit vooral ten behoeve van oude berekeningen.

De kosten van de kinderen handmatig worden aangepast aan de eigen inzichten van partijen.

Indien u voor het eerst in het scherm KINDEREN komt, resteert nog aan te geven waar de kinderen zijn ingeschreven. 

U hebt bij de inschrijving van de kinderen de keuze uit:
- Uitwonend / Studerend
- Alimentatieplichtige
- Alimentatiegerechtigde 

De partij waarbij de kinderen niet staan ingeschreven heeft standaard recht op de zorgkorting. Er kan worden gekozen voor de standaard zorgkortingspercentages (1 dag p week 15% / 2 dagen p week 25% / 3 dagen p week 35%) of er kan een afwijkend percentage worden ingevuld. Zorgkorting staat voor de verblijfskosten (voeding, persoonlijke verzorging en vrije tijdsbesteding/vakantie) die een ouder heeft wanneer een kind daar verblijft. Wanneer een hoger percentage dan 35% wordt ingevuld, dan impliceert dat dat die ouder ook bijdraagt in de verblijfsoverstijgende kosten.
De zorgkortingontvanger kan worden aangepast. De ouder bij wie het kind staat ingeschreven kan zodoende ook degene zijn die de alimentatie betaald verminderd met de zorgkorting.
Wanneer bijvoorbeeld een co-ouderschap wordt afgesproken, waarbij kinderen worden verdeeld over de adressen van beide ouders (inschrijving), terwijl slechts 1 ouder de zorg heeft voor de verblijfsoverstijgende kosten van alle kinderen, dan kan de zorgkortingontvanger worden aangepast.

De zorgkorting wordt afgetrokken van het aandeel in de kinderkosten van de uitwonende ouder. Het resterende deel is de kinderalimentatie.

Nadat de kinderkosten zijn bepaald en de zorgverdeling is ingevuld kan de draagkrachtberekening worden gemaakt. Wanneer men nog niet in het scherm draagkracht is geweest, is slechts een deel van het scherm zichtbaar. Nadat de draagkrachtberekening is gemaakt, komt men nogmaals in het scherm KINDEREN. Dan is de draagkrachtvergelijking zichtbaar en de uiteindelijk te betalen alimentatie.

DAP/DAG - Draagkracht AP / AG)

De gegevens uit BAP kunnen worden gekopieerd naar DAP. Rechtsboven in het rekenscherm treft u hiervoor een kopieerbutton aan.

#41 / TN60 Inkomen uit loondienst.
In geval een partij meerdere werkgevers heeft, kunnen deze via de specificatie (Specificatie) worden ingegeven. Dit kan zowel bij het invullen via de salarisstrook (#41) en via de jaaropgave (#60).

De werkgevers die worden toegevoegd bij #41 komen automatisch terug in de specificaties van #44 (vakantietoeslag), #46 (overwerk), #47 (13e – 14e periode), #48 (Eindejaaruitkering), #49 (Belaste onkosten) en #51 t/m #53 (Pensioenpremies).

De werkgevers die worden toegevoegd bij #60 komen automatisch terug bij de in jaaropgave vermelde ZVW-premie.

De specificatie wordt geprint.

#42 Bruto AOW-uitkering 

Hier wordt de bruto AOW-uitkering inclusief vakantiegeld ingevuld. Door de SVB wordt op de AOW-uitkering 5,65% (2013) ZVW-premie ingehouden. Hier hoeft geen rekening te worden gehouden. Deze wordt door SO berekend in #57 en uiteindelijk van het besteedbare inkomen afgetrokken boven TN120. Hieronder vindt u de AOW-bedragen voor 2013.

(per 1-1-2016) Excl. Vakantiegeld Incl Vakantiegeld
Alleenstaande

€ 1.138,15

€ 1.20971
Samenwonende € 783,87 € 834,99

#57 Inkomensafh. bijdr. ZVW-premie. Werkgeversheffing of netto inhouding
Vanaf 2013 wordt de inkomensafhankelijke ZVW-premie (hierna ZVW-premie) geïnd door de belastingdienst in de vorm van een werkgeversheffing. Voorheen (2012 en eerder) werd de zvw-premie eerst door de werkgever vergoed en vervolgens ingehouden en afgedragen. De werkgeversvergoeding was belast loon voor de werknemer. Hierdoor ontstonden 2 loonbegrippen (Loon voor zvw en loon voor loonbelasting). Met de Wet Uniformering Loonbegrip wordt gestreefd naar 1 loonbegrip. Door de werkgeversheffing wordt de zvw-premie niet meer bij het inkomen opgeteld. De salarisstrook wordt hierdoor eenvoudiger. In TN57 wordt de werkgeversheffing niet berekend, nu deze geen invloed heeft op het inkomen van de werknemer.

In de situatie dat de (lage) zvw-premie wordt ingehouden van het salaris/uitkering wordt deze hier wel door SO berekend. Dit is het geval voor DGA's en wanneer het een pensioen- en/of AOW-uitkering betreft. De premie wordt berekend en genoteerd bij TN57. Hiermee volgt SO de bijlage van de alimentatienormen. De berekende premie wordt echter hier echter nog niet afgetrokken van het loon. Dit is zichtbaar gemaakt door het bedrag tussen () te plaatsen. De ingehouden zvw-premie wordt uiteindelijk afgetrokken van het besteedbare inkomen boven TN120 (hier kunnen nog premies bijkomen van winst uit onderneming, lijfrenteuitkeringen en overige werkzaamheden.
Wanneer de werknemer een DGA is, dient dit zodoende te worden aangegeven, opdat de netto in te houden ZVW-premie wordt berekend. Dit is mogelijk door de specificatie te openen (Specificatie) en hier DGA aan te vinken.

Bijtelling auto (t.b.v. verzamelinkomen)

Wanneer de invoer via de jaaropgave plaatsvindt, wordt automatisch rekening gehouden met de bijtelling privégebruik van de auto van de zaak. Deze wordt bij de jaaropgave van het loon voor loonbelasting afgetrokken. Bij een draagkrachtberekening dient het privégebruik immers vanuit de vrije ruimte te worden voldaan. Door de waarde op te geven, kan SO hier rekening mee houden bij de berekening van het verzamelinkomen.
Bij invoer vanuit de salarisstrook wordt de bijtelling voor de draagkrachtberekening genegeerd (conform alimentatienormen). Met het grotere belang van het KGB (100% afgetrokken van de behoefte kinderen), is de correcte berekening hiervan ook van groter belang. Om hiermee behulpzaam te zijn, is in het scherm draagkracht de mogelijkheid gemaakt om de auto van de zaak op te nemen. Deze heeft wel invloed op het verzamelinkomen (en dus het KGB), maar niet op draagkrachtberekening.

#65 Winst uit onderneming
Winst uit onderneming werd veelal genomen als de gemiddelde winst van de laatste 3 jaar. In SO kunnen de winsten worden gespecificeerd. Naast de winst per boekjaar kan ook een wegingsfactor worden meegegeven, waardoor niet ieder jaar even zwaar meetelt in de berekening van de gemiddelde winst. Wanneer gebruik wordt gemaakt van de wegingsfactor berekent SO het gewogen gemiddelde.

Door schade schande wijzer geworden wordt vandaag de dag niet alleen naar het verleden gekeken, maar wordt gekeken naar de toekomst. Daarnaast is het besef ontstaan dat winst en liquide middelen niet hetzelfde zijn. Naast de winst wordt ook gekeken naar de daadwerkelijke kasstroom. In Split-Online is het mogelijk een opstelling te maken van de kasstroom en een toekomstige kasstroom op te stellen op basis van een geprognotiseerde winst- en verliesrekening. Voor kasstromen is een aparte handleiding geschreven.

#71 / #74 Zelfstandigenaftrek en MKB winstvrijstelling

De zelfstandigenaftrek is van toepassing wanneer er minimaal 1225 uur in de onderneming wordt gewerkt. Gedurende de eerste 3 jaar dat een onderneming bestaat kan gebruik worden gemaakt van de startersaftrek.
Het urencriterium is voor de toepassing van de MKB winstvrijstelling niet noodzakelijk, zodat deze altijd wordt berekend.

#83 Hypotheeklasten specificeren
De hypotheekrente kan rechtstreeks worden ingevuld of worden gespecificeerd.
Wanneer wordt gekozen voor de specificatie dan is het niet meer mogelijk om de rente rechtstreeks in te vullen. Dit kan pas weer, nadat alle hypotheken in de specificatie zijn verwijderd.
Geldverstrekker, hoofdsom en rente% kunnen worden aangegeven. Het is ook mogelijk het rentebedrag in te vullen. Wanneer het rentebedrag is ingevuld wordt niet gerekend met hoofdsom en %.
Het is noodzakelijk om de inkomensbox aan te geven. Wanneer de lening in Box3 hoort wordt er geen belastingvoordeel over berekend. De rentelasten worden automatisch bij #123 als Box3-rente vermeld.

Als laatste is het mogelijk om de soort lening aan te geven. Aflossingsvrij, annuïtair of lineair. Sinds 1-1-2013 is rente eigen woning alleen nog maar aftrekbaar indien de lening minimaal volgens een annuïtair schema (over maximaal 30 jaar) volledig wordt afgelost. Voor bestaande leningen op 1-1-2013 geldt een overgangsregime. De bestaande aflossingsvrije lening per 1-1-2013 kan aflossingsvrij blijven bestaan. Ook bij aankoop van een andere woning.

Indien een partij de bestaande woning overneemt, dan zal veelal het deel van de ex-partner opnieuw moeten worden gefinancierd. Dit zal een annuïtaire lening dienen te zijn.
Als in Split-Online de aflosvorm 'Annuïtair" wordt geselecteerd, dan zal Split-Online de rente en aflossing berekenen. Dit kan voor een periode van een jaar. Het is ook mogelijk het gemiddelde te berekenen over een aantal jaren. Er kan dus rekening gehouden worden met het feit dat de netto last steeds hoger wordt omdat het deel aftrekbare rente steeds lager wordt (en de netto aflossing steeds hoger).
De berekende aflossing wordt overgenomen in #123 (woonlasten).

Indien men van mening is dat de berekende aflossing niet moet worden overgenomen in TN123, dan is het mogelijk deze aan te passen. Een mogelijkheid is zodoende om een lager bedrag in te vullen, als de mening is toegedaan dat er erg veel aflossing (vermogensvorming) plaatsvindt ten koste van partneralimentatie.



#102 Werkelijke inkomsten
In de tremanormen wordt onderscheid gemaakt tussen de werkelijke of in redelijkheid te verwerven inkomsten uit vermogen en fiscale inkomsten uit vermogen (op basis van 4% rendement).

Bij #102 worden de werkelijke inkomsten uit vermogen ingevuld. Deze kunnen (aanzienlijk) afwijken van het fiscale rendement.
Het rendement kan rechtstreeks worden ingevuld of via een specificatie. Bij de specificatie zijn de alimentatienormen gevolgd.
Bijzondere aandacht vraagt het onderdeel rente- en kosten van schulden. Bij #83 (hypotheekrente) bestaat de mogelijkheid de rente op te geven van een box3 lening. De rente die bij #83 wordt opgegeven dient niet meer te worden opgegeven als kosten bij #102.

#104/105 Rendementsgrondslag

Hier wordt de rendementsgrondslag ingevuld. De rendementsgrondslag is de basis van de belastingberekening in box 3. Over de rendementsgrondslag -/- vrijgesteld vermogen wordt een rendement verondersteld van 4%. Over deze (fictieve!) opbrengst wordt 30% inkomstenbelasting berekend.

NB!
De rendementsgrondslag is niet alleen de basis voor de inkomstenbelasting in box 3. De rendementsgrondslag wordt ook gebruikt voor de vermogenstoetsen die van toepassing zijn bij het KGB, de huurtoeslag en de zorgtoeslag.
Wanneer de rendementsgrondslag niet wordt ingevuld, kan het zijn dat er huurtoeslag (max vermogen = vrijstellingsbedrag), zorgtoeslag en KGB wordt berekend, terwijl dit niet van toepassing is.


#115 Heffingskortingen
SO geeft tips t.a.v. het van toepassing zijn van de heffingskortingen. Wanneer een heffingskorting van toepassing is, dient het hokje te worden aangevinkt.
De tips geven de huidige situatie aan. Het kan zijn dat een heffingskorting op het moment van berekenen van toepassing is, maar bijvoorbeeld op 1 januari niet meer, of wanneer een kind een bepaalde leeftijd heeft bereikt (12 inkomensafhankelijke combinatiekorting, 16 vermeerdering alleenstaande ouderkorting, 18 alleenstaande ouderkorting).

Algemene heffingskorting:


Inkomensafhankelijke Combinatiekorting is van toepassing bij de partij waar het kind jonger dan 12 jaar (op 1 januari van dat jaar) staat ingeschreven. Ingeval van co-ouderschap is dit adresvereiste niet van toepassing en is de inkomensafhankelijke combinatiekorting voor beide partijen van toepassing (SO geeft in geval van co-ouderschap voor beide partijen de tip ‘ja’. Het recht op inkomensafhankelijke combinatiekorting bestaat mits het inkomen uit arbeid meer bedraagt dan € 4.881 (2016) en er kinderen op 1 januari van het jaar jonger dan 12 zijn. De tip die SO geeft houdt rekening met het inkomen uit arbeid en de leeftijd van de kinderen. Indien het inkomen lager is dan het vereiste minimum, wordt er geen inkomensafhankelijke combinatiekorting berekend.

#119 Netto Inkomsten - Kindgebonden Budget

Het recht op kindgebonden budget (KGB) is afhankelijk van het toetsingsinkomen (=verzamelinkomen). Indien het inkomen lager is dan € 19.759 (2016), bestaat er volledig recht op KGB. Indien het verzamelinkomen hoger is, dan wordt het KGB gekort met 6,75% van het inkomen voor zover dat hoger is dan € 19.759 (2016).

Het is vanzelfsprekend van belang het toetsingsinkomen correct te berekenen. Het toetsingsinkomen (= verzamelinkomen in geval men aangifte doet) wordt in SO berekend in een speciaal scherm (TOETSINGSINKOMEN Toeslagen). In dit scherm dient het werkelijke verzamelinkomen na scheiding te worden bepaald. Het scherm 'TOETSINGSINKOMEN Toeslagen' haalt de gegevens uit de draagkrachtberekening.

Het verzamelinkomen dat wordt berekend in een draagkrachtberekening kan (aanzienlijk) afwijken van het werkelijke verzamelinkomen. In de draagkrachtberekening wordt nl. geen rekening gehouden met auto van de zaak, aftrek levensonderhoud kinderen, betaalde/ontvangen partneralimentatie, inkomen van een toeslagpartner.
In Split-Online kan/wordt met deze inkomensbestanddelen rekening gehouden. Zo kan de bijtelling van de auto worden ingevuld en wordt het inkomen van de AP en AG respectievelijk verlaagd en verhoogd met de te betalen partneralimentatie. Dit gebeurt automatisch en tenzij anders aangegeven in de alimentatievergelijking wordt uitgegaan van de laagste alimentatie conform Behoefte, Draagkracht of de Jus-vergelijking.

De hoogte van de partneralimentatie is pas bekend nadat de draagkrachtberekening is gemaakt en de kinderalimentatie is bepaald.
In het scherm TOETSINGSINKOMEN Toeslagen kunt u per kind aangeven of hiervoor KGB dient te worden berekend.

Nadat de draagkrachtberekening is gemaakt, is het toetsingsinkomen eveneens (gedeeltelijk!) berekend.
Nadat de regeling rondom de kinderkosten is ingevuld, is de ruimte voor partneralimentatie pas bekend. De hoogte van de partneralimentatie kan zoals eerder aangegeven de hoogte van het KGB veranderen. 

In SO is deze complicatie opgelost door het toevoegen van het scherm ‘TOETSINGSINKOMEN toeslagen’. Het scherm kan benaderd worden via de link bij TN119 of via de roze menubalk – partij – toetsingsinkomen toeslagen. Het scherm is een hulpscherm en kan (nog) niet worden geprint.
In het scherm ‘toetsingsinkomen toeslagen’ worden de belastbare inkomens uit Box1,2 en 3 weergegeven. Het belastbare inkomen uit Box 1 kan worden aangepast aan de werkelijke situatie na de scheiding.
De auto van de zaak kan worden opgegeven (indien de jaaropgave is gebruikt, staat de auto al genoemd), SO geeft de aftrekpost levensonderhoud kinderen weer, de betaalde/ontvangen partneralimentatie kan worden ingevoerd en het toetsinginkomen van een eventuele nieuwe partner. 

De betaalde partneralimentatie kan bij de AP worden gekoppeld aan de AG. Indien de koppeling tot stand wordt gebracht, wordt de door AP betaalde alimentatie bij de AG direct als ontvangen alimentatie genoteerd!
SO geeft een suggestie voor de partneralimentatie. Deze suggestie zal in eerste instantie te hoog zijn wanneer de kinderalimentatie nog niet is ingevuld. Daarnaast wordt bij de suggestie geen rekening gehouden met een beperking i.v.m. de jusvergelijking of de behoefte.
De draagkracht (met name van AG) kan na het invullen van de partneralimentatie afwijken van een berekening zonder rekening te houden met de partneralimentatie. KGB kan lager worden, huur- en zorgtoeslag kunnen vervallen. De gewijzigde draagkracht heeft invloed op de verdeling van de kinderkosten (draagkrachtvergelijking). De gewijzigde verdeling van de kinderkosten wordt niet automatisch doorgevoerd.

Ingeval is gekozen voor Richtlijn 2013, wordt het KGB vanzelfsprekend op dezelfde wijze berekend. Het KGB heeft dan echter geen invloed meet op het inkomen, maar wordt in plaats daarvan afgetrokken van de kinderkosten.

In het scherm 'Toetsingsinkomen Toeslagen' is de mogelijkheid ingebouwd om het KGB precies af te stemmen op de situatie door de mogelijkheid kinderen buiten de berekening van het KGB te laten. Dit kan van toepassing zijn wanneer kinderen bijna 18 jaar zijn, en het KGB voor hen op korte termijn komt te vervallen.

DRAAGKRACHTLOOS INKOMEN

Richtlijn 2012

Conform de alimentatienormen wordt er onderscheid gemaakt tussen het draagkrachtloos inkomen t.b.v. partneralimentatie en kinderalimentatie. Voor de kinderalimentatie worden een aantal kosten niet meegenomen. Binnen SO is dit onderscheid eveneens gemaakt. De kosten die NIET meegenomen kunnen worden in het draagkrachtloos inkomen voor kinderalimentatie staan standaard uitgevinkt.

Richtlijn 2013

De afwijking tussen de draagkracht t.b.v. kinder- en partneralimentatie wordt nog groter wanneer wordt gekozen voor richtlijn 2013. Overeenkomstig de richtlijn worden de woonlasten en ziektekostenpremie forfaitair opgenomen in het draagkrachtloos inkomen.

TN122 – Bijstandsnorm

Voor de bepaling van de kinderalimentatie wordt uitgegaan van 'redelijke kosten van levensonderhoud'. Deze kosten zijn afgeleid van de bijstandsnorm voor een alleenstaande.
Voor de redelijke kosten van levensonderhoud is een bedrag opgenomen van € 825,- voor besteedbare inkomens tot € 1.500,-. Vanaf een besteedbaar inkomen van € 1.525 wordt uitgegaan van een bedrag van € 875,- (2015).

LET OP: Het betreft het besteedbare inkomen zonder rekening te houden met fiscaal eigen woning! In geval van een eigen woning bestaat er dus een verschil tussen het besteedbare inkomen voor PA en KA.

Het bedrag van € 875,- is als volgt opgebouwd (volgens de richtlijn):

Bijstandsnorm    € 961- (2015)
 Af: Wooncomponent in bijstand      -/-  € 227,-
 Bij: Ziektekostenpremie  +  € 135,-
 Af: Ziektekostencomponent in bijstand  -/-  €  39,-
 Bij: Onvoorzien  +

 €  45,-

Totaal 

 

___________

€ 875,-

De post 'ONVOORZIEN' is ingevoerd om de onderhoudsplichtige die iets meer dan het minimum heeft enige ruimte voor tegenvallers te bieden, en wellicht minder reden om te lenen. Bij het inkomen tot € 1.500 wordt die ruimte feitelijk niet gelaten. (Bron: alimentatienormen 2013).

LET OP: In het bedrag voor redelijke kosten van levensonderhoud is al een forfaitair bedrag voor ziektekostenpremie opgenomen van € 125,-. Bij TN124 worden deze dus niet meer ingevuld (t.b.v. de kinderalimentatie).

TN123 – Woonlasten

Richtlijn 2013

Ten behoeve van het draagkrachtloos inkomen voor KA wordt gerekend met een forfaitaire woonlast. De woonlast bedraag 30% van het netto besteedbare inkomen (NBI) (zonder fiscaal voordeel eigen woning).
Vandaag de dag is de situatie niet ondenkbaar dat AP voor AG de hypotheekrente blijft voldoen. Hierdoor zal de woonlast aanzienlijk hoger kunnen zijn dan 30%. Volgens de aanvaardbaarheidstoets moet het mogelijk zijn deze extra kosten op te nemen in het draagkrachtloos inkomen. Naast de forfaitaire bedragen is het in SO mogelijk werkelijke kosten op te nemen. In het geval de hypotheekrente is ingevuld bij TN82/83, kan door het aanvinken van de hypotheeklasten deze extra last worden meegenomen in de berekening. Omdat voor KA wordt uitgegaan van een NBI zonder fiscaal voordeel eigen woning, dient de NETTO hypotheekrente te worden afgetrokken. Wanneer u het hokje achter hypotheekrente aanvinkt, wordt de NETTO hypotheekrente ook daadwerkelijk meegenomen.
Wanneer het nodig is om met de werkelijke woonlasten te rekenen, dan is het mogelijk de forfaitaire woonlast uit te vinken, en de werkelijke huur en hypotheeklasten op te voeren. 

Tabel (2012) draagkracht:

   
     
- NBI tot € 1.250: minimumbijdragen  
- NBI van € 1.250: 100% [NBI - (0,3 x NBI + 800)
- NBI van € 1.300: 90% [NBI - (0,3 x NBI + 800)
- NBI van € 1.350: 80% [NBI - (0,3 x NBI + 800)
- NBI van € 1.400: 70% [NBI - (0,3 x NBI + 800)
- NBI van € 1.450: 70% [NBI - (0,3 x NBI + 825)
- NBI van € 1.500: 70% [NBI - (0,3 x NBI + 850)
     
Netto besteedbaar inkomen (*) DKL (**) Draagkracht (***)
tot 1.250 per maard   25/1 50/2 of meer
1.250 tot 1.300 (1.175) 75
1.300 tot 1.350 (1.190) 100
1.350 tot 1.400 (1.205) 115
1.400 tot 1.450 (1.220) 125
1.450 tot 1.500 (1.260) 125
     
1.500 tot 1.550 (1.300) 140
1.550 en 1.600 (1.315) 164
1.600 en 1.650 (1.330) 189
1.650 en 1.700 (1.345) 213
1.700 en 1.750 (1.360) 238
1.750 en 1.800 (1.375) 262
1.800 en 1.850 (1.390) 287
1.850 en 1.900 (1.405) 311
1.900 en 1.950 (1.420) 336
1.950 en 2.000 (1.435) 360
2.000 en 2.050 (1.450) 385
2.050 en 2.100 (1.465) 409
2.100 en 2.150 (1.480) 434
2.150 en 2.200 (1.495) 458
2.200 en 2.250 (1.510) 483
2.250 en 2.300 (1.525) 507
2.300 en 2.350 (1.540) 532
2.350 en 2.400 (1.555) 556
2.400 en 2.450 (1.570) 581
2.450 en 2.500 (1.585) 605
2.500 en 2.550 (1.600) 630
2.550 en 2.600 (1.615) 654
2.600 en 2.650 (1.630) 679
2.650 en 2.700 (1.645) 703
2.700 en 2.750 (1.660) 728
2.750 en 2.800 (1.675) 752, etcetera
     
(*) Bij de laagste netto besteedbare inkomens is geen sprake van vast, maar van een toenemend percentage vrijeruimte. Om draagkrachtverschillen rond de grens van de schijven van het NBI te vermijden, wordt gekozen voorvaste tabelbedragen tot een NBI van 1500. In de eerste schijven tot 1.500 is daarom de aanbevolen draagkrachtvolgens de tabel maximaal het afgeronde bedrag in de derde kolom. Bij besteedbare inkomens vanaf 1500 issprake van een vast percentage vrije ruimte.
(**) DKL = draagkrachtloos inkomen: 0,3 x NBI + 800, 825 of 850.
(***) 3Afgerond op hele euro’s, te verhogen met het fiscaal voordeel vanwege de persoonsgebonden aftreklevensonderhoud kinderen als daar recht op bestaat.

Ten Behoeve Van Partneralimentatie

Huurtoeslag:
Huurtoeslag is afhankelijk van het toetsingsinkomen (zie TOETSINGSSCHERM Toeslagen). Naast het toetsingsinkomen geldt voor huurtoeslag ook een vermogenstoets. In geval het vermogen hoger is dan de vrijstelling in Box 3, bestaat er geen recht op huurtoeslag!
Huurtoeslag wordt door SO automatisch berekend. Hierbij wordt het vermogen dat is ingevuld bij TN104/105 meegenomen. In het scherm ‘TOETSINGSINKOMEN toeslagen’ kan dit handmatig worden aangepast.

Hypotheekrente:
De hypotheekrente in Box1 en Box3 wordt rechtstreeks overgenomen van tremanorm 83 (specificatie).

Onredelijke woonlast:
SO berekent automatisch een onredelijke woonlast. Uit jurisprudentie volgt dat een woonlast die hoger is dan 1/3 van het besteedbare inkomen (zonder rekening te houden met fiscaal voordeel eigen woning) onredelijk is. SO hanteert bij het bepalen van de onredelijke woonlast deze rekenregel. Indien de korting staat aangevinkt, wordt het meerdere boven de genoemde 1/3 in mindering gebracht. Of deze woonlast in alle situaties onredelijk is, is natuurlijk de vraag. Het is overigens ook mogelijk dat een woonlast onder 1/3 blijft, maar dat deze toch onredelijk is omdat er sprake is van grote vermogensvorming ten koste van het voldoen van onderhoudsverplichtingen.

NB!

Bij de berekening van de onredelijke woonlast wordt geen rekening gehouden met nog te ontvangen alimentatie. Bij een AG met een laag inkomen kan het zodoende voorkomen dat er een onredelijke woonlast wordt berekend, terwijl die zeker niet onredelijk is.
Bij de onredelijke woonlast is een specificatie gemaakt ( ). Indien deze wordt geopend kan de berekening van de onredelijke woonlast handmatig worden aangepast.

TIP: Wanneer u de specificatie 'onredelijke woonlast' opent, ziet u de werkelijke netto woonlast. Er kan dan goed een vergelijking worden gemaakt met de forfaitaire woonlast.



TN124 Ziektekosten
Tremanorm 124e is vervallen. De ‘op aanslag betaalde premie’ is verplaatst naar TN120. De ZVW-premie wordt automatisch door SO berekend. Bij de ‘op aanslag betaalde ZVW-premie’ is een specificatie gemaakt (Specificatie). Indien deze wordt geopend kan de berekening van de premie handmatig worden aangepast.
SO berekent automatisch de hoogte van de zorgtoeslag. Er is de mogelijkheid om de zorgtoeslag uit te vinken. Standaard staat zorgtoeslag aan. Evenals bij KGB en huurtoeslag is het van belang dat het scherm ‘TOETSINGSINKOMEN  toeslagen’ correct is ingevuld. Voor de zorgtoeslag geldt eveneens een vermogenstoets. Evenals bij de huurtoeslag wordt ook voor de zorgtoeslag het ingevulde vermogen van TN104/105 overgenomen.


TN143 Kinderalimentatie omzetten in Partneralimentatie
Wanneer er alleen ruimte is voor kinderalimentatie, maar vanwege fiscale redenen of vanwege financieringsredenen is partneralimentatie gewenst, dan kan de beschikbare kinderalimentatie (70%) worden omgezet naar partneralimentatie. Dit om te voorkomen dat indien de kinderalimentatie wordt verlaagd om ruimte over te houden voor partneralimentatie, er slechts 60% van de draagkracht wordt gebruikt, terwijl voor de kinderen 70% beschikbaar is.


KK - Kosten Kinderen (Verdeling)

Nadat de draagkrachtberekening is gemaakt, is de verdeling van de kinderkosten bekend.


Volgens de richtlijn 2013 wordt de te betalen kinderalimentatie vervolgens verminderd met de zogenaamde zorgkorting. 

Zorgkorting

De kosten omgangsregeling (TN128) zijn vervangen door een zorgkorting. De zorgkorting staat voor de kosten die alimentatieplichtige maakt voor de kinderen op het moment dat ze bij hem/haar verblijven. De zorgkorting verlaagt de bijdrage van de alimentatieplichtige aan alimentatiegerechtigde. Kosten gemaakt in het huishouden van AP worden immers niet meer gemaakt in AG. Dit wijkt af van het systeem van de omgangskosten die niet in mindering werden gebracht op de kinderkosten.
De zorgkorting bedraagt standaard 15% (gebaseerd op gemiddeld 1 dag zorg per week). Wanneer de AP meer zorg heeft dan kan de 15% worden verhoogd naar 25% (2 dagen per week) of 35% (3 dagen per week). Vanzelfsprekend is het in SO mogelijk gemaakt om afwijkende percentages in te vullen.
Wanneer wordt aangegeven dat de kinderen 'uitwonend / studerend' zijn, wordt de zorgkorting op 0% gesteld.

Het percentage zorgkorting kan per kind worden opgegeven.

Indien de draagkracht onvoldoende is, wordt de zorgkorting (gedeeltelijk) verminderd.

In SO wordt ervan uitgegaan dat, los van de draagkracht, de AP de volledige zorgkorting daadwerkelijk als kosten in zijn/haar huishouding heeft. Dit resulteert erin dat de volledige zorgkorting wordt weergegeven in de draagkrachtberekening voor de bepaling van de draagkracht voor partneralimentatie (DAP/DAG), bruto - netto berekening na scheiding (NAP/NAG) en de JUS-vergelijking. Tevens wordt de volledige zorgkorting gebruikt voor de bepaling of er recht op 'aftrek levensonderhoud kinderen < 21 jaar' is.

Draagkrachtvergelijking per kind

Na de zorgkorting ziet u de draagkrachtvergelijking per kind. De vergelijking per kind heeft als voordeel dat u per kind een afwijkende verdeling kunt aangeven.
Wanneer bijvoorbeeld ouders besluiten de bijdrage voor het uitwonend studerende kind gelijk te verdelen, dan kan voor dat kind bij AP 50% worden ingevuld. De AG draagt dan automatisch de andere 50% voor dat kind.
De bijdragen van AP en AG worden berekend en de bijdrage van de AP (= degene waar het kind niet staat ingeschreven) na aftrek van de zorgkorting.
De bedragen uit de 'draagkrachtvergelijking per kind' worden automatisch overgenomen in het ALIMENTATIESCHEMA OMGANGSREGELING.

Alimentatieschema Omgangsregeling 

De gegevens uit de draagkrachtvergelijking worden overgenomen. De alimentatie die AP aan AG betaalt wordt overgenomen, het bedrag voor aftrek wordt bepaald en het Eigen Aandeel wordt berekend (op basis van de werkelijke kosten). Wanneer het kind bij AG is ingeschreven dan is er geen sprake van een Eigen Aandeel bij AP. Hiervoor heeft diegene de zorgkorting (of Richtlijn 2012 de omgangskosten).
Bij AG wordt wel een Eigen Aandeel berekend indien AG voldoende draagkracht heeft. De berekening van het Eigen Aandeel is als volgt:

KOSTEN KINDEREN -/- ONTVANGEN ALIMENTATIE -/- VOLLEDIGE ZORGKORTING(!). 

Ook wanneer de zorgkorting wordt beperkt door de draagkracht, wordt voor de bepaling van het eigen aandeel toch de volledige zorgkorting meegenomen. Er wordt dus verondersteld dat de AP deze kosten wel daadwerkelijk maakt en deze dus niet meer bij AG vallen.

Wanneer een kind is ingeschreven bij een van de ouders, dan zijn de keuzevakken 'Eigen Aandeel' van beide ouders aan elkaar gekoppeld. Staat bij de ene ouder 'nvt' dan staat bij de andere ouder automatisch werkelijke kosten.
Wanneer een kind 'Uitwonend / Studerend' is, dan bestaat deze koppeling niet. Bij beide ouders kan dan 'nvt' worden aangegeven en wordt er geen eigen aandeel berekend.

Aftrek Levensonderhoud kinderen < 21

De aftrek wordt berekend op basis van de optelling van kinderalimentatie en de maximale zorgkorting.

Ministerële Regeling:

Artikel 36. Uitgaven voor levensonderhoud  van kinderen; omvang in aanmerking te nemen uitgaven

  • 1.De in artikel 6.15 van de wet bedoelde uitgaven voorlevensonderhoud  van een kind worden, indien de kosten van dat onderhoud in belangrijke mate op de belastingplichtige drukken, in aanmerking genomen tot een bedrag van:

    • a.€ 295 per kalenderkwartaal indien het kind jonger dan 6 jaar is;

    • b.€ 355 per kalenderkwartaal indien het kind 6 jaar of ouder doch jonger dan 12 jaar is;

    • c.€ 415 per kalenderkwartaal indien het kind 12 jaar of ouder doch jonger dan 18 jaar is;

    • d.€ 355 per kalenderkwartaal indien het kind 18 jaar of ouder is.

  • 2.Het in het eerste lid, onderdeel d, vermelde bedrag wordt verhoogd tot:

    • a.€ 710, indien de op de ouder drukkende bijdrage in de kosten van het onderhoud van het kind ten minste € 710 per kwartaal belopen en de kosten van het onderhoud van het kind tevens grotendeels op de belastingplichtige drukken;

    • b.€ 1065, indien het kind niet tot het huishouden van de belastingplichtige behoort, de op de ouder drukkende bijdrage in de kosten van het onderhoud van het kind ten minste € 1065 per kwartaal belopen en de kosten van het onderhoud van het kind tevens geheel of nagenoeg geheel op de belastingplichtige drukken.

Het scherm KINDEREN eindigt met een samenvatting.

Wanneer de draagkracht van AP en AG is berekend is ook de verdeling van de Kosten Kinderen bekend en kan deze worden ingevuld.
In de draagkrachtvergelijking wordt rekening gehouden met het fiscaal voordeel van de aftrekpost ‘levensonderhoud kinderen jonger dan 21 jaar’. Indien de draagkracht gedeeld door het aantal kinderen hoger is dan het fiscale minimum (€ 136 / maand), zal SO de aftrek weergeven en optellen bij de draagkracht.


Afhankelijk of co-ouderschap is aangevinkt of niet verschijnt er naast de draagkrachtvergelijking een schema voor:

  • omgangsregeling
  • co-ouderschap.

Omgangsregeling:


Om zo flexibel mogelijk te zijn t.a.v. het invullen van alimentatie is een alimentatieschema ontworpen waarbij:

  • per kind de alimentatiehoogte en de aftrek wordt ingevuld,waarbij wordt aangegeven wie de alimentatie ontvangt (kind zelf of verzorgende ouder).
  • het eigen aandeel van de ouder wordt berekend op basis van de werkelijke kosten, dan wel op basis van de draagkracht. Wanneer er te weinig draagkracht is voor het voldoen van de kinderkosten en de kinderen worden daadwerkelijk verdeeld over 2 adressen, dan geeft een berekening van het eigen aandeel in de kosten kinderen op basis van draagkracht een reëel beeld van de situatie na scheiden.
  • Wanneer de kinderen zijn ingeschreven bij één van de ouders, dan ontstaat er een koppeling wat betreft de berekening van het eigen aandeel. Is de berekening bij één ouder op basis van 'werkelijke kosten' dan staat bij de andere ouder automatisch 'n.v.t.' Bij beide ouders 'werkelijke kosten' of 'n.v.t.' invullen kan dus niet wanneer de kinderen bij één van de ouders staat ingeschreven. Deze koppeling wordt verbroken wanneer bij de inschrijving wordt gekozen voor 'studerend/uitwonend'. In die situatie kan bijvoorbeeld wel 2 x 'n.v.t.' worden ingevuld. Deze mogellijkheid kan van toepassing zijn wanneer een kind studrend is en beide ouders een bedrag aan het kind betalen (inwonend of uitwonend).

Standaardinstelling van het alimentatieschema:

In het scherm 'kinderen' kunt u een aantal keuzes maken. Afhankelijk van uw keuze wordt de zorgkorting, kinderalimentatie en het eigen aandeel berekend en verwerkt in het alimentatieschema. Elke keuze resulteert in en standaardberekening. Hieronder volgt een overzicht van de mogelijkheden en de resultaten. Zoals u gewend bent, kunt u de standaardberekening aanpassen.

Inschrijving AG:

De zorgkortingontvanger wordt AP / Zorgkorting gaat 15% bedragen.

Standaardveronderstelling:
Zorgkortingontvanger (AP) ontvangt niet de kinderbijslag (KBS). AP heeft aftrek 'levensonderhoud kinderen < 21 jaar'. 

Alimentatieschema kinderen < 18 jaar
AP: 
AP betaalt de kal (na aftrek zorgkorting) aan AG. AP heeft aftrek. Eigen Aandeel is 'nvt' 
AG: AG betaalt geen kal. AG heeft geen aftrek. Eigen aandeel is op basis van 'werkelijke kosten'. 

Alimentatieschema kinderen >= 18 jaar
AP: 
AP betaalt de kal (na aftrek zorgkorting) aan KIND. AP heeft geen aftrek (aanname studiefin. van toepassing). Eigen Aandeel is 'nvt' 
AG: AG betaalt geen kal. AG heeft geen aftrek. Eigen aandeel is op basis van 'werkelijke kosten'.

(Bij inschrijving bij AP is alles uiteraard andersom).

Inschrijving Studerend/Uitwonend:
(studerend/uitwonend kan betekenen: studerend thuiswonend, studerend uitwonend of alleen uitwonend) 

Standaard:
De zorgkortingontvanger verandert niet automatisch. De zorgkorting wordt op 0% gezet. Aftrek 'levensonderhoud kinderen < 21 jaar' is van toepassing voor de zorgkortingontvanger. 

Alimentatieschema kinderen < 18 jaar
AP: 
AP betaalt de kal (na aftrek zorgkorting - standaard 0%) aan AG. AP heeft aftrek. Eigen Aandeel is 'nvt' 
AG: AG betaalt geen kal. AG heeft geen aftrek. Eigen aandeel is op basis van 'werkelijke kosten'. 

Alimentatieschema kinderen >= 18 jaar
AP: 
AP betaalt de kal (na aftrek zorgkorting - standaard 0%) aan KIND. AP heeft geen aftrek (aanname studiefin. van toepassing). Eigen Aandeel is 'nvt' 
AG: AG betaalt geen kal. AG heeft geen aftrek. Eigen aandeel is op basis van 'werkelijke kosten'.

Zorgkortingontvanger

Standaard is de zorgkortingontvanger degene bij wie het kind niet staat ingeschreven. In Split-Online is dit flexibel gemaakt. In geval van bijvoorbeeld co-ouderschap waarbij (om fiscale / emotionele redenen) de kinderen niet op 1 adres staan ingeschreven, is het toch mogelijk een alimentatieregeling te maken als stonden de kinderen wel op 1 adres.

Belangrijk:

De standaard aftrekregeling (de vinkjes in het alimentatieschema) voor levensonderhoud kinderen jonger dan 21 jaar is gebaseerd op de zorgkortingontvanger. Bij de zorgkortingontvanger worden de vinkjes voor aftrek aangezet. De veronderstelling is dus dat de zorgkortingontvanger geen kinderbijslag ontvangt.

Wanneer u de zorgkortingontvanger wijzigt, verandert dus de aftrek (en daarmee de draagkrachtvergelijking en alimentatiebedragen).

Zorgkortingontvanger = uitwonend

Wanneer de inschrijving 'Studerend/uitwonend' is, dan wordt de zorgkorting op 0% gezet. Wanneer de zorgkortingontvanger ook nog op 'uitwonend'wordt gezet, dan verandert in het alimentatieschema het volgende:

kal wordt door zowel de AP als de AG rechtstreeks aan het KIND betaald. De aftrekvinkjes worden standaard uitgezet. AP noch AG hebben een eigen aandeel.

Er gebeurt dus nogal wat in het alimentatieschema.

We denken dat de geprogrameerde standaarden logisch zijn, maar uitzonderingen bevestigen de regel (anderen zeggen: verpesten de regel). Ongetwijfeld zullen er situaties zijn waarin van de standaard moet worden afgeweken. Uiteraard is dat mogelijk. U kunt zelf de vinkjes aan en uit zetten, u kunt de alimentatiebedragen uit de draagkrachtvergelijking overschijven, en zelf aangeven wie de kal moet ontvangen.

NB: wanneer het KIND de kal ontvangt, dan is de betaalde kal in Netto Na Scheiding geen inkomen voor de ouder. 

TIP:

Wilt u na een wijziging in het scherm kinderen gelijk exact weten wat de nieuwe kal wordt, klikt u dan op de Calculate-knop (of F5 - scherm verversen). Wanneer het toetsingsinkomen gelijk blijft (aantal keer Calculate / F5), is de kal, pal, kgb etc weer opnieuw exact berekend. De berekeningen worden ook gemaakt bij het wisselen van schermen.

Alimentatieschema Co-ouderschap

Indien ouders kiezen voor een co-ouderschap met een kinderrekening, dan is het co-ouderschap schema een prachtig instrument om de ouders inzicht te geven in een goede financiële verdeling.

Vanuit de alimentatienormen (2012 en eerder)  is de veronderstelling overgenomen dat ouders te maken hebben met dubbele woonlasten nu 2 woningen volledig dienen te zijn ingericht voor het verblijf van de kinderen. De woonlasten zijn bepaald (Nibud/cbs) op een percentage van 16% van de tabelkosten + kinderbijslag. Bij co-ouderschap worden de Kosten Kinderen hiermee zodoende standaard verhoogd. U hebt de mogelijkheid om af te zien van de verdubbeling van de woonlasten (0,00%) of zelfs de woonlasten uit de kinderkosten weg te laten. Standaard laat Split-Online de aan te nemen dubbele woonlast buiten beschouwing!

Nadat de Kosten Kinderen in Co-ouderschapsituatie zijn berekend, worden deze opgesplitst in verblijskosten en kindgebonden kosten.
De verblijfskosten kunnen op basis van de zorgkorting worden bepaald of via een uitsplitsing van deze kosten.

Zorgkorting/Verblijfskosten
De verblijfskosten worden gesteld op 70% van het eigen aandeel. Dit is gebaseerd op de zorgkorting van 35% die hoort bij 3 a 3,5 per week zorg hebben voor de kinderen. Beide ouders samen hebben zodoende 2 x 35% = 70% verblijfskosten.

NB: De 2 x 35% wordt niet automatisch aangepast bij verandering van het aantal dagen. Dus in geval de verdeling van de dagen 14 om 16 is, dan blijven de verblijfskosten bij beide ouders 35%. Wanneer de verdeling van dagen erg ongelijk wordt, kunnen de % handmatig worden aangepast. Bijv. 32% - 38%. Het idee is dat de verblijfskosten samen 70% zijn. Maar ook daar kan natuurlijk van worden afgeweken.

Uitsplitsing van verblijfskosten:

  • Dagelijkse kosten (op basis van € 5,00 per kind per dag overeenkomstig de tremanormen). NB: De € 5,- per dag komen voort uit alimentatienormen van inmiddels lang geleden (2012 en eerder). Zeker bij hogere inkomens is het logisch dat deze kosten hoger zullen zijn. Het bedrag kan worden aangepast.
  • Woonlasten (op basis van 16% overeenkomstig de (oude) alimentatienormen)
  • Reservering voor vakanties (Volgens het CBS wordt ongeveer 6% van het besteedbare inkomen besteed aan vakanties en vrije tijd. Voor de reservering wordt ervan uitgegaan dat dit in beide huishoudens van toepassing is. De reservering is gesteld op 12% van de totale kosten kinderen (niet wetenschappelijk onderbouwd). De gedachte is echter dat met € 5,- per kind per dag geen ruimte bestaat voor vrijetijdsbesteding. Door extra voor vakantie te reserveren kunnen de ouders ook op het vlak van vakantie e.d. met de kinderen een gelijkwaardig co-ouderschap hebben.

Het dagbedrag en de percentages voor woonlasten en vakantie-vrije tijd kunnen naar eigen inzicht worden aangepast.

Nadat de verblijfskosten kosten in beide huishoudens zijn berekend, blijft er nog budget beschikbaar voor de kindgebonden kosten.
De kindgebonden kosten kunnen vanaf een kinderrekening worden betaald of partijen kunnen een verdeling maken van de kosten zonder kinderrekening. Indien wordt gekozen voor de kinderrekening kan ervoor worden gekozen om alleen de kindgebonden kosten via de kinderrekening te laten lopen of alle kosten.

Gedeeltelijke gebruik van een kinderrekening.
Eerst wordt vanuit de draagkracht + eventueel kinderbijslag (er kan worden gekozen om de kinderbijslag in de huishoudens te houden (waar het kind staat ingeschreven) of deze te laten storten op een kinderrekening) de interne kosten gefinancierd. Komt één van de ouders te kort, dan draagt de andere ouder bij.
Hetgeen over is na het voldoen van de interne kosten kan worden gestort op de kinderrekening voor het voldoen van de kindgebonden kosten (kleding, contributies, school, etc.).

Volledig gebruik van een kinderrekening.
In dit geval wordt de kinderbijslag en de draagkracht eerst op de kinderrekening worden gestort en vanuit de kinderrekening ontvangen beide ouders de bedragen die nodig zijn voor de interne kosten in hun eigen huishouding.


De budgettering van de kinderrekening kan worden opgesteld. Indien er ruimte overblijft (vrij te besteden) dan kan ervoor gekozen worden deze op de kinderrekenig te laten staan, dan wel te verdelen over beide ouders. Indien wordt gekozen voor het laatste, dan vindt de verdeling plaats op basis van het aantal dagen dat de kinderen bij de ouders verblijven.

Zonder kinderrekening.
Wanneer ouders geen behoefte hebben aan een kinderrekening dan is het ook mogelijk een verdeling te maken van de kindgebonden kosten per ouder. Per kostensoort wordt bepaald wie die kosten betaalt. Dit kan via een standaardverdeling (100%/50%/0%) of door per kostensoort specifiek aan te geven hoeveel door beide ouders wordt betaald. 

In SO kunnen dus alle kindgebonden kosten worden gespecificeerd en verdeeld.

TIP
Wanneer de kindgebonden kosten worden gebudgetteerd dan is het mogelijk dat deze hoger blijken dan het bedrag dat op de kinderrekening kan worden gestort.
Indien er voldoende draagkracht is, en men van mening is, dat de kinderen daadwerkelijk meer kosten dan in eerste instantie berekend, dan kan de hoogte van de kosten kinderen worden aangepast (afwijken van tabel – werkelijke kosten).
Wanneer er onvoldoende draagkracht is, en/of men is van mening dat de kosten van de kinderen voldoende hoog zijn bepaald, dan is het aan te bevelen de kosten in de huishouding te verlagen. Dit kan door bijvoorbeeld een lager % te nemen voor huisvestingskosten. Op die manier ontstaat er vanzelf meer ruimte voor de kindgebonden kosten. Wanneer partijen met een budgettering komen voor deze kosten, dan is het van belang dat dit ook gefinancierd kan worden vanuit de kinderrekening. Zo niet dan ontstaan er maandelijks discussies over het aanvullen van de kinderrekening.

BEHOEFTE Behoefterekening

De behoefteberekening kan worden gemaakt volgens de hof-methode of volgens een uitgebreide specificatie.
Voor de berekening van de behoefte neemt SO het Netto GezinsInkomen over uit BAP/BAG. Hier worden de berekende kinderkosten van afgetrokken.

Op basis van het inkomen dat is ingevuld bij DAG wordt de uiteindelijke behoefte bepaald. Dit inkomen kan worden aangepast.

JUS Jusvergelijking

De jusvergelijking berekent de alimentatie die nodig is om beide partjen een gelijke vrij te besteden ruimte te laten hebben. De jus-vergelijking dient om de hoogte van de te betalen alimentatie te beperken. Deze beperking vindt plaats wanneer de ontvanger een hoger vrij te besteden inkomen heeft dan de betaler indien de volledige draagkracht wordt betaald door AP.

Split-Online berekent automatisch (en continu) het jus-bedrag. Op deze wijze kan de laagste van behoefte, draagkracht en jus-vergelijking worden gebruikt voor de berekening van de toetsingsinkomens van AP en AG..
De berekening houdt rekening met de over de door AG te ontvangen alimentatie af te dragen ZVW-premie.

Jusvergelijking en KGB
Op 7 juli heeft de Hoge Raad antwoord gegeven op prejudiciële vragen gesteld door het Hof Den Haag inzake de plaats van het KGB bij het bepalen van de behoefte van de ex-partner.
De Hoge Raad heeft t.a.v. het KGB geantwoord dat het KGB op geen enkele wijze mee dient te worden genomen als inkomen wanneer het een partneralimentatie berekening betreft. Het KGB wordt zodoende standaard niet meegenomen als netto inkomen in de jusvergelijking. Men kan ervoor zorgen dat het KGB wel wordt meegerekend. Hiertoe dient ment het vinkje 'KGB tbv PAL' aan te zetten bij #119b in het scherm DAG (...DAP wanneer de AP het KGB ontvangt).

Alimentatievergelijking
Onderin het scherm Jus (en Behoefte en DAP) worden de uitkomsten van de verschillende berekeningen (Jus, Draagkracht, Behoefte, vrije invoer) weergegeven. Normaalgesproken wordt uitgegaan van de laagste van draagkracht/behoefte/jus.
De keuze die hier wordt gemaakt, wordt doorgevoerd in het Netto Inkomen na Scheiding (NAP / NAG).

NAP / NAG Netto inkomen van AP/AG na de scheiding


Op dit punt aangekomen is bijna alles t.b.v. de financiële afwikkeling van de echtscheiding vastgelegd. Partijen hebben echter nog nauwelijks inzicht in de consequenties. Dit inzicht wordt verschaft met de schermen NAP / NAG.
Afhankelijk van de doelstelling:

  • besteedbare inkomens van partijen vergelijken, danwel
  • daadwerkelijk inzicht in de netto lasten

kunnen de opgegeven waarden t.a.v. leaseauto, spaarloon en kinderbijslag worden uitgevinkt of aangevinkt. De waarden van spaarloon en auto zijn ingevuld bij het scherm TOETSINGSINKOMEN.
Verder kunnen deze schermen nog worden aangepast met een lijfrentepremie die bijvoorbeeld vanwege het ontbreken van de noodzaak niet is meegenomen in de draagkrachtberekening.
Door de daadwerkelijke netto lasten zichtbaar te maken kan de vergelijking van het besteedbare inkomen van partijen scheef worden. Bijvoorbeeld wanneer bij de één de bijtelling wordt meegenomen, terwijl bij de ander geen rekening wordt gehouden met vervoerskosten. Ook wanneer de kinderbijslag wordt bijgeteld, zal een scheve vergelijking ontstaan. De kinderbijslag wordt nl. niet opgeteld bij de kinderkosten, zodat onderaan de streep meer overblijft. Het doel is dan ook vooral om de echte cash-flow inzichtelijk te maken. 

Bij de uitgaven staan de kosten van de kinderen vermeld. Er kan hier worden gekozen voor: nvt, alle kinderen of ingeschreven kinderen.
In de situatie dat de kinderen verdeeld staan ingeschreven over de adressen van partijen, maar één van de partijen draagt toch alle kosten, dan kan hier gekozen worden voor ‘alle kinderen’. Wanneer er wel kinderen zijn, maar het keuzevak blijft op ‘nvt’staan, dan dient te worden bedacht dat het resterende inkomen dient voor de kosten van de partij samen met de kinderen.

TIP:
Wanneer de jus-vergelijking is gemaakt, dan zullen netto AP en netto AG hetzelfde dienen te zijn. Wanneer er toch een verschil optreedt dan kan dit worden veroorzaakt door:

  • in de draagkrachtberekening is aftrek vanwege een onredelijke woonlast toegepast
  • de auto van de zaak is meegenomen in NAP
  • in de draagkracht is bij één van de partijen geen woonlast opgevoerd

Op basis van de berekening van het besteedbare inkomen weten partijen waar ze aan toe zijn en kunnen zij hun positie bepalen.


Het gebruik van DigiD-gegevens

Gegevens ontvangen via DigiD geeft extra informatie en minder informatie.
Extra informatie omdat er inzicht ontstaat gedurende meerdere jaren en binnen die jaren zijn de SVW-lonen over alle loonperiodes bekend.
Minder informatie omdat de specificatie van het SVW-loon ontbreekt. Het UWV geeft geen uitsplitsing van bruto salaris en pensioenpremie bijvoorbeeld. Opgemerkt kan worden dat deze specificatie ook volledig ontbreekt wanneer wordt uitgegaan van de jaaropgave. Wel staat de bijtelling auto en de eventuele eigen bijdrage genoemd in de opgave van het UWV. De bijtelling staat niet apart genoemd in de opgave vanuit de vooraf ingevulde aangifte (VIA) van de belastingdienst.

Wat doet Split-Online?
Berekenen verwacht jaarinkomen huidig jaar
Het programma analyseert aan de hand van een aantal algoritmen het inkomen. Zo wordt op basis van de salarisperioden van het huidige jaar en de overeenkomstige salarisperioden van het voorgaande jaar het verwachte jaarinkomen voor het huidige jaar berekend. Dit hoeft, zal niet helemaal correct zijn, maar het geeft wel een indicatie. Als de afwijking aanzienlijk is kan dat reden zijn om extra informatie in te winnen bij de cliënt.

Jaarinkomens worden ingevuld bij alimentatienorm #60 (besteedbaar of draagkracht).

Berekenen standaardsalaris
Op basis van de binnengehaalde salarisperioden berekent Split-Online een standaardsalaris. Dit kan door te onderzoeken welk salaris regelmatig voorkomt en dat als standaardsalaris te definiëren. Of in geval de hoogte het salaris voortdurend varieert te berekenen wat het gemiddelde salaris is, waarbij het hoogste salaris (meestal incl. vakantietoeslag) niet wordt meegenomen.

Het verschil tussen het verwacht jaarinkomen en het jaarinkomen op basis van het standaardsalaris maakt Split-Online zichtbaar. Bij een groot verschil is wellicht nadere informatie van de cliënt nodig.

Het standaardsalaris wordt ingevuld bij alimentatienorm #41 (besteedbaar of draagkracht)

Wat doet u?

Door de gegevens van het UWV ontvangt u veel informatie. De jaaropgaaf van het voorgaande jaar, de inkomensgegevens van het huidige jaar over de voorbije periode. U kunt constateren of het inkomen min of meer gelijk is gebleven of hoger of lager is. Op basis van die informatie kunt u kiezen welke data u gebruikt voor welk scherm. Bijvoorbeeld Besteedbaar op basis van voorgaand jaar en Draagkracht op basis van het huidige jaar. Of extra informeren bij cliënt als het onduidelijk is. Het blijft aan u om uw keuze te motiveren.

Ondertussen…
blijven we werken aan het verbeteren van de algoritmen om een steeds makkelijker een betere informatieverwerking te verkrijgen. Uw tips, foutmeldingen, verbeterpunten zijn hierbij zeker welkom!

INFORMATIE:

Jaaropgaaf voorgaand jaar:
De jaaropgaaf is een optelling van alle maandbedragen die zijn doorgegeven aan het UWV. Het betreft het SV-loon, hetgeen hetzelfde is als het loon voor loonbelasting. Als er sprake is van een auto van de zaak, dan dient het SV-loon verminderd te worden met de bijtelling van de auto. Als de jaaropgaaf wordt geselecteerd, worden de bedragen ingevuld bij #60

Salarisstrook voorgaand jaar:
Op basis van de salarisstroken wordt een standaardsalaris bepaald. Als u kiest voor het standaardsalaris dan wordt dit ingevuld bij #41. Het genoemde salaris is het maandelijkse SV-loon. Hoe dat precies tot stand is gekomen, is op basis van de UWV-informatie niet bekend, echter vaste onderdelen zullen zijn het bruto salaris, aftrek pensioenpremies en eventuele bijtelling van de auto. De vakantietoeslag is bepaald door het SV-loon van mei te verminderen met het standaardsalaris. De vakantietoeslag met 8% berekenen is niet correct omdat het bruto salaris de grondslag voor de vakantietoeslag is, terwijl hier alleen de beschikking is over het loon voor loonbelasting (dus na aftrek van bijv. pensioenpremie).

Wachtwoord vergeten

Vul hieronder uw email adres in waarmee u bent geregistreerd. Wij zullen u dan een nieuw wachtwoord toesturen.