ABONNEER NU!

EN KRIJG TOEGANG TOT VAKKENNIS


Probeer de eerste maand GRATIS
Daarna slechts € 230 per jaar (excl. btw)

Rechtbank Midden-Nederland 25-10-2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:6010

Essentie (redactie)

Man wordt veroordeeld voor valsheid in geschrift en fysieke en psychische mishandeling van partner en ex-partner. Rechtbank oordeelt dat er maandenlang sprake is geweest van intieme terreur. Ook heeft man misbruik gemaakt van zijn positie als huisarts bij de psychische mishandeling van zijn ex-partner. Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 250 dagen waarvan 141 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast wordt een taakstraf van 60 uren opgelegd.


Datum publicatie25-10-2024
Zaaknummer16/318241-23 (P)
ProcedureEerste aanleg - meervoudig
ZittingsplaatsLelystad
RechtsgebiedenStrafrecht
TrefwoordenOverig; Straatverbod/contactverbod/huiselijk geweld
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Veroordeling voor fysieke en psychische mishandeling van partner en ex-partner en valsheid in geschrift. Uit de bewijsmiddelen en de rest van het dossier komt een beeld naar voren van intieme terreur tegen beide partners. Ook heeft verdachte misbruik gemaakt van zijn positie als huisarts bij de psychische mishandeling van zijn ex-partner en de valsheid in geschrift. Vrijspraak psychische mishandeling kinderen van verdachte. Niet kan worden vastgesteld dat de kinderen op de bewezenverklaarde gewelddadige momenten aanwezig waren, dat zij deze hebben waargenomen en dat hun psychische klachten hier naar terug te leiden zijn. Eveneens vrijspraak dwang wegens het ontbreken van een dwanghandeling dan wel de wederrechtelijkheid daarvan dan wel het dwanggevolg in de zin van artikel 284 Sr. Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 250 dagen waarvan 141 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast wordt een taakstraf van 60 uren opgelegd.

Volledige uitspraak


RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht

Zittingsplaats Lelystad

Parketnummer: 16/318241-23 (P)

Vonnis van de meervoudige kamer van 25 oktober 2024

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [1985] te [geboorteplaats] ,

wonende aan [adres] , [woonplaats] ,

hierna: verdachte.

1ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 oktober 2024.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. F.E. Leeman en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N.F. Hoogervorst, advocaat te Hilversum, naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort, namens de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar voren is gebracht.

2TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting nader omschreven. De nader omschreven tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt erop neer dat verdachte:

1. in de periode van 27 februari 2021 tot en met 7 augustus 2021 te Naarden zijn echtgenote, [slachtoffer 3] , heeft mishandeld;

2. in de periode van 27 februari 2021 tot en met 5 november 2023 te Naarden zijn kinderen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft mishandeld;

3. in de periode van 2 juni 2023 tot en met 14 juli 2023 te Huizen, zijn levensgezel, [slachtoffer 4] , heeft mishandeld;

4. in de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 september 2021 te Naarden en/of Huizen en/of Blijdorp, [slachtoffer 3] heeft gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden;

5. in de periode van 30 juni 2021 tot en met 9 juli 2021 te Huizen, twee negatieve testuitslagen (van Covid-19) valselijk heeft opgemaakt.

3VOORVRAGEN

Geldigheid van de dagvaarding

3.1

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de dagvaarding, voor zover deze ziet op het onder 4 tenlastegelegde, nietig is. Het strafrechtelijke verwijt dat verdachte wordt gemaakt, moet conform artikel 261 Wetboek van Strafvordering (Sv) voldoende worden verfeitelijkt in de tenlastelegging. Voor het onder 4 tenlastegelegde is dit niet het geval, aldus de raadsvrouw, nu dit feit enkel ziet op de gedragingen van aangeefster [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) en niet op die van verdachte.

3.2

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding in het licht van het onder 1 tenlastegelegde en het gehele dossier dient te worden gelezen, en daarmee voldoende duidelijk is.

3.3

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat tijdens de behandeling ter terechtzitting niet is gebleken dat het voor verdachte onduidelijk was waartegen hij zich moest verdedigen of dat de verdediging anderszins niet op adequate wijze kon worden gevoerd. De strekking van het onder 4 tenlastegelegde is dat [slachtoffer 3] door verdachte werd gedwongen dingen te doen die zij niet wilde. Daartegen heeft verdachte zich kunnen verdedigen. De dagvaarding is derhalve geldig. Over de vraag of feit 4 zoals ten laste gelegd vervolgens wettig en overtuigend kan worden bewezen, oordeelt de rechtbank hierna.

Daarnaast is de rechtbank bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte en zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4BEWIJS

4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het onder 1 tot en met 5 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie heeft hiertoe onder meer aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer 3] als het gaat om de mishandeling (feit 1) en de dwang (feit 4) geloofwaardig en betrouwbaar is en in voldoende mate wordt ondersteund door overige bewijsmiddelen. De ondersteuning kan worden gevonden in de door haar gemaakte notities, foto’s van letsel, audiofragmenten van gesprekken tussen verdachte en [slachtoffer 3] , e-mail van verdachte aan [slachtoffer 3] , verklaringen van verdachte bij de rechter-commissaris en de letselverklaring betreffende [slachtoffer 3] .

De officier van justitie acht ook de mishandeling van [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ) (feit 3) wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte van de moeder van verdachte, de Whatsappgesprekken tussen verdachte en [slachtoffer 4] en de camerabeelden. Volgens de officier van justitie is sprake van psychische mishandeling van de kinderen (feit 2), doordat zij getuige zijn geweest van de mishandelingen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] .

4.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 en 4 tenlastegelegde. Ten aanzien van het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw partiële vrijspraak bepleit. De raadsvrouw heeft zich voor wat betreft het onder 5 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat alleen de ten laste gelegde gedachtestreepjes 5 tot en met 7 (betreffende het duwen, slaan en schoppen van aangeefster) kunnen worden bewezen, nu verdachte daarvoor verantwoordelijkheid heeft genomen. De raadsvrouw heeft verzocht verdachte voor het overige vrij te spreken, nu deze onderdelen niet worden ondersteund door ander bewijs.

De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde aangevoerd dat verdachte zich op 2 juni 2023 alleen maar heeft afgeweerd en dat daarom enig opzet op het toebrengen van pijn of letsel ontbreekt. Ten aanzien van het incident op 14 juli 2023 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

4.3.1

Algemeen

De rechtbank constateert dat de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten in grote mate met elkaar samenhangen. Verdachte wordt onder de feiten 1 en 4 verdacht van mishandeling en dwang van zijn ex-partner en onder feit 3 van mishandeling van zijn huidige partner. De verdenking onder feit 2 ziet op psychische mishandeling van de kinderen van verdachte, door het door hen waarnemen van de mishandelingen van de partner en ex-partner van verdachte. De rechtbank zal eerst de feiten 2 en 4 bespreken, omdat zij die feiten – zoals hierna zal blijken – niet wettig en overtuigend bewezen acht. Daarna zal zij het bewijs van de feiten 1 en 3 bespreken. Ten slotte komt het naar zijn aard meer op zichzelf staande feit 5 aan bod.

4.3.2

Vrijspraak feit 2 (mishandeling kinderen)

De rechtbank komt hierna tot een bewezenverklaring van feit 1 en feit 3, de mishandelingen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Dat de kinderen van [slachtoffer 3] hierdoor ook slachtoffer zijn geworden van (psychische) kindermishandeling kan echter niet wettig en overtuigend worden bewezen. Hiertoe wordt het volgende overwogen.

De rechtbank stelt voorop dat er sprake kan zijn van kindermishandeling op het moment dat een ouder wordt mishandeld en de kinderen hiervan getuige zijn. Van psychische mishandeling kan zeker sprake zijn als kinderen vormen van geweld jegens hun ouder(s) meermalen hebben waargenomen. Dit blijkt ook uit het aan het dossier toegevoegde rapport van drs. Van Hoof, kinder- en jeugdpsychiater, psychotraumatherapeut en orthopedagoge. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de twee kinderen van verdachte en [slachtoffer 3] mishandelingen hebben waargenomen en zo ja, of dit ertoe heeft geleid dat daarmee hun gezondheid opzettelijk (psychisch) is benadeeld. De rechtbank overweegt als volgt.

Het dossier bevat enkele verklaringen van de kinderen waaruit zou kunnen blijken dat zij getuige zijn geweest van geweld tussen verdachte en [slachtoffer 4] . Zo zegt de jongste zoon als antwoord op vragen van [slachtoffer 3] : “papa slaat [slachtoffer 3] ”. Daarnaast is door [slachtoffer 3] een lijst bijgehouden van opmerkingen die de kinderen hierover zouden hebben gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet voldoende. Het blijkt namelijk niet dat de kinderen aanwezig zijn geweest bij de specifieke mishandelingen van [slachtoffer 4] die hierna worden bewezenverklaard (in de auto en bij verdachte thuis).

Verder wordt overwogen dat op zich niet uitgesloten kan worden dat de kinderen in de buurt waren op momenten dat verdachte fysiek of psychisch geweld uitoefende jegens [slachtoffer 3] , gelet op hun toen nog zeer jonge leeftijd. Er zijn ook aanwijzingen dat de kinderen in een stressvolle situatie zijn opgegroeid, gelet op de verhouding tussen [slachtoffer 3] en verdachte, voor en na de echtscheiding, en de daaropvolgende verhuizingen. Er is bovendien PTSS vastgesteld bij de kinderen.

Toch is dit onvoldoende om vast te kunnen stellen dat de kinderen op de bewezenverklaarde gewelddadige momenten aanwezig waren, dat zij deze hebben waargenomen en dat hun psychische klachten hiernaar terug te leiden zijn.

De rechtbank zal gelet op het voorgaande verdachte vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde.

4.3.3

Vrijspraak feit 4 (dwang [slachtoffer 3] )

De rechtbank overweegt dat voor een bewezenverklaring van dwang, artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), is vereist dat iemand wederrechtelijk is gedwongen iets te doen, na te laten of te dulden door geweld of enige andere feitelijkheid of door bedreiging hiermee. Daarbij is van belang dat duidelijk wordt waaruit het door verdachte gepleegde geweld, een andere feitelijkheid of bedreiging daarmee bestond (de dwanghandeling) en wat het slachtoffer heeft gedaan, nagelaten of geduld als gevolg van de dwanghandeling (het dwanggevolg). Indien er geen dwanggevolg is ingetreden, kan in beginsel geen sprake zijn van een voltooide dwang. Ook dient de dwang wederrechtelijk te zijn, wat in het algemeen inhoudt ‘in strijd met het recht’ of ‘aanzienlijke overschrijding van de grenzen van de maatschappelijke betamelijkheid’. De rechtbank heeft voor elk van de onder 4 ten laste gelegde gedachtestreepjes beoordeeld of aan deze vereisten wordt voldaan. Dat is telkens niet het geval, zoals hierna wordt gemotiveerd.

Proberen te isoleren/vervreemden

De rechtbank ziet in dit onderdeel van de tenlastelegging noch een dwanghandeling, noch een dwanggevolg geformuleerd. Daarnaast zou het ‘proberen te isoleren of vervreemden van vrienden’ hooguit een vorm van poging tot dwang kunnen opleveren, hetgeen niet is tenlastegelegd. Daarom kan er, zelfs al zou kunnen worden bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 3] te isoleren/vervreemden, op dit punt geen bewezenverklaring volgen.

Verplichten als huisarts

In dit onderdeel van de tenlastelegging wordt het dwanggevolg omschreven, maar ontbreekt de feitelijke dwanghandeling. Niet duidelijk is op welke wijze [slachtoffer 3] door verdachte zou zijn gedwongen te dulden dat hij haar huisarts was en zou blijven. De officier van justitie heeft, nadat zij ter zitting hierop werd bevraagd, voor de verfeitelijking in zijn algemeenheid naar het dossier verwezen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit onvoldoende voor een bewezenverklaring.

Verplichten aangifte in te trekken

De rechtbank kan in dit onderdeel van de tenlastelegging zowel een gestelde dwanghandeling (het dreigen met het niet ondertekenen van het echtscheidingsconvenant) als een gesteld dwanggevolg (het intrekken van de aangifte van de mishandeling) onderscheiden. Echter, het echtscheidingsconvenant met daarin de bepaling dat de aangifte zal worden ingetrokken, is opgesteld door verdachte en [slachtoffer 3] , beide bijgestaan door gespecialiseerde advocaten. Hierdoor ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank de wederrechtelijkheid. Het opnemen van een dergelijke bepaling is op zichzelf niet in strijd met het recht en er moet van worden uitgegaan dat de bepaling tot stand is gekomen met wederzijdse overeenstemming in een meer omvattende onderhandeling in het echtscheidingsproces.

Dreigen met suïcide als verdachte de kinderen niet mocht zien

De rechtbank ziet ook in dit onderdeel zowel een dwanghandeling (dreigen met suïcide) als een dwanggevolg (verdachte de kinderen laten zien) geformuleerd. Het volgt echter niet uit het dossier dat [slachtoffer 3] als direct gevolg van de dreiging van verdachte met suïcide heeft toegelaten dat verdachte zijn kinderen kon zien. Aldus kan niet worden vastgesteld dat het dwanggevolg is ingetreden en dus kan er geen sprake zijn van dwang in de zin van artikel 284 Sr.

Inbrengen van een katheter tijdens de bevalling

Ook in dit onderdeel van de tenlastelegging zijn een dwanghandeling (het hardhandig inbrengen van de katheter) en een dwanggevolg (het dulden van het inbrengen van die katheter) te onderscheiden. [slachtoffer 3] verklaart dat dit is gebeurd, verdachte ontkent het stellig. Gynaecoloog [A] heeft verklaard dat zij aanwezig was bij de bedoelde bevalling. Zij kon in het medisch dossier lezen dat verdachte de bevalling heeft overgenomen, maar kon niets teruglezen over het inbrengen van een katheter. Ook kon zij zichzelf niet herinneren dat verdachte op ruwe wijze een katheter heeft ingebracht en dat hij daarbij iemand aan de kant heeft geduwd. Voor dit deel van de tenlastelegging is dan ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.

Verplichten tot inname medicatie

De rechtbank is van oordeel dat een omschrijving van de dwanghandeling in de tenlastelegging ontbreekt. Daarmee wordt onder feit 4 niet omschreven op welke wijze [slachtoffer 3] door verdachte is gedwongen tot inname van medicatie. De officier van justitie heeft hiervoor in zijn algemeenheid verwezen naar hetgeen onder feit 1 is tenlastegelegd. Zoals hierna wordt overwogen komt de rechtbank onder feit 1 wél tot wettig en overtuigend bewijs dat [slachtoffer 3] door verdachte is verplicht tot inname van medicatie. Voor bewezenverklaring van de onder dat feit tenlastegelegde mishandeling gelden echter andere vereisten dan voor bewezenverklaring van dwang als bedoeld in artikel 284 Sr. Nu een verfeitelijking van de dwanghandeling onder feit 4 ontbreekt, is niet aan de vereisten van artikel 284 Sr voldaan en kan dwang in de zin van die bepaling niet worden bewezen.

4.3.4

Bewijsmiddelen feit 1 en feit 3 1

[slachtoffer 3] heeft onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:

Mijn man is huisarts en hij is mijn huisarts . Ik wil dit niet, maar hij laat me niet overstappen. Hij kan mijn dossier inzien en aanpassen.
[verdachte] zegt dat ik ADHD heb volgens hem en dat hij, als man, daardoor een probleem heeft met mij. Hij wilde dat ik medicijnen daarvoor ging slikken. Ik vind niet dat ik ADHD heb en vind niet dat ik medicijnen nodig heb. Nu is er de laatste maanden zoveel geweld geweest dat ik uiteindelijk maar heb toegegeven. Ik kreeg Dexamfetamine. Hij heeft deze medicijnen ongevraagd op mijn naam gezet. Hij heeft de macht als arts om dat te doen. Doordat hij me sloeg en kneep dwong hij me om de medicijnen in te nemen. Ik moest ze zelf in mijn mond stoppen en doorslikken. Ik deed dit omdat ik dacht dat het gezin er dan minder last van zou hebben. Ik hoopte dat als ik die medicijnen slikte dat hij dan tevreden was en niet zoveel geweld zou toepassen. Hij schopt me, slaat me, bijt me en trekt aan mijn oor. Wat hij ook vaak deed was mijn hoofd samendrukken tussen twee handen. Allemaal om te zorgen dat ik zelf die medicijnen slikte. Want hij zei tegen mij terwijl hij mijn hoofd plette tussen twee handen: "De enige manier om dit op te laten houden is dat je die pillen slikt". En dat heb ik ook gedaan.
Ik heb een notitie van 27 juni 2021: Ik ben gedurende de dag meermalen geknepen, aan de oorlel getrokken, op de schouder geslagen en het hoofd geplet. [verdachte] komt binnen en stormt op mij af en begint meteen te knijpen en mijn hoofd te pletten. [verdachte] duwde mij op de bank en ging toen met zijn billen, met zijn hele gewicht op mijn hoofd zitten. Dit deed pijn. Hij is toen gedraaid en heeft toen een knie in mijn rug gezet. [verdachte] begon mij te schoppen in mijn rug. Hij heeft me wel eens gezegd dat als ik bang word, dat dit zijn boosheid aanwakkert. Dat voelde ik ook. Ik denk dat hij me vier keer heeft geschopt. Ik ben letterlijk op handen en voeten in een hoek gekropen. Ik voelde me heel vernederd. Ik zat met mijn gezicht naar de muur en dit wakkerde zijn woede nog meer aan, want hij begon me te slaan. Ik kon niet zien wat hij deed, maar ik voelde dat hij me zeker 8 keer met een vuist tegen mijn schouder/bovenrug beukte. Ik had hier later blauwe plekken van.

Ik voelde dat hij [verdachte] twee vingers hard in mijn gesloten mond duwde en dat mijn bovenlip hierdoor pijn deed. Op 30 juni 2021 knijpt hij mij uit woede ineens met een hand heel hard in mijn borst. Op 27 februari 2021 in het hotel NH gaat [verdachte] met gewicht op grote teen van mij staan. Hij rolt zijn voet heen en weer over de teen waardoor ik moest huilen van pijn en schrik. [verdachte] knijpt heel hard in mijn nek wat erg veel pijn doet, hij knijpt hard in mijn bovenarmen, hij bijt in mijn oorlel of trekt daar heel hard aan. Wat betreft de mishandelingen, die vinden eigenlijk dagelijks plaats. [verdachte] dreigt ook vaak dat hij suïcide zal plegen en dat dit mijn schuld is. Hij heeft het meermalen over familiedrama gehad, maar in de trant van: 'Je hoort dat dit soort ruzies uitdraaien op een familiedrama'. Ook zegt hij regelmatig dat hij met:" Ik ga zorgen dat jij geen voogdij over de kinderen krijgt, want ik ga zorgen dat je uit je medisch dossier blijkt dat jij ongeschikt ben om voor de kinderen te zorgen". Hij zegt dan dat hij verschillende psychische stoornissen heeft die laat opnemen in het dossier, hij laat verwijzingen maken naar psychiaters zodat ik uit de ouderlijke macht gezet wordt. 2

In een proces-verbaal van bevindingen betreffende audiofragment [verdachte] en [slachtoffer 3] 8/8/21 is onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:

[verdachte] zegt: Sinds de geboorte van [slachtoffer 2] ben ik sinds april veel meer medicijnen gaan slikken, stapsgewijs. Door de dusdanige hoeveelheden Dexamfetamine is agressie ontstaan en die agressie heeft zich op jou geuit. Met verschrikkelijk lelijke woorden, maar ook duwen en trekken, en ook toen je op de grond valt en trappen en doen. Ik neem echt alle verantwoordelijkheid.

[slachtoffer 3] zegt: Nou ontken je het weer.

[verdachte] zegt: Ik heb dat gedaan hoor je me, ik heb dat gedaan.

[slachtoffer 3] zegt: Ja dagelijks ook.

[verdachte] zegt: Nee dat is niet waar

[slachtoffer 3] zegt: Dat is wel waar [verdachte] .

[verdachte] zegt: Een poosje, een paar weekjes. Ja wel een paar weekjes. 3

In een proces-verbaal van bevindingen betreffende medisch dossier is onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:

Ik verbalisant bekeek het aangeleverde medisch dossier van aangeefster [slachtoffer 3] . Ik zag dat het Journaal begon op 06-11-2013 met de opmerking ”voorgeschiedenis”. Ik las in het journaal geen gesprek vastgelegd of doorverwijzing naar een arts of psycholoog voor eventuele ADHD of ADD gelijkende klachten.
Ik lees dat de aangeefster op 20-10-2021 wordt doorverwezen naar de GGZ wegens PTSS-klachten naar aanleiding van psychische en fysiek geweld door haar ex-man. Er wordt traumaverwerking aangeraden.
Onder het kopje medicatie lees ik dat er op 07-06 Dexamfetamine is verstrekt;
07-06-2021 30st Dexamfetamine rettabl 10mg, 2x per dag 1 tablet
07-06-2021 30st Dexamfetamine rettabl 10mg, 2x per dag 1 tablet
27-05-2021 1st Dexamfetamine rettabl 10mg, 2x per dag 1 tablet
27-05-2021 1st Dexamfetamine rettabl 10mg, 2x per dag 1 tablet
Op geen ander moment is dit verstrekt volgens de medicatiekaart op naam van aangeefster. 4

In een proces-verbaal van bevindingen betreffende opname telefoongesprek is onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:

Dit betreft een audiobestand dat is opgenomen op 7 augustus 2021 van een telefoongesprek tussen [verdachte] en [slachtoffer 3] .

[verdachte] : Wij gaan niet scheiden, luister eens naar mij, wij gaan niet scheiden, ik vind echt je speelt met vuur, met een suïcide risico bij een volwassen man, met een grote praktijk met twee lieve jongens, die alleen thuis is. 5

Getuige [getuige] heeft onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:

[slachtoffer 3] is een keer bij mij geweest, vanuit paniek. Gestrest kwam ze naar me toe. “Ik vertrouw [verdachte] niet zei” ze. Ze vroeg of ze met me mocht praten. Ze klonk als iemand in nood. Ze was bang dat [verdachte] het dossier zou aanpassen en dit tegen haar gebruikt kon worden. Ze kwam toen echt in paniek naar mij toe en ik heb beloofd om haar bezoek aan mij niet met [verdachte] te communiceren. Dit was net voor zijn scheiding. 6

In een proces-verbaal van bevindingen betreffende behandelplan [slachtoffer 3] PTSS is onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:

Op 28 mei 2024 ontving ik van aangeefster [slachtoffer 3] documenten waaruit blijkt dat zij de diagnose PTSS heeft gekregen.
Een van deze documenten betreft een behandelplan van de GZ. Onderstaand de conclusie en beschrijvende diagnose uit het behandelplan:
Behandelplan – definitief - 26-07-2023
Conclusie en beschrijvende diagnose
Cliënte maakt zich zorgen over het welzijn van haar zelf en van de kinderen vanwege het dreigende, eisende, onnavolgbare gedrag van haar (bijna) ex-man.

Actuele hoofddiagnose
Posttraumatische stressstoornis 7

Getuige [slachtoffer 4] heeft onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:

Op 2 juni 2023 kwam [verdachte] mij ophalen. In de auto kregen we een discussie/ruzie. Toen haalde hij uit. Die klap belandde op mijn neus. Dat deed heel pijn. Mijn neus bloedde meteen. 8

Verdachte heeft bij de rechter-commissaris op 4 december 2023 onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:

Ik ging [slachtoffer 3] in Bussum halen. We kregen in de auto een discussie. Ik heb mij afgeweerd en heb haar in haar gezicht geraakt. Ze bloedde, ik heb haar neus gestelpt. 9

In een proces-verbaal van bevindingen betreffende tactisch onderzoek inhoud Macbook verdachte is onder meer het volgende gerelateerd:

[bestandsnaam] .mov

Filmpje is gemaakt op 14 juli 2023.

(…)

[slachtoffer 3] : Jij zit zo hard te liegen op deze camera.

[verdachte] : Waarmee dan? Hier, Effe tikken...

O: [verdachte] filmt zichzelf, waarna hij de camera weer draait naar [slachtoffer 3] . Tijdens dit draaien gebeurt er iets waarna [slachtoffer 3] met haar rechterhand naar haar wang beweegt. 10

Ter terechtzitting heeft de rechtbank onder meer – zakelijk weergegeven – bij het afspelen van het hiervoor beschreven videobestand ( [bestandsnaam] .mov) het volgende waargenomen:

Op de beelden is te zien dat verdachte en [slachtoffer 4] een discussie voeren. Te zien is dat een mannenhand richting de rechterkant van het gezicht van [slachtoffer 4] beweegt. [slachtoffer 4] gezicht vertrekt en beweegt naar links en [slachtoffer 4] beweegt met haar rechterhand naar haar rechterwang. Zij roept daarbij “au”. 11

4.3.5

Bewijsoverwegingen feit 1 en feit 3

Ten aanzien van feit 1 (mishandeling [slachtoffer 3] )

[slachtoffer 3] heeft aangifte van huiselijk geweld gedaan bij de politie, heeft deze onderbouwd met notities en opgenomen gesprekken en is hier enige tijd later nog uitgebreid verder over gehoord door de politie. De verklaringen van [slachtoffer 3] kunnen als uitgangspunt voor het bewijs worden genomen, omdat deze de redengevende feiten en omstandigheden voor mishandeling bevatten, en omdat deze voldoende consistent en gedetailleerd zijn en op de belangrijkste onderdelen worden ondersteund door ander bewijs. Dat haar aangifte grotendeels zou zijn verzonnen, omdat deze zou zijn ingegeven door haar wens verdachte zwart te maken en te vervreemden van de kinderen, wordt dan ook niet door de rechtbank gevolgd.

Voor een bewezenverklaring is op zich niet vereist dat elk afzonderlijk gedachtestreepje van de tenlastelegging wordt onderlegd door meerdere bewijsstukken. Wel overweegt de rechtbank dat het steunbewijs voor feit 1 betrekking moet hebben op de te onderscheiden vormen van geweld. Door [slachtoffer 3] is aangifte gedaan van zowel fysieke als psychische mishandeling. De psychische mishandeling kan worden onderverdeeld in: (a) dwang tot het innemen van medicatie, (b) dreigingen zichzelf iets aan te doen, (c) dreigingen het medisch dossier van [slachtoffer 3] aan te passen en (d) dreigingen een ander ( [slachtoffer 3] en de kinderen) iets aan te doen. De rechtbank overweegt dat er uitgezonderd de onder (d) genoemde dreigingen voor ieder van deze vormen van mishandeling afzonderlijk voldoende steunbewijs aanwezig is.

Fysiek geweld

Het fysieke geweld waarover [slachtoffer 3] heeft verklaard in haar aangifte, namelijk het knijpen in het lichaam, het zitten op het hoofd, het duwen van de knie in de rug, het staan op de tenen, het duwen, slaan en schoppen, het aan het oor trekken en bijten, het pletten van het hoofd, het doen van de vingers in de mond en het knijpen in de borsten, wordt ondersteund door de eigen uitlatingen van verdachte. In een hiervoor genoemd opgenomen audiogesprek van 8 augustus 2021 zegt verdachte immers tegen [slachtoffer 3] dat hij agressie jegens haar heeft geuit en dat hij [slachtoffer 3] heeft geduwd en getrapt. Dit alles zou zijn begonnen na de geboorte van hun oudste zoon. Verdachte geeft in dit gesprek ook toe dat hij “een poosje, een paar weekjes” [slachtoffer 3] dagelijks heeft mishandeld.

Dwang tot het innemen van medicatie

[slachtoffer 3] heeft verklaard dat verdachte haar dwong tot het innemen van ADHD-medicatie. Ongevraagd zou verdachte deze medicatie op haar naam hebben gezet. De verklaring van [slachtoffer 3] wordt ondersteund door een uittreksel uit het medisch dossier van [slachtoffer 3] . Hieruit volgt niet dat er gesprekken zijn gevoerd over doorverwijzing naar een arts of psycholoog voor ADHD of ADD gerelateerde klachten. Aannemelijk is dan ook dat er geen ADHD is vastgesteld bij [slachtoffer 3] . Wel is er Dexamfetamine (ADHD-medicatie) uitgeschreven en verstrekt in de periode van 27 mei 2021 tot en met 7 juni 2021. Deze periode valt in de periode waarover [slachtoffer 3] heeft verklaard dat er geweld plaatsvond. Op geen ander moment is de genoemde medicatie verstrekt volgens de medicatiekaart.

Dreiging met suïcide

Dat verdachte dreigde met suïcide richting [slachtoffer 3] , wordt ondersteund door het opgenomen audiogesprek van 7 augustus 2021. Verdachte zegt hierin:

“Wij gaan niet scheiden, luister eens naar mij, wij gaan niet scheiden, ik vind echt je speelt met vuur, met een suïcide risico bij een volwassen man, met een grote praktijk met twee lieve jongens, die alleen thuis is.”

De rechtbank leest hierin een emotionele druk en dreiging richting [slachtoffer 3] daar verdachte haar erop wijst dat er een suïciderisico bij hem is en dat zij met vuur speelt met de door haar gewenste scheiding.

Dreiging met aanpassing van het medisch dossier

De verklaring van [slachtoffer 3] dat verdachte heeft gedreigd psychische problemen in haar medisch dossier op te nemen, wordt ondersteund door de verklaring en waarnemingen van getuige [getuige] . Hij heeft verklaard dat [slachtoffer 3] net voor de echtscheiding in paniek bij hem is gekomen en bang was dat verdachte haar dossier zou aanpassen en tegen haar zou gebruiken. Getuige [getuige] nam hierbij waar dat [slachtoffer 3] klonk als iemand in nood en dat hij heeft beloofd haar bezoek niet met verdachte te communiceren. Hoewel uiteindelijk bleek dat er niets over psychische problemen is opgenomen in het dossier van [slachtoffer 3] door verdachte, volgt uit het feit dat [slachtoffer 3] in paniek naar getuige [getuige] is gegaan wel dat er kennelijk een serieuze mogelijkheid/dreiging was dat dit door verdachte zou worden gedaan.

Partiële vrijspraak: dreiging met geweld richting [slachtoffer 3] en kinderen

De rechtbank ziet onvoldoende steunbewijs voor het dreigen met geweld richting [slachtoffer 3] en de kinderen. Zoals hiervoor is overwogen komt in de audiogesprekken naar voren dat verdachte heeft gedreigd met suïcide. Echter, dreigen jezelf iets aan te doen is naar het oordeel van de rechtbank van een andere orde dan dreigen anderen iets aan te doen. De audiogesprekken kunnen daarom niet voor deze categorie als steunbewijs dienen.

Nu het dossier geen ondersteuning geeft voor de verklaring van [slachtoffer 3] dat verdachte dreigde haar te vermoorden en geweld richting de kinderen te gebruiken, zal de rechtbank verdachte voor deze onderdelen van de tenlastelegging partieel vrijspreken.

Conclusie

Het voorgaande overwegende, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte fysiek geweld heeft gebruikt en psychisch geweld richting [slachtoffer 3] heeft toegepast in de vorm van dwang tot inname van medicatie, dreiging met suïcide en aanpassing van het medisch dossier. Al deze handelingen tezamen hebben ervoor gezorgd dat [slachtoffer 3] in 2021 wegens PTSS-klachten is doorverwezen naar de GGZ en er in 2023 PTSS is vastgesteld bij [slachtoffer 3] .

Ten aanzien van feit 3 (mishandeling [slachtoffer 4] )

Verdachte heeft aangegeven dat hij, nadat hij [slachtoffer 4] in haar gezicht raakte op 2 juni 2023, bloed heeft gezien. De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar betoog dat enig opzet van verdachte ontbreekt omdat het een afwerende beweging van verdachte zou zijn geweest. Door in de auto tijdens een discussie met zoveel kracht uit te halen richting het gezicht van [slachtoffer 4] , dat dit tot veel bloed en het vermoeden van een gebroken neus heeft geleid, kan het niet anders dan dat verdachte de bedoeling, en daarmee het opzet, heeft gehad om [slachtoffer 4] pijn te doen.

De rechtbank concludeert uit haar hiervoor beschreven waarneming van de ter terechtzitting getoonde camerabeelden van 14 juli 2023 dat verdachte met vlakke hand een klap op de rechterkant van het gezicht van [slachtoffer 4] heeft gegeven en dat zij daardoor pijn heeft ondervonden.

Op grond van het voorgenoemde acht de rechtbank beide onder 3 ten laste gelegde gevallen van mishandeling wettig en overtuigend bewezen.

4.3.6

Bewijsmiddelen feit 5

Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 5 tenlastegelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:

- een proces-verbaal van verhoor van verdachte van 11 maart 2023, houdende een bekennende verklaring van verdachte; 12

- een proces-verbaal betreffende Covid testen. 13

5BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

1.

op meerdere tijdstippen in de periode van 27 februari 2021 tot en met 7 augustus 2021 te Naarden, zijn echtgenote, [slachtoffer 3] , heeft mishandeld door

- (met kracht) in het lichaam van die [slachtoffer 3] te knijpen en

- (met kracht) met zijn billen op het hoofd van die [slachtoffer 3] te gaan zitten en

- (met kracht) zijn, verdachtes, knie op de rug van die [slachtoffer 3] te duwen en gedrukt te houden terwijl zij op de bank lag en

- op de tenen van die [slachtoffer 3] te staan en

- die [slachtoffer 3] te duwen en

- die [slachtoffer 3] te slaan en

- die [slachtoffer 3] te schoppen en

- aan haar oor te trekken en in het oor te bijten van die [slachtoffer 3] en

- het hoofd van die [slachtoffer 3] te pletten (en haar vervolgens te dwingen medicatie te slikken) en

- zijn, verdachtes, vingers in de mond van die [slachtoffer 3] te doen en

- (met kracht) in de borsten van die [slachtoffer 3] te knijpen en

- met suïcide en een familiedrama te dreigen en

- als haar huisarts te dreigen om psychische problemen in het medisch dossier van die [slachtoffer 3] op te laten nemen om haar de ouderlijke macht te ontzeggen en

- die [slachtoffer 3] tegen haar wil in te dwingen medicatie in te nemen,

waardoor die [slachtoffer 3] psychisch letsel heeft bekomen en een hevige onlust veroorzakende

lichamelijke en geestelijke gewaarwording bij haar is veroorzaakt en waardoor opzettelijk de gezondheid van die [slachtoffer 3] werd benadeeld;

3

op meerdere tijdstippen in de periode van 2 juni 2023 tot en met 14 juli 2023 te Huizen en elders in Nederland, zijn levensgezel, [slachtoffer 4] , heeft mishandeld door eenmaal met zijn vlakke hand in het gezicht van die [slachtoffer 4] te slaan en door in het gezicht van die [slachtoffer 4] te stoten/slaan;

5

hij in de periode van 30 juni 2021 tot en met 9 juli 2021 in Nederland, geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten twee negatieve testuitslagen (van Covid-19) valselijk heeft opgemaakt door valselijk te vermelden, in een daartoe bestemd certificaat dat [verdachte] en [slachtoffer 3] negatief getest (op Covid-19) waren waardoor voornoemde certificaten, konden worden aangemaakt met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

Hetgeen onder 1, 3 en 5 meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:

1 mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenoot 3 mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel 5 valsheid in geschrift

7STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8OPLEGGING VAN STRAF

8.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 250 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 141 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie heeft gevorderd dat hieraan bijzondere voorwaarden worden verbonden, namelijk: meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat een contact- en locatieverbod met [slachtoffer 3] wordt opgelegd in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel (art. 38v Sr, 38v-maatregel). Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (art. 38z Sr, GVM) gevorderd. Ook heeft de officier van justitie gevorderd een taakstraf van 120 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen hechtenis. De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden, de 38v-maatregel en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.

8.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft het volgende aangevoerd. De feiten komen in de kern neer op de eenvoudige mishandeling van de ex-partner van verdachte. Deze feiten rechtvaardigen niet een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die langer duurt dan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Verdachte is intrinsiek gemotiveerd voor hulp bij gedragsverandering. De raadsvrouw heeft verzocht niet tot oplegging van een langere proeftijd of vrijheidsbeperkende maatregel over te gaan, nu hier geen consensus over bestaat tussen de NIFP-rapporteurs en de reclassering. De reclassering schat het risico op recidive als onvoldoende hoog in om een langere proeftijd of vrijheidsbeperkende maatregel te adviseren. De raadsvrouw heeft om die reden ook verzocht de bijzondere voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar te verklaren, dan wel dit alleen te doen bij het contact- en locatieverbod.

8.3

Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.

Ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn ex-partner, toen zijn echtgenote, en van zijn huidige partner.

Verdachte heeft zijn ex-partner maandenlang bedreigd, vernederd en fysiek mishandeld. Hiermee heeft verdachte haar psychisch beschadigd. Als haar huisarts heeft verdachte zijn ex-partner ADHD-medicatie voorgeschreven terwijl deze diagnose niet gesteld was en heeft hij haar gedwongen deze medicatie in te nemen. Ook heeft hij gedreigd psychische problemen in haar medisch dossier te vermelden om haar de ouderlijke macht te ontzeggen. Verdachte was ook bij machte dit te doen, omdat hij destijds de huisarts van zijn ex-partner was.

Nadat verdachte van zijn ex-partner was gescheiden, heeft hij ook zijn nieuwe – huidige – partner mishandeld.

Ook heeft verdachte negatieve COVID-19 testresultaten valselijk opgemaakt zodat hij deze zou kunnen gebruiken voor een vakantie naar Portugal.

Als het gaat om de ernst van de hiervoor genoemde feiten, is een aantal bijzondere overwegingen op zijn plaats.

In de eerste plaats geldt dat het huiselijk geweld niet is gestopt toen de relatie met de ex-partner voorbij was. Ook zijn huidige partner is immers daarna door verdachte mishandeld. Niet alleen uit de bewijsmiddelen, maar ook uit de rest van het dossier (waaronder chats, uitgeschreven audiomateriaal en beeldmateriaal) komt een beeld naar voren van intieme terreur tegen beide partners: huiselijk geweld dat wordt gekenmerkt door een patroon van controle en dwang door het intimideren, vernederen en gebruiken van fysiek geweld richting de partner. Uit de aangifte van [slachtoffer 3] volgt wat een dergelijk patroon met een slachtoffer kan doen; het leidt tot gevoelens van onzekerheid en onveiligheid en tot psychische problematiek. Zorgelijk – maar wellicht ook kenmerkend bij een dergelijk patroon – is dat verdachte de situatie tot op de terechtzitting heeft gebagatelliseerd en heeft willen doen voorkomen dat het ging om een ‘eenvoudige’ mishandeling die voortkwam uit tijdelijke stress en medicijngebruik.

In de tweede plaats geldt dat verdachte zowel bij de psychische mishandeling van [slachtoffer 3] als bij de valsheid in geschrift misbruik heeft gemaakt van zijn positie als huisarts . Het is kwalijk dat, waar hij geacht wordt om zorg te verlenen aan kwetsbare personen, hij zijn beroep juist heeft gebruikt om [slachtoffer 3] extra onder druk te zetten. Als het gaat om het vervalsen van de Covid formulieren, roept de rechtbank in herinnering dat in deze periode van de pandemie iedereen die zich niet aan de regels hield, hiervoor gestraft werd ter bescherming van de volksgezondheid. Juist een huisarts had moeten inzien hoe onverantwoord en misplaatst zijn gedrag was. Ook hiervoor geldt dat verdachte van dit inzicht geen blijk heeft gegeven.

Persoon van verdachte

De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 12 juni 2024. Hieruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.

Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het Pro Justitia rapport van 13 augustus 2024, opgemaakt door M. van Berkel, psychiater, T. ’t Hoen, GZ-psycholoog en L.M.H. van Nieuwburg, forensisch milieuonderzoeker. De deskundigen komen tot de conclusie dat er sprake is van een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Als gevolg van deze persoonlijkheidsstoornis staan de impulscontrole en agressieregulatie onder druk, waardoor de coping vaardigheden van verdachte te kort schieten wanneer er oplopende spanningen en problemen zijn of verdachte zich gekrenkt weet. Deze stoornis was ook aanwezig ten tijde van de feiten 1 en 3. De deskundigen adviseren daarom verdachte deze feiten verminderd toe te rekenen. Daarnaast adviseren de deskundigen een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde in ieder geval behandeling, waarbij zij een verlengde proeftijd noodzakelijk achten.

Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 26 september 2024, opgemaakt door mw. N.Y. Roks en de toelichting hierop van 7 oktober 2024. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld. Wel ziet de reclassering risico’s op het gebied van relatie met partner, gezin en familie. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling. Ook acht de reclassering een contact- en locatieverbod noodzakelijk om de veiligheid van [slachtoffer 3] te kunnen waarborgen. De reclassering ziet geen aanleiding een langere proeftijd of GVM te adviseren, nu zij het risico op recidive hiervoor onvoldoende hoog inschatten. Van het risico dat er is, wordt ingeschat dat dit zal verminderen met een reclasseringstoezicht en ambulante behandeling bij De Waag. Wel wordt de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het toezicht geadviseerd.

Toerekenbaarheid

De rechtbank neemt het advies van de psychiater, GZ-psycholoog en forensisch milieuonderzoeker zoals hiervoor weergegeven over en maakt deze tot het hare. Dit houdt in dat de rechtbank de onder 1 en 3 bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte zal toerekenen, gelet op de narcistische persoonlijkheidsstoornis van verdachte, die ook aanwezig was ten tijde van, en van invloed is geweest op, de onder 1 en 3 bewezen verklaarde feiten. Verdachte is voor het onder 5 bewezenverklaarde volledig toerekeningsvatbaar.

Strafoplegging

In termen van juridische kwalificatie komt de rechtbank, buiten de valsheid in geschrift, uiteindelijk ‘slechts’ tot tweemaal eenvoudige mishandeling. De intieme terreur waarvan naar het oordeel van de rechtbank echter wel degelijk sprake is geweest komt daarin niet volledig tot uitdrukking. Gelet op de ernst van de feiten en met name die maandenlange intieme terreur die heeft plaatsgevonden en het misbruik dat verdachte heeft gemaakt van zijn positie als huisarts , acht de rechtbank het van belang dat verdachte ervaart dat zijn handelen gevolgen heeft. Er kan daarom niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank acht het echter niet wenselijk dat verdachte opnieuw wordt gedetineerd. Een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht is daarom niet noodzakelijk. De rechtbank acht het wel aangewezen om naast een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf een taakstraf op te leggen, om zo recht te doen aan de hiervoor benadrukte ernst van de feiten. Daar de rechtbank, net als de reclassering, een risico ziet op het gebied van relatie met partner, gezin en familie, zal een voorwaardelijke gevangenisstraf dienen als stok achter de deur dat verdachte niet nogmaals een strafbaar feit pleegt. Ook maakt een voorwaardelijk strafdeel het mogelijk dat verdachte onder toezicht van de reclassering komt te staan en er aanvullende voorwaarden kunnen worden opgelegd om zo het recidiverisico te beperken.

De voorwaarden die door de reclassering worden geadviseerd acht de rechtbank noodzakelijk. De rechtbank zal daarom de meldplicht, de ambulante behandeling bij De Waag en het contact- en locatieverbod opleggen. Het contact- en locatieverbod (behoudens het contact dat dient plaats te vinden in het kader van de overdracht van de kinderen volgens de omgangsregeling) acht de rechtbank van belang nu het voorstelbaar is dat contact met verdachte als belastend wordt gezien door zijn ex-partner. De rechtbank ziet geen meerwaarde om het contact- en locatieverbod als een 38v-maatregel op te leggen. De rechtbank zal een proeftijd van 3 jaren opleggen omdat de mishandelingen hebben plaatsgevonden binnen de relationele sfeer. Hierbij heeft verdachte zich niet aan het begin van de relatie agressief opgesteld, maar is dit in de loop van tijd ontstaan. Het is dus van belang dat hij langere tijd onder toezicht komt te staan.

Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 250 dagen waarvan 141 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren passend en geboden. Hieraan zullen de voornoemde voorwaarden worden verbonden. De tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal op de op te leggen gevangenisstraf in mindering worden gebracht. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf van 60 uren opleggen. Die taakstraf is minder hoog dan gevorderd, nu de rechtbank – anders dan de officier van justitie – de feiten 2 en 4 niet bewezen acht.

De rechtbank ziet geen aanleiding de voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren, nu niet is gebleken dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Verdachte heeft zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis aan de schorsingsvoorwaarden gehouden – waaronder een reeds gestarte behandeling bij De Waag – en er zijn geen andere omstandigheden gebleken die maken dat het voorgaande anders ligt. De rechtbank ziet ook geen meerwaarde in het opleggen van een GVM, nu de reclassering inschat dat het risico op recidive kan worden verminderd door reclasseringstoezicht en ambulante behandeling tijdens de proeftijd.

9BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vorderen beide een bedrag van € 2.500,00. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.

9.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen voldoende zijn onderbouwd en kunnen worden toegewezen, met verhoging met de wettelijke rente en oplegging van schadevergoedingsmaatregel.

9.2

Het standpunt van de verdediging

Gelet op de bepleitte vrijspraak ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde, heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.

9.3

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank zal de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu verdachte van het onder 2 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.

Nu de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering en gelet op de familierelatie, zullen kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

10TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 225, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11BESLISSING

De rechtbank:

Geldigheid dagvaarding

- verklaart de dagvaarding geldig;

Vrijspraak

- verklaart het onder 2 en 4 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;

Bewezenverklaring

- verklaart het onder 1, 3 en 5 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;

- verklaart het onder 1, 3 en 5 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;

Strafbaarheid

- verklaart het onder 1, 3 en 5 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;

- verklaart verdachte strafbaar;

Oplegging straf

- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 250 (tweehonderdvijftig) dagen;

- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 141 (honderdeenenveertig) dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;

- stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast;

- als voorwaarden gelden dat verdachte:

* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;

* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;

- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:

1. zich op afspraken met de reclassering meldt, zo vaak en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak;

2. zich onder behandeling zal stellen van De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds aangevangen. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig acht. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;

3. op geen enkele manier – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 3] , geboren op [1988] , slachtoffer, behoudens het noodzakelijke contact op het moment van overdracht van de kinderen zoals overeengekomen in de omgangsregeling, zolang de reclassering dit nodig acht, behoudens met toestemming van de reclassering of een door de reclassering aangestelde organisatie;

4. zich niet bevindt in of rondom de [adres] te [woonplaats] , behoudens het noodzakelijke contact op het moment van overdracht van de kinderen zoals overeengekomen in de omgangsregeling, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, behoudens met toestemming van de reclassering of een door de reclassering aangestelde organisatie;

- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;

- veroordeelt verdachte ook tot een taakstraf van 60 (zestig) uren;

- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis;

Benadeelde partijen

[slachtoffer 1]

  • verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering;

  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt;

[slachtoffer 2]

  • verklaart [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering;

  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt;

Voorlopige hechtenis

- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.P. Hoekstra, voorzitter, mr. A.M. Loots en mr. J.A. Koorevaar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Kasper-Kerkdijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 oktober 2024.

Mrs. Loots en Koorevaar zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Bijlage: de tenlastelegging

Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:

1
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 februari 2021 tot en met 7 augustus 2021 te Naarden, althans in Nederland, zijn echtgenote, [slachtoffer 3] , heeft mishandeld door een of meerdere ma(a)l(en) (telkens)
- (met kracht) in het lichaam van die [slachtoffer 3] te knijpen en/of
- (met kracht) met zijn billen, althans zijn onderlichaam, op het hoofd van die [slachtoffer 3] te gaan zitten en/of
- (met kracht) zijn, verdachtes, knie/been op de rug van die [slachtoffer 3] te duwen en/of gedrukt te houden terwijl zij op de bank lag en/of
- op de tenen van die [slachtoffer 3] te staan en/of
- die [slachtoffer 3] te duwen en/of
- die [slachtoffer 3] te slaan en/of
- die [slachtoffer 3] te schoppen en/of
- aan haar oor/oren te trekken en/of in het oor te bijten van die [slachtoffer 3] en/of
- het hoofd van die [slachtoffer 3] te pletten (en haar vervolgens te dwingen medicatie te slikken) en/of
- zijn, verdachtes, vingers in de mond van die [slachtoffer 3] te doen en/of
- (met kracht) in de borsten van die [slachtoffer 3] te knijpen en/of
- met suïcide en/of een familiedrama te dreigen en/of
- die [slachtoffer 3] te bedreigen door tegen haar te zeggen dat hij, verdachte, haar zal vermoorden en/of laten vermoorden en/of verkrachten en/of van het balkon zal gooien en/of
- te dreigen fysiek geweld te gebruiken tegen de kinderen van die [slachtoffer 3] en verdachte en/of
- als haar huisarts te dreigen om psychische problemen in het medisch dossier van die [slachtoffer 3] op te laten nemen om haar de ouderlijke macht te ontzeggen en/of
- die [slachtoffer 3] tegen haar wil in te dwingen medicatie in te nemen,
waardoor die [slachtoffer 3] psychisch letsel heeft bekomen en/of een hevige onlust veroorzakende lichamelijke en/of geestelijke gewaarwording bij haar is veroorzaakt en/of waardoor opzettelijk de gezondheid van die [slachtoffer 3] werd benadeeld;

2
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 februari 2021 tot en met 5 november 2023 te Naarden, althans in Nederland, zijn kind(eren), [slachtoffer 1] (geboren op [2019] ) en/of [slachtoffer 2] (geboren op [2020] ), heeft mishandeld door een of meerdere ma(a)l(en) (telkens)
- [slachtoffer 3] , zijnde de moeder van voornoemde kinderen, te mishandelen en/of te kleineren en/of te bedreigen, terwijl één of meer van voornoemde kind(eren) hierbij aanwezig was/waren en/of deze mishandelingen en/of kleineringen en/of bedreigingen heeft/hebben waargenomen en/of
- [slachtoffer 4] , zijnde verdachtes zijn partner, te mishandelen terwijl één of meer van voornoemde kind(eren) hierbij aanwezig was/waren en/of deze mishandelingen heeft/hebben waargenomen,
waardoor één of meer van voornoemde kind(eren) psychisch letsel heeft/hebben bekomen en/of een hevige onlust veroorzakende lichamelijke en/of geestelijke gewaarwording bij hen is veroorzaakt en/of waardoor opzettelijk de gezondheid van één of meer van voornoemde kind(eren) werd benadeeld;

3
hij op of omstreeks de periode van 2 juni 2023 tot en met 14 juli 2023 te Huizen, althans in Nederland, zijn levensgezel, [slachtoffer 4] , heeft mishandeld door eenmaal met zijn vlakke hand in het gezicht van die [slachtoffer 4] te slaan en/of met zijn elleboog in het gezicht van die [slachtoffer 4] te stoten/slaan;

4
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 september 2021 te Naarden en/of Huizen en/of Blijdorp, althans in Nederland een ander, te weten [slachtoffer 3] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander, wederrechtelijk heeft/hebben gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, immers heeft verdachte
- die [slachtoffer 3] proberen te vervreemden/isoleren van haar vrienden en/of
- die [slachtoffer 3] verplicht hem als huisarts te hebben terwijl zij een andere huisarts wilde en/of
- die [slachtoffer 3] verplicht een aangifte van mishandeling jegens hem te laten intrekken omdat hij anders de echtscheidingsconvenant niet zou ondertekenen en/of
- gedreigd met suïcide als hij hun gezamenlijke kinderen niet mocht zien en/of
- (hardhandig) een katheter bij die [slachtoffer 3] ingebracht tegen haar wil terwijl zij aan het bevallen was en/of
- die [slachtoffer 3] verplicht medicatie in te nemen;

5
hij in of omstreeks de periode van 30 juni 2021 tot en met 9 juli 2021 te Huizen, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, een of meer geschriften die/dat bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten twee negatieve testuitslagen (van Covid-19) valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst en/of valselijk heeft doen opmaken, door (telkens) valselijk te (laten) vermelden, in een daartoe bestemd certificaat dat een of meerdere personen (waaronder [verdachte] en [slachtoffer 3] ) een of meerdere malen negatief getest (op Covid-19) waren waardoor voornoemde certificaten, konden worden aangemaakt met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.

1

Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 27 augustus 2024, genummerd MD1R023070 (onderzoek 14LEK23), opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 730. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.

2

Pagina’s 134 t/m 139.

3

Pagina’s 246 en 248.

4

Pagina 324.

5

Pagina’s 236 en 243.

6

Pagina 495.

7

Pagina 367c.

8

Pagina 69.

9

Een proces-verbaal van verhoor verdachte bij de rechter-commissaris van 4 december 2023.

10

Pagina’s 466k en 466l.

11

De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan op de terechtzitting van 11 oktober 2024 ten aanzien van de ter zitting getoonde camerabeelden (‘ [bestandsnaam] .mov’).

12

Pagina’s 615 en 616.

13

Pagina’s 467 t/m 469.

meer blogs >> podcasts >>

BLOGS en PODCASTS

Podcastgesprek: Nieuwe inzichten fiscale gevolgen verrekening lijfrente (II)
Mr. Rob Welling en Drs. Jasper Horsthuis, 22-04-2025
De Belastingdienst heeft - opnieuw - een standpunt gepubliceerd over de fiscale afwikkeling van een lijfrentepolis bij echtscheiding. Rob Welling en Jasper Horsthuis bespreken de gevolgen hiervan.
Podcastgesprek: Breaking! Vóórhuwelijks vergoedingsrecht halveert niet!
Drs. Jasper Horsthuis en Mr. Rob Welling, 08-04-2025
Onze redacteur Jasper Horsthuis en scheidingsfiscalist Rob Welling gingen in gesprek over de belangrijke uitspraak van de Hoge Raad op 21-03-2025. Super heldere uitleg over inhoud en gevolgen van de uitspraak!
Alimentatie berekenen bij samengestelde gezinnen: een tussenstand
Mr. Hedy Bollen, 17-12-2024
Diverse auteurs deden de laatste jaren voorstellen om het alimentatierekenen voor samengestelde gezinnen te verbeteren. De auteur zet de voorstellen op rij en geeft ze een persoonlijke score.
Podcastgesprek: Nieuwe rekenmethodiek voor kinderalimentatie bij samengestelde gezinnen? (II)
Mr. Jan Bram de Groot en Mr. Rob van Coolwijk, 13-11-2024
Nadat in het eerste deel van dit tweeluik de achtergrond van de discussie werd geschetst, zoomen Rob van Coolwijk en Jan Bram de Groot in dit deel nader in op de door De Groot voorgestelde rekenmethodiek.
Podcastgesprek: Nieuwe rekenmethodiek voor kinderalimentatie bij samengestelde gezinnen? (I)
Mr. Jan Bram de Groot en Mr. Rob van Coolwijk, 11-11-2024
Wat zou er moeten wijzigen voor kinderalimentatie bij samengestelde gezinnen en waarom? Rob van Coolwijk gaat hierover in gesprek met Jan Bram de Groot, voorzitter van de Expertgroep Alimentatienormen.
Vaststelling vaderschap van een overleden man: kan daar verweer tegen worden gevoerd?
Mr. dr. Myriam Lückers, 05-11-2024
De weduwe wordt niet aangemerkt als belanghebbende bij een verzoek gerechtelijke vaststelling vaderschap van haar overleden man, aldus HR 4 oktober 2024. Is verweer in een dergelijke zaak dan niet mogelijk?
Unieke beschikking: van rechtswege onstaan ouderlijk gezag aangetekend in gezagsregister
Michelle Booij-Smid, 05-11-2024
Meeroudergezinnen lopen nog altijd tegen problemen aan met betrekking tot juridisch ouderschap en gezag. In deze zaak bood Rechtbank Amsterdam de moeders en hun kind een oplossing.
Verjaarde vorderingen en de verdeling van de nalatenschap
Mr. Arend de Bakker, 08-10-2024
Kunnen verjaarde rechtsvorderingen in de verdeling van de nalatenschap betrokken worden? De auteur analyseert diepgaand de literatuur en de jurisprudentie hierover. Een blog, bestemd voor de superspecialist!
Aansprakelijkheid bij scheidingsbegeleiding? Een reëel risico
Drs. Jasper Horsthuis, 08-10-2024
In een uitspraak van de rechtbank Den Haag werd een mediator aansprakelijk gesteld voor vermeende tekortkomingen bij de begeleiding. Wat mag van een scheidingsprofessional worden verwacht?
Zorgregeling voor baby’s en hele jonge kinderen: een nieuw uitgangspunt
Mr. Eline Gubbens, 08-10-2024
Recent wetenschappelijk onderzoek naar contactregelingen voor jonge kinderen heeft geleid tot nieuwe inzichten met betrekking tot zorgregelingen. Wat zien we daarvan terug in richtlijnen en jurisprudentie?
×

Rapport alimentatienormen versie 2024

 

INHOUDSOPGAVE

Voorwoord
1. Inleiding
2. Netto besteedbaar gezinsinkomen en netto besteedbaar inkomen
2.1 Inleiding
2.2 Modellen voor het bepalen van het netto besteedbaar (gezins)inkomen
2.3 Verschillende soorten inkomen
2.4 Kindgebonden budget
3. Behoefte
3.1. Algemeen
3.2 Het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen
3.3 Behoefte van de ex-partner
4. Draagkracht
4.1 Algemeen
4.2 Berekening van draagkracht voor kinderalimentatie en partneralimentatie (algemeen)
4.3 Bepalen van draagkracht voor kinderalimentatie voor kinderen tot 21 jaar
4.4 Bepalen van draagkracht voor partneralimentatie
4.5 Inkomensvergelijking (voorheen jusvergelijking)
4.6 Bijzondere omstandigheden die de draagkracht kunnen beïnvloeden
4.7 Inkomensverlies van een onderhoudsplichtige
4.8 Uitgaven die fiscaal aftrekbaar zijn
4.9 Fiscale gevolgen van het hebben van een auto van de zaak
4.10 Draagkracht bij verpleging in een instelling voor langdurige zorg
5. Stappenplannen en rekenvoorbeelden
5.1 Stappenplan kinderalimentatie
5.2 Stappenplan partneralimentatie
5.3 Rekenvoorbeelden niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten
5.4 Rekenvoorbeeld aanvaardbaarheidstoets

Voorwoord

Wettelijke maatstaven

De hoogte van kinder- en partneralimentatie is afhankelijk van de behoefte van degene die recht heeft op alimentatie en van de draagkracht van degene die de alimentatie moet betalen (artikel 1:397, lid 1, Burgerlijk Wetboek). Behoefte en draagkracht zijn open normen, dat wil zeggen dat niet in wet- of andere regelgeving is vastgelegd wat daaronder precies moet worden verstaan.

Aanbevelingen en rekenmodellen

In het Rapport alimentatienormen (hierna: het rapport) doet de Expertgroep Alimentatie (hierna: de expertgroep) aanbevelingen voor het concretiseren en toepassen van deze open normen in het juridische debat en voor het aan de hand daarvan berekenen van de hoogte van kinder- en partneralimentatie.

Met deze aanbevelingen beoogt de expertgroep de rechtseenheid te bevorderen en bij te dragen aan de voorspelbaarheid van de uitkomst van een alimentatieprocedure. Het rapport is uitdrukkelijk niet bedoeld als handboek voor alles wat met alimentatie te maken heeft. Het rapport bevat geen aanbevelingen voor onderwerpen die buiten de reikwijdte van de begrippen behoefte en draagkracht en het aan de hand daarvan berekenen van alimentatie vallen. Die onderwerpen komen daarom in dit rapport niet aan bod. Als een vraag daarover voorligt, zal de rechter een op het geval toegesneden oordeel geven.

Voor het berekenen van alimentatie heeft de expertgroep modellen ontwikkeld (zie bijlage 1). Verschillende uitgevers brengen rekenprogramma’s uit die gebaseerd zijn op deze reken- modellen.

Het rapport is in 2023 ingrijpend herschreven en gemoderniseerd: indeling, stijl en taalgebruik zijn gewijzigd, maar inhoudelijk zijn de aanbevelingen hetzelfde gebleven. Voor de leesbaarheid is het rapport in de wij-vorm geschreven. Waar staat dat ‘wij’ iets doen mag gelezen worden dat de expertgroep aanbeveelt om dat zo te doen.

Gebruik van het rapport

Dit rapport is geschreven door rechters met het doel de aanbevelingen toe te passen bij de beoordeling van aan hen voorgelegde alimentatiegeschillen. Rechters kunnen van de aanbevelingen afwijken. Zij zullen dat in de regel alleen doen als er bijzondere omstandig- heden zijn. Bij die beoordeling speelt wat partijen stellen en hoe zij dat onderbouwen een belangrijke rol. Een relatief strikte toepassing van de aanbevelingen bevordert de rechtseenheid en de voorspelbaarheid van rechterlijke beslissingen.

Advocaten, mediators en anderen maken voor hun advieswerk en (rechts)bijstand gebruik van het rapport. Bij de meeste alimentatiekwesties maken partijen zelf afspraken, zonder tussenkomst van een rechter. Dat staat partijen vrij. Belangrijk is dat zij bij die afspraken binnen de wettelijke kaders blijven.
Gemeenten kunnen de aanbevelingen in dit rapport gebruiken bij verhaal van bijstands- uitkeringen. De specifieke bestuursrechtelijke vragen rond bijstandsverhaal vallen buiten het bestek van dit rapport.

Rapport 2024

De editie van 2024 bevat een belangrijke wijziging. Met ingang van 2023 is ook voor de bepaling van de draagkracht voor partneralimentatie het forfaitaire systeem van toepassing. Uitgangspunt daarbij is dat de onderhoudsplichtige een budget voor de eigen lasten heeft. Voor bijzondere lasten die volgens de onderhoudsplichtige niet uit dat budget kunnen worden bestreden (bijvoorbeeld herinrichtingskosten, advocaatkosten etc.) gelden nu zowel voor kinderalimentatie als voor partneralimentatie dezelfde uitgangspunten (zie hoofdstuk 4.6).

Den Haag, december 2023

mr. J.B. de Groot, voorzitter

mr. Y. Oosting, secretarisLeeuwarden, december 2022

1. INLEIDING

In artikel 1:392, lid 1, BW staat wie op grond van bloed- of aanverwantschap gehouden zijn tot het verstrekken van levensonderhoud. Dat zijn de ouders, de kinderen en behuwd- kinderen, schoonouders en stiefouders. In deze wetsbepaling staat niet wie de onderhouds- gerechtigden zijn. Dat kunnen we afleiden uit de formulering en uit andere artikelen in Titel 17 van Boek 1, BW.

In dit rapport doet de expertgroep aanbevelingen voor het vaststellen of wijzigen van de hoogte van kinder- en/of partneralimentatie na het verbreken van de relatie (alleen bij kinderalimentatie), echtscheiding, na het verbreken van een geregistreerd partnerschap en na scheiding van tafel en bed.

Het gaat daarbij om:

  • een bijdrage van de ouder in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn of haar kind(eren) aan de andere ouder  (kinderalimentatie) of direct aan het kind (indien dat 18 jaar of ouder is);
  • een uitkering tot levensonderhoud aan de gewezen echtgeno(o)t(e), de echtgenoot van wie iemand gescheiden is van tafel en bed en de gewezen geregistreerde partner (partneralimentatie). Hierna spreken wij in al deze gevallen van ex-partners.

Op grond van artikel 1:404, lid 1, BW zijn ouders verplicht naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. Gedurende het huwelijk of geregistreerd partnerschap zijn ook stiefouders onderhoudsplichtig voor de minderjarige kinderen van hun echtgenoot of geregistreerde partner die tot hun gezin behoren (art. 1:395 BW). Ouders, en in voorkomend geval stiefouders, zijn ook onderhoudsplichtig voor hun kinderen van 18 tot 21 jaar (artikel 1:395a BW). Voor kinderen vanaf 21 jaar zijn ouders onderhoudsplichtig op grond van artikel 1:392, lid 1, BW.

Als ouders uit elkaar gaan, moeten zij afspraken maken over de verdeling van de kosten van hun kind of kinderen. In de praktijk betekent dit meestal dat de ene ouder aan de andere (verzorgende) ouder – dat is de ouder bij wie het kind het hoofdverblijf heeft – of aan het kind zelf als dat 18 jaar of ouder is (kinder)alimentatie moet betalen. Als de ouders er samen niet uitkomen, zal de rechter op verzoek bepalen welk bedrag aan kinderalimentatie een ouder moet betalen.

Als een ex-partner partneralimentatie moet betalen aan de andere partner, kunnen zij daar samen afspraken over maken. Als zij daar met elkaar niet uitkomen, zal de rechter daarover desgevraagd beslissen. 

Of en welke bedrag(en) iemand aan alimentatie moet betalen hangt ervan af: 

  1. of er een onderhoudsverplichting is, en
  2. of sprake is van behoeftigheid (dit geldt niet voor kinderen tot 21 jaar), en
  3. of de onderhoudsgerechtigde behoefte heeft aan een financiële bijdrage, en
  4. of de onderhoudsplichtige draagkracht heeft om de bijdrage te betalen.

ad 1. Rangorde onderhoudsverplichtingen

Kinderen en stiefkinderen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt, hebben voorrang boven alle andere onderhoudsgerechtigden. Deze voorrangsregel is aan de orde als iemand verplicht is levensonderhoud te verstrekken aan twee of meer personen, terwijl hij of zij onvoldoende draagkracht heeft om dit levensonderhoud aan alle onderhoudsgerechtigden volledig te verschaffen (art. 1:400, lid 1, BW).

Door deze voorrangsregel moet een onderhoudsplichtige eerst de kinderalimentatie voor kinderen en stiefkinderen tot 21 jaar betalen en pas daarna (als aan de overige voorwaarden is voldaan) de alimentatie voor (stief)kinderen vanaf 21 jaar en de partneralimentatie.

ad 2. Behoeftigheid

Voor het opleggen van een alimentatieverplichting moet bij ex-partners en kinderen vanaf 21 jaar sprake zijn van behoeftigheid. Een onderhoudsgerechtigde is behoeftig:

  • wanneer hij of zij niet in staat is om (geheel) in het eigen levensonderhoud te voorzien, omdat hij of zij de nodige eigen middelen mist; én
  • hij of zij deze eigen middelen niet in redelijkheid kan verwerven.

Indien de onderhoudsgerechtigde geen of onvoldoende inkomsten heeft om in het levensonderhoud te voorzien, kan er aanleiding zijn om rekening te houden met een bepaalde verdiencapaciteit. Dat wil zeggen de mogelijkheid om in redelijkheid inkomen te verwerven. Of er aanleiding bestaat om met een verdiencapaciteit rekening te houden is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals opleiding, werkervaring, de geboden tijd om werk te zoeken, de gezondheid en de zorg voor kinderen.

Als een onderhoudsgerechtigde over vermogen beschikt, kan het onder omstandigheden redelijk zijn dat we verlangen dat iemand op dit vermogen inteert.

De expertgroep geeft geen richtlijnen over de behoeftigheid.

Ad 3 en 4. Behoefte en draagkracht

Behoefte

Behoefte is – ook bij kinderen – een van de wettelijke maatstaven voor vaststelling van alimentatie. Volgens vaste jurisprudentie is behoefte geen absoluut begrip. Het bestaan en de omvang van de behoefte hangen af van de individuele omstandigheden en moeten we van geval tot geval bepalen. Allerlei omstandigheden kunnen hierbij een rol spelen.

In elk geval is behoefte niet beperkt tot het bestaansminimum.

Draagkracht

Of iemand draagkracht heeft om alimentatie te betalen hangt enerzijds af van de inkomsten en het vermogen en anderzijds van de noodzakelijke uitgaven die daarop in mindering komen.

Daarbij gaat het niet alleen om de middelen waarover de onderhoudsplichtige beschikt, maar ook over die waarover hij redelijkerwijze had kunnen beschikken. Bij de uitgaven gaat het niet alleen om de uitgaven voor de onderhoudsplichtige zelf, maar kunnen ook de uitgaven een rol spelen voor anderen van wie het onderhoud voor rekening van de onderhoudsplichtige komt.

De vast te stellen alimentatie mag niet hoger zijn dan enerzijds de behoefte van de onderhoudsgerechtigde en anderzijds de draagkracht van de onderhoudsplichtige.

De laagste van die twee vormt de maximale bijdrage. De omstandigheden van partijen kunnen aanleiding geven de alimentatie lager dan dit maximum vast te stellen.

Opbouw van het rapport

In hoofdstuk 2 leggen we de begrippen netto besteedbaar inkomen en netto besteedbaar gezinsinkomen uit en laten we zien hoe we deze berekenen. In hoofdstuk 3 gaan we in op het bepalen van de behoefte voor zowel kinderalimentatie als partneralimentatie. In hoofdstuk 4 staan we stil bij het bepalen van de draagkracht voor kinder- en partneralimentatie. In dat hoofdstuk gaan we ook in op de zorgkorting die een rol speelt bij het bepalen van het bedrag aan kinderalimentatie dat iemand moet betalen. In hoofdstuk 5 zetten we aan de hand van twee stappenplannen met voorbeelden uiteen hoe we de behoefte en de draagkracht en uiteindelijk het bedrag aan kinder- en partneralimentatie bepalen.

Achter het rapport zitten de volgende bijlagen:

  • Bijlage 1 Model voor de netto methode, model voor de bruto methode en de toelichting op de modellen.
  • Bijlage 2 Diverse tarieven.
  • Bijlage 3 Tabel eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen.
  • Bijlage 4 Draagkrachttabel kinderalimentatie.

2 Netto besteedbaar gezinsinkomen en netto besteedbaar inkomen

2.1 Inleiding

Behoefte en draagdracht bepalen we voor kinder- en partneralimentatie op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen respectievelijk het netto besteedbaar inkomen. Bij kinderalimentatie speelt naast het netto besteedbaar (gezins)inkomen het kindgebonden budget een rol.

In dit hoofdstuk bespreken we de begrippen netto besteedbaar gezinsinkomen en netto besteedbaar inkomen.

Onder netto besteedbaar inkomen verstaan we het bruto inkomen verminderd met de daarover verschuldigde of ingehouden premies sociale verzekeringen (inclusief de inkomens- afhankelijke bijdrage premie zorgverzekeringswet) en loon- en/of inkomstenbelasting. Het netto besteedbaar gezinsinkomen is het gezamenlijke netto besteedbare inkomen van de (ex-)partners toen zij nog een gezin vormden.

2.2 Modellen voor het bepalen van het netto besteedbaar (gezins)inkomen

De expertgroep heeft twee modellen gemaakt waarmee we het netto besteedbaar inkomen berekenen: het netto model en het bruto model. Beide modellen staan in Bijlage 1 bij dit rapport.

In het netto model gebruiken we netto inkomensgegevens om het netto besteedbaar (gezins)inkomen te bepalen. In het bruto model berekenen we het netto besteedbaar inkomen aan de hand van (onder andere) de bruto inkomensgegevens.

2.2.1 Het netto model

We kunnen het netto model gebruiken bij het bepalen van de draagkracht van een onder- houdsplichtige met een inkomen uit dienstbetrekking of een uitkering van minder dan € 1.930 bruto per maand (incl. vakantietoeslag). Het bruto inkomen vinden we in een loon- of salarisspecificatie of in een specificatie van de uitkering. Ook het daarvan resterende netto inkomen blijkt uit die specificaties. De gehele berekening voeren we vervolgens uit met nettobedragen op maandbasis.

Het netto model kunnen we ook gebruiken als het inkomen niet is onderworpen aan de heffing van loon- en inkomstenbelasting in Nederland.

Het netto besteedbaar inkomen vinden we in het netto model bij post 8.

  

2.2.2 Het bruto model

We gebruiken het bruto model bij bruto inkomens vanaf € 1.930 per maand en bij alle inkomens buiten dienstbetrekking (bijvoorbeeld bij IB-ondernemers). We gebruiken het bruto model ook als er fiscale voordelen zijn (bijvoorbeeld bij uitgaven voor inkomens- voorzieningen), fiscale bijtellingen, bij bezittingen die in box 3 belast zijn of als specifieke heffingskortingen een rol spelen. Het invullen van dit bruto model is in grote lijnen vergelijkbaar met het invullen van een aangifte voor de inkomstenbelasting.

In het bruto model vinden we het netto besteedbaar inkomen bij post 121.

2.3 Verschillende soorten inkomen

2.3.1 Inkomen uit dienstbetrekking of uitkering

Werknemers en uitkeringsgerechtigden kunnen hun inkomen met loonstroken, uitkerings- specificaties en/of één of meer jaaropgaven aantonen.

2.3.2 Winst uit onderneming

Een natuurlijke persoon die een onderneming op eigen naam of in samenwerking met anderen drijft (IB-ondernemer), geniet winst uit onderneming. De ondernemer moet inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen betalen over de gerealiseerde winst, na aftrek van ondernemersaftrekken en eventuele andere aftrekposten. Het komt regelmatig voor dat een ondernemer niet de gehele nettowinst (het netto besteedbaar inkomen dat volgt uit de berekening met het bruto model) voor het levensonderhoud gebruikt. Een deel van de winst (waar al inkomstenbelasting over is betaald) blijft dan in de onderneming achter, bijvoorbeeld om daarmee investeringen te doen of om (bedrijfs)schulden af te lossen. Het netto besteedbaar inkomen is dan lager.

Bij het bepalen van de draagkracht van een ondernemer kijken we naar wat deze ondernemer in redelijkheid aan inkomen uit de onderneming kan verwerven zonder de continuïteit van de onderneming in gevaar te brengen. We moeten daarom een schatting makenvan de toekomstige ontwikkelingen in de onderneming (een prognose). In de praktijk lijkt de gedachte te bestaan dat we daarvoor moeten kijken naar het gemiddelde resultaat van de laatste drie jaren. Hoewel dat gemiddelde resultaat helpend kan zijn bij het maken van de prognose (en inzage in recente jaarstukken van de ondernemer daarvoor onmisbaar is), is dat gemiddelde resultaat slechts één van de omstandigheden die bij het maken van de prognose een rol kan spelen.

2.3.3 De directeur-grootaandeelhouder

De directeur-grootaandeelhouder in een vennootschap (meestal een BV) krijgt in de regel salaris, net als een werknemer in een ‘normale’ dienstbetrekking. Daarnaast kan hij winst- uitkeringen (dividend, winst uit aanmerkelijk belang) ontvangen. Wanneer een directeur-grootaandeelhouder privéuitgaven laat voorschieten door of geld leent van de BV die deze schuld in rekening-courant boekt, kan er aanleiding zijn om bij het bepalen van de behoefte en/of draagkracht met deze opnames rekening te houden. 

2.3.4 Inkomen uit vermogen

In bepaalde gevallen kunnen we bij het bepalen van het netto besteedbaar inkomen rekening houden met werkelijke inkomsten uit vermogen, zoals inkomen uit de verhuur van onroerend goed. Dat inkomen moet dan in elk geval bestendig beschikbaar (kunnen) zijn.

2.4 Kindgebonden budget

Het kindgebonden budget is een inkomensafhankelijke maandelijkse bijdrage van de overheid die bij alleenstaande ouders wordt verhoogd met een zogeheten ‘alleenstaande ouderkop’.

Het kindgebonden budget is bedoeld als inkomensondersteuning voor (in beginsel) de ouder die kinderbijslag voor het kind ontvangt.

3. BEHOEFTE

3.1 Algemeen

Bij het bepalen van het bedrag dat iemand aan kinder- en/of partneralimentatie moet betalen, houden we rekening met de behoefte van de onderhoudsgerechtigden (volgens art. 1:397, lid 1, BW). De wetgever heeft de betekenis van het begrip behoefte niet nader ingevuld. Het is een zogenoemde open norm. Behoefte kunnen we omschrijven als het bedrag dat nodig is voor de kosten van levensonderhoud en dat aansluit bij de mate van welstand waarin partijen tijdens hun samenleving hebben geleefd. Het bestaan en de omvang van de behoefte hangen dus af van de individuele omstandigheden. Daarbij kunnen algemene ervaringsregels een rol spelen (volgens art. 149, lid 2, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

Bij kinderalimentatie houden we er rekening mee dat ouders de kosten van verzorging en opvoeding van hun kinderen niet helemaal zelf hoeven te betalen. De kinderbijslag die de ouders (in de regel: de ouder bij wie een kind het hoofdverblijf heeft) ontvangen dekt een deel van die kosten. Het restant komt voor rekening van de ouders zelf. Dat restant noemen we in dit rapport ‘het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen’.

Hierna gebruiken we in het kader van kinderalimentatie daarom niet de term ‘behoefte’, maar spreken we van ‘het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen’ of kortweg ‘eigen aandeel’.

Bij partneralimentatie beveelt de expertgroep voor het bepalen van de behoefte het gebruik aan van een vuistregel, de zogenoemde hofnorm. Zie voor een uitleg van de hofnorm paragraaf 3.3.1 en 3.3.2.

3.2 Het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen

3.2.1 Inleiding

De expertgroep doet in dit rapport een concrete aanbeveling voor het bepalen van het eigen aandeel. Deze aanbeveling berust op de algemene ervaringsregel dat ouders in gezinnen een vast percentage van het beschikbare inkomen besteden aan hun kind(eren).

We bepalen het eigen aandeel aan de hand van de Tabel eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen (Bijlage 4). In deze bijlage staat ook een toelichting op hoe de tabel werkt. In de tabel is rekening gehouden met de kinderbijslag. In de regel ontvangt de ouder bij wie een kind het hoofdverblijf heeft de kinderbijslag.

Hierna bespreken we de onderwerpen die van belang zijn bij het bepalen van het eigen aandeel.

3.2.2 De Tabel eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen

De Tabel eigen aandeel is als volgt tot stand gekomen.

De welstand van het gezin waarin de ouders met de kinderen leven en daarmee de hoogte van de uitgaven voor de kinderen hangt samen met het netto besteedbaar gezinsinkomen.

Uit onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) blijkt dat ouders een bepaald percentage van dat gezinsinkomen aan hun kinderen besteden.

De Tabel eigen aandeel is gebaseerd op dit onderzoek. Het systeem is uitgewerkt in het rapport Kosten van kinderen ten behoeve van vaststelling kinderalimentatie. https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/rapport-kosten-kkn-sept-2006.pdf  In 2018 hebben het CBS en het NIBUD voor het laatst onderzoek gedaan naar de percentages van het gezinsinkomen die ouders aan hun kinderen besteden. De bedragen in de Tabel eigen aandeel zijn sinds 2019 gebaseerd op de cijfers uit dit laatste onderzoek. Het Nibud actualiseert de bedragen in de tabel jaarlijks met de meest actuele percentages van de kosten van kinderen en de kinderbijslagbedragen. De bedragen in de tabel worden verder niet geïndexeerd.

We berekenen het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen na scheiding op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen in de laatste periode dat de ouders en de kinderen een gezin vormden. Dit omdat de kinderen aan de welstand zoals die aanwezig was toen de ouders met de kinderen nog bij elkaar woonden gewend zijn geraakt en zij door de scheiding van de ouders – in beginsel – niet slechter af zouden moeten zijn.

Het eigen aandeel per kind is lager naarmate er meer kinderen in een gezin leven. Dat komt doordat de gemiddelde kosten per kind (door “schaalvoordelen”) dalen bij meer kinderen.

In de Tabel eigen aandeel houden we geen rekening met de leeftijd(en) van de kinderen.

De tabel is gebaseerd op gemiddelde bedragen aan kinderbijslag. Als er meer kinderen in een gezin zijn, bepalen we het eigen aandeel per kind door het tabelbedrag te delen door het aantal kinderen.

3.2.3 Bepalen eigen aandeel op basis van het laatste gezinsinkomen toen de ouders nog bij elkaar waren

In beginsel bepalen we het eigen aandeel op basis van het gezamenlijke inkomen dat ouders hadden toen zij nog bij elkaar waren, inclusief het kindgebonden budget en andere (fiscale) aanspraken (zoals de aanspraak op de inkomensafhankelijke combinatiekorting).

Wanneer we het eigen aandeel vaststellen op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen in een eerder jaar dan het jaar waarin de kinderalimentatie ingaat, indexeren we dat eigen aandeel naar het jaar van ingang.

3.2.4 Eigen aandeel bij gezinnen met minderjarige kinderen en kinderen van 18 tot 21 jaar

De Tabel eigen aandeel ziet op kosten van minderjarige kinderen. Bij het gebruik van de tabel gaan we er voor het aantal kinderen van uit dat alle kinderen minderjarig zijn, ook als er naast een minderjarig kind of kinderen één of meer kinderen van 18 tot 21 jaar zijn.

3.2.5 Eigen aandeel bij ouders die nooit met het kind of de kinderen in gezinsverband hebben samengeleefd

Wanneer ouders nooit in gezinsverband met het betrokken kind of de kinderen hebben samengeleefd, bepalen we het eigen aandeel door het gemiddelde te nemen van het eigen aandeel berekend op basis van het inkomen van de ene ouder en het eigen aandeel op basis van het inkomen van de andere ouder. Op deze manier beoordelen we de welstand die het kind bij iedere ouder afzonderlijk ervaart of zou hebben ervaren als het alleen bij die ouder opgroeit of was opgegroeid. Met (inkomsten van) nieuwe partners houden we geen rekening.

Bij de bepaling van het inkomen van iedere ouder afzonderlijk houden we rekening met het kindgebonden budget en andere (fiscale) aanspraken (zoals de aanspraak op de inkomensafhankelijke combinatiekorting), indien de ouder voldoet aan de voorwaarden om daarvoor in aanmerking te komen of zou voldoen als het kind bij hem of haar zou opgroeien (zoals de inkomens- en vermogensgrens). Voor een ouder bij wie het kind niet opgroeit gaat het om een fictief bedrag (alsof het kind alleen bij die ouder zou opgroeien).

3.2.6 Bijzondere kosten

In de tabelbedragen zijn alle gebruikelijke kosten van een kind, zoals voeding, kleding en huisvesting begrepen. Allerlei kosten en activiteiten zijn uitwisselbaar. Zo kunnen ouders het bedrag voor ‘ontspanning’ in het eigen aandeel op verschillende manieren besteden: van voetbal tot paardrijden en van computergame tot vioolles. Uit het CBS-onderzoek blijkt dat hogere uitgaven in een gezin aan de ene post samengaan met lagere uitgaven aan een andere post. Met andere woorden, wanneer een gezin een meer dan gemiddeld bedrag aan bijvoorbeeld kleding besteedt, dan hoeft dat niet te betekenen dat voor de post kleding een correctie moet plaatsvinden. Ouders bezuinigen dan op één of meer andere posten. Vanwege die uitwisselbaarheid kunnen we slechts in globale termen aangeven in welke gevallen naast de tabelbedragen met bijzondere kosten rekening kan worden gehouden.

Bepaalde extra kosten kunnen zo uitzonderlijk zijn, dat ouders deze niet kunnen betalen uit de standaardbedragen in de tabel en deze uitgaven daadwerkelijk op het (gezins) inkomen drukken. Voorbeelden zijn de kosten voor:

  • een gehandicapt kind;
  • topsport;
  • privélessen;
  • extra hoge schoolgelden; en
  • kinderopvang of oppaskosten die – na aftrek van de kinderopvangtoeslag en eeneventuele bijdrage van de werkgever – zo hoog zijn dat deze niet gecompenseerd kunnen worden door lagere uitgaven op andere posten.

[[NOTE: Volgens het rapport Kosten van kinderen behoren ook hoge oppaskosten in verband met de verwerving

van inkomsten tot de categorie bijzondere kosten die niet in de tabel verwerkt zijn. Uit onderzoek van het

CBS uit de tijd voor de huidige systematiek van financiering van de kinderopvang is echter gebleken dat

bij een echtpaar oppaskosten niet leiden tot in totaal hogere kosten van kinderen. Kennelijk worden in

die situatie hoge oppaskosten of kosten van kinderopvang gecompenseerd met lagere uitgaven aan een

andere post. Hoewel dit onderzoek dateert van de tijd vóór de huidige systematiek van financiering van

kinderopvang, acht de expertgroep het aannemelijk dat dit in het merendeel van de gevallen nog steeds

zo is. Indien echter sprake is van dermate hoge kosten voor kinderopvang of dermate hoge oppaskosten

dat deze niet (volledig) gecompenseerd kunnen worden door lagere uitgaven op andere posten, kan dat

leiden tot in totaal hogere kosten van kinderen dan het tabelbedrag.]]

Bij dergelijke bijzondere extra kosten berekenen we het eigen aandeel als volgt. Als ouders de betreffende extra kosten al voor de scheiding maakten, dan trekken we deze kosten (minus tegemoetkomingen daarop van bijvoorbeeld werkgever of overheid) af van het netto besteedbaar gezinsinkomen. Het eigen aandeel bepalen we vervolgens op basis van het resterende netto besteedbaar gezinsinkomen. Het nieuwe eigen aandeel bestaat uit het in de tabel gevonden bedrag plus de extra kosten na de scheiding, opnieuw verminderd met de eventuele tegemoetkomingen in die kosten.

Als de kosten pas na de scheiding zijn ontstaan, berekenen we het eigen aandeel op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen zonder correctie en tellen we de bijzondere kosten op bij het gevonden eigen aandeel.

3.2.7 Vermindering of wegvallen van inkomen van één van de ouders na (echt)scheiding

Vermindering of wegvallen van inkomen van een ouder na (echt)scheiding mag geen invloed hebben op de hoogte van het eigen aandeel. Het welvaartsniveau ten tijde van het uit elkaar gaan blijft in beginsel bepalend. Wel kan dit lagere inkomen tot een lagere draagkracht en dus een lagere bijdrage leiden.

3.2.8 Stijging van het eigen aandeel na een latere aanzienlijke inkomensstijging van een van de ouders

Wanneer het inkomen van een ouder na scheiding zodanig stijgt dat het hoger is dan het (gezins)inkomen tijdens het huwelijk of de samenleving, is de expertgroep van mening dat dit invloed moet hebben op de hoogte van het eigen aandeel. Indien het gezinsverband zou hebben voortgeduurd, zou die verhoging immers ook een positieve invloed hebben gehad op het bedrag dat voor de kinderen zou zijn uitgegeven. In dat geval bepalen we het eigen aandeel op basis van dat hogere inkomen van die ouder opnieuw.

3.2.9 Stijging van het eigen aandeel na een latere aanzienlijke inkomensstijging van één van de ouders die nooit met het kind/de kinderen in gezinsverband hebben samengeleefd

Ook voor kinderen van ouders die niet in gezinsverband hebben samengewoond, vindt de expertgroep dat een aanzienlijke inkomensstijging van één van de ouders invloed moet hebben op de vaststelling van het eigen aandeel. We berekenen het eigen aandeel opnieuw als het netto besteedbaar inkomen van één ouder stijgt tot boven de feitelijke netto besteed- bare inkomens van de ouders samen bij de eerdere vaststelling van het eigen aandeel (de drempel), vermeerderd met het destijds werkelijk genoten kindgebonden budget. Als de inkomensstijging de ouder betreft die voor het betreffende kind of kinderen geen kindge- bonden budget ontvangt, dan verstaan we onder het gestegen netto besteedbaar inkomen dat inkomen zonder bijtelling van een fictief kindgebonden budget.

Als de drempel is gehaald berekenen we het eigen aandeel vervolgens opnieuw op de wijze zoals hiervoor omschreven voor de berekening van het eigen aandeel van ouders die nooit hebben samengewoond, maar dan op basis van de actuele inkomens van de beide ouders.

Daarbij beoordelen we de situatie weer alsof het kind bij die ouder zou wonen, zodat wel met het (fictief) kindgebonden budget waar dan aanspraak op zou bestaan rekening moet worden gehouden én met eventuele heffingskortingen waar in die – fictieve – situatie aanspraak op zou bestaan.

3.2.10 De behoefte van kinderen van 18 tot 21 jaar

De Tabel eigen aandeel kunnen we niet gebruiken voor het bepalen van de behoefte van kinderen van 18 tot 21 jaar.

Studerenden

Voor kinderen van 18 tot 21 jaar die onder de Wet studiefinanciering (Wsf) vallen heeft de expertgroep geen aparte maatstaven ontwikkeld. We nemen voor het bepalen van de behoefte de normen van de Wsf tot uitgangspunt. Volgens de Wsf bestaat het budget voor een student uit een normbedrag voor de kosten van levensonderhoud, een tegemoetkoming

in de kosten van lesgeld danwel het collegegeldkrediet en de reisvoorziening. Een student die stelt voor één of meer bepaalde posten een hoger budget nodig te hebben, moet dat aannemelijk maken. De aanspraken die een student heeft op studiefinanciering of een andere tegemoetkoming (zoals een bijdrage uit een privaat studiefonds) kunnen de behoefte onder omstandigheden verlagen. In het algemeen zijn de basisbeurs en de aanvullende beurs (een gift) behoefte verlagend, omdat van een student in redelijkheid mag worden verlangd dat hij binnen de genoemde termijn een diploma haalt. De rentedragende lening en het collegegeldkrediet moeten wel altijd worden terugbetaald en verlagen de behoefte in beginsel niet.

Voor studenten in het hoger onderwijs is de Wsf-norm voor thuiswonende studenten gelijk aan die voor uitwonende studenten. Heeft een thuiswonende student geen woon- last, dan kan dat de behoefte verlagen, bijvoorbeeld met een bedrag ter hoogte van de gemiddelde basishuur.

Niet studerenden

Voor niet-studerenden van 18 tot 21 jaar kunnen we bij het bepalen van de behoefte eveneens aansluiten bij het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud uit de Wsf.

De bedragen voor studiekosten (boeken en leermiddelen) die in de norm zitten, trekken we daar dan van af.

Eigen inkomsten van kinderen van 18 tot 21 jaar

Structurele eigen inkomsten van kinderen van 18 tot 21 jaar kunnen de behoefte verlagen.

Kind van 18 tot 21 jaar ontvangt zorgtoeslag

Uit het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud wordt een kind van 18 tot 21 jaar geacht ook de premie voor de zorgverzekering te voldoen. In dat normbedrag is al rekening gehouden met een ontvangen zorgtoeslag. Een eventuele zorgtoeslag hoeven we dus niet nog afzonderlijk in mindering te brengen.

3.2.11 De behoefte van kinderen vanaf 21 jaar

Ook een kind van 21 jaar en ouder kan behoefte hebben aan een bijdrage in zijn levensonderhoud.

Anders dan kinderen tot 21 jaar, kan een meerderjarig kind in beginsel alleen aanspraak maken op een bijdrage van een (van de) ouder(s) wanneer dat kind behoeftig is. Daarvan is sprake als het niet in staat is om (geheel) in het eigen levensonderhoud te voorzien omdat het:

a. de nodige eigen middelen mist en

b. deze in redelijkheid niet kan verwerven.

De behoefte van een kind vanaf 21 jaar kunnen we vervolgens op dezelfde wijze bepalen als die van kinderen van 18 tot 21 jaar.

3.3 Behoefte van de ex-partner

3.3.1 Inleiding

Voor het bepalen van de netto behoefte in het kader van partneralimentatie heeft de rechtspraak een eenvoudig te hanteren vuistregel ontwikkeld: de zogenoemde hofnorm.

De hofnorm berust op de algemene ervaringsregel dat de kosten van twee afzonderlijke huishoudens (dus na scheiding) hoger zijn dan de helft van de kosten van een gezin.

De hofnorm is volgens de expertgroep een heldere en in de praktijk eenvoudig te hanteren maatstaf die leidt tot een reële schatting van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde na het verbreken van het huwelijk of geregistreerd partnerschap.

Ontvangen kinderalimentatie, kinderbijslag en kindgebonden budget zijn geen inkomen van de onderhoudsgerechtigde ouder, maar zijn bedoeld voor de kinderen. Deze bedragen maken daarom geen deel uit van het eigen inkomen of de verdiencapaciteit van de onderhoudsgerechtigde.

3.3.2 Toepassing van de hofnorm

Uitgangspunt bij toepassing van de hofnorm is dat het gehele netto besteedbaar gezinsinkomen beschikbaar is geweest voor het levensonderhoud van beide partijen.

Wanneer in het gezin kinderen waren voor wie de ouders onderhoudsplichtig waren, dan verminderen we het netto besteedbaar gezinsinkomen met het eigen aandeel van de ouders in de kosten van die kinderen.

De behoefte op basis van de hofnorm bedraagt dan Netto besteedbaar gezinsinkomen

€ .....

Af: Eigen Aandeel kosten kinderen voor wie ouders onderhoudsplichtig waren

€ ..... -/-

Beschikbaar tijdens huwelijk / geregistreerd partnerschap

 ..... 

Behoefte: 60 %

€ .....

Toepassing van de hofnorm heeft als bijkomend voordeel dat ex-echtgenoten niet in een positie worden gebracht waarin zij zich genoodzaakt zien tot nodeloos escalerende discussies over individuele op een behoeftelijst voorkomende kostenposten, hoe gering van omvang ook. Indien een partij het niet eens is met de behoefte die is berekend aan de hand van de hofnorm, ligt het op de weg van die partij om toepassing van de hofnorm gemotiveerd te betwisten en te onderbouwen hoe hoog de behoefte volgens hem/haar is.

3.3.3 Nieuwe relatie onderhoudsgerechtigde zonder ‘samenwonen als waren zij gehuwd’ in de zin van artikel 1:160 BW

Een nieuwe relatie van de onderhoudsgerechtigde die niet het karakter heeft van ‘samen- leven als waren zij gehuwd’ of ‘als waren zij geregistreerd partner’ kan behoefte verlagend werken.

4. DRAAGKRACHT

4.1 Algemeen

Bij het bepalen van de hoogte van het bedrag van kinder- en partneralimentatie houden we (naast de behoefte van de onderhoudsgerechtigde, zie hoofdstuk 3) rekening met de draagkracht van de onderhoudsplichtige(n) (vgl. art. 1:397, lid 1, BW). Wij hanteren als uitgangspunt dat een onderhoudsplichtige voor het eigen levensonderhoud naast een bedrag voor wonen en ziektekosten ten minste een bedrag ter grootte van de bijstandsnorm nodig heeft.

Bij kinderalimentatie kunnen we het begrip draagkracht omschrijven als het bedrag dat een ouder kan bijdragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van het kind. Bij partner­ alimentatie ziet het begrip draagkracht op het bedrag dat de onderhoudsplichtige (maximaal) kan betalen aan partneralimentatie. De expertgroep hanteert bij het bepalen van draagkracht als uitgangspunt dat een onderhoudsplichtige na het betalen van alimen- tatie genoeg geld overhoudt om in het eigen levensonderhoud te voorzien.

In par. 4.2.1. geven wij aan de hand van een kernschema aan hoe we draagkracht voor kinder- en partneralimentatie bepalen. In par. 4.2.2 volgt een toelichting op de begrippen die we daarbij gebruiken.

In par. 4.3 en verder gaan we in op van de verdeling van de kosten van de kinderen over de ouders en de berekening van het bedrag van kinderalimentatie.

In par. 4.4 gaan we in op de berekening van draagkracht voor en het bedrag aan partneralimentatie.

In par. 4.5 en verder staan we stil bij enkele bijzondere situaties.

4.2 Berekening van draagkracht voor kinderalimentatie en partneralimentatie (algemeen)

4.2.1. Kernschema voor het berekenen van draagkracht

Draagkracht voor kinder- en partneralimentatie berekenen we aan de hand van het volgende kernschema:

inkomsten    
  Netto besteedbaar inkomen volgens bruto of netto methode €...  
  (alleen bij kinderalimentatie) kindgebonden budget €... +  
  €...
af: lasten    
  Gecorrigeerde bijstandsnorm (zie 4.2.2.3) € …  
  Woonbudget (30% van het NBI) € …  
  Andere noodzakelijke lasten € … +  
Draagkrachtloos inkomen   €…
Draagkrachtruimte   €...

Draagkracht is een percentage (draagkrachtpercentage) van het bedrag aan draagkrachtruimte.

4.2.2 Toelichting op de begrippen in het kernschema

4.2.2.1 Netto besteedbaar gezinsinkomen en netto besteedbaar inkomen

Zie voor de uitleg van deze begrippen hoofdstuk 2.

4.2.2.2 Draagkrachtloos inkomen

Het bedrag dat de onderhoudsplichtige nodig heeft voor zijn eigen noodzakelijke lasten en dat daarom geen draagkracht voor het betalen van alimentatie oplevert, noemen we het draagkrachtloos inkomen. Het draagkrachtloos inkomen bestaat uit de gecorrigeerde bijstandsnorm, het woonbudget en andere noodzakelijke lasten.

4.2.2.3 (Gecorrigeerde) bijstandsnorm

Bij de bepaling van de draagkracht hanteren we als uitgangspunt dat de onderhoudsplichtige voor zichzelf ten minste het bestaansminimum moet behouden naast een redelijk gedeelte van zijn draagkrachtruimte. Het bestaansminimum bepalen we aan de hand van de bijstandsnorm. Dat is het bedrag dat de onderhoudsplichtige bij afwezigheid van eigen middelen van bestaan als uitkering krachtens de Participatiewet zou ontvangen. Dit bedrag is afhankelijk van de (nieuwe) gezinssituatie. De Participatiewet onderscheidt diverse categorieën. Daarvan zijn er drie voor de draagkrachtberekening van belang: alleenstaanden (daaronder zijn ook alleenstaande ouders –ongeacht het aantal kinderen – begrepen), gehuwden (met of zonder kinderen) en pensioengerechtigden in de zin van art. 7a eerste lid van de Algemene Ouderdomswet. In artikel 22 Participatiewet is de verhoogde norm voor pensioengerechtigden opgenomen. In beginsel rekenen we met de  norm voor een alleenstaande en houden we geen rekening met de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a Participatiewet. Wel houden we rekening met de verhoogde norm voor pensioengerechtigden. De jongerennorm passen we niet toe.

Het bedrag van de bijstandsnorm verminderen we met de in de bijstandsnorm begrepen componenten voor wonen en zorgkosten en vermeerderen we met een vast bedrag voor de kosten van de zorgverzekering en – afhankelijk van de hoogte van het netto besteed- baar inkomen – een bedrag voor onvoorziene uitgaven. In het kernschema noemen we de uitkomst daarvan de gecorrigeerde bijstandsnorm.

Aldus bepalen we het bedrag van de gecorrigeerde bijstandsnorm (2024, eerste halfjaar) als volgt:

Bijstandsnorm   € 1.284
Af: Wooncomponent € 189  
Af: ziektekostencomponent € 42  
Bij: totaal ziektekosten € 166  
Onvoorzien € 50  
Totaal af/bij    -/- € 15
Gecorrigeerde bijstandsnorm (afgerond op € 5)   € 1.270

Voor AOW-gerechtigden geldt op grond van de Participatiewet een bijstandsnorm van € 1.426 (2024, eerste halfjaar). Voor hen verhogen we het bedrag van de gecorrigeerde bijstandsnorm tot € 1.415.

4.2.2.4 Woonbudget

De onderhoudsplichtige wordt geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij zijn/haar inkomen te kunnen voldoen. Daaronder verstaan we onder meer:

  • voor een huurwoning: de huur (verminderd met eventuele huurtoeslag), verplichte servicekosten en lokale belastingen;
  • voor een koopwoning: de rente over de eigenwoningschuld verminderd met het fiscaal voordeel in verband met de eigen woning, gangbare aflossingen op die schuld, inleg voor spaar- of beleggingspolissen die aan de hypotheek zijn gekoppeld, premie voor de opstalverzekering, lokale belastingen en polder- of waterschapslasten en onderhoudskosten.

Voor zowel huur- als koopwoningen geldt dat de onderhoudsplichtige (redelijke) lasten voor gas, water en licht die meer bedragen dan het bedrag dat hij vanuit de bijstandsnorm kan voldoen ook vanuit het woonbudget moet betalen.

Als een onderhoudsplichtige duurzaam aanmerkelijk hogere woonlasten heeft dan het woonbudget kunnen we met die extra lasten rekening houden als we kunnen vaststellen dat deze lasten niet vermijdbaar zijn en dat het (voort)bestaan daarvan niet aan de onderhoudsplichtige kan worden verweten (zie 4.6.2).

Indien (mogelijk) sprake is van een tekort aan draagkracht om in de behoefte te voorzien en er aanwijzingen zijn dat de werkelijke woonlasten van een onderhoudsplichtige duur- zaam aanmerkelijk lager zijn dan het woonbudget, bijvoorbeeld omdat deze samenwoont, kan er reden zijn om met een bedrag lager dan het woonbudget te rekenen.(Hoge Raad 16 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:586.) Het ligt op de weg van de onderhoudsplichtige om in dat geval inzicht te geven in de eigen werkelijke woonlasten. Indien een onderhoudsplichtige samenwoont met een nieuwe partner, is bij de beoordeling of bij de onderhoudsplichtige sprake is van een duurzaam aanmerkelijk lagere werkelijke woonlast het uitgangspunt dat de partner de helft van de gezamenlijke woonlast kan dragen.

Het fiscaal voordeel dat betrekking heeft op de eigen woning tellen we niet bij het netto besteedbaar inkomen. Het fiscaal voordeel met betrekking tot de eigen woning evenals andere fiscale aspecten spelen wel een rol bij de bepaling van het verzamelinkomen, dat relevant is voor (bijvoorbeeld) de berekening van het kindgebonden budget.

4.2.2.5 Andere noodzakelijke lasten

Bij het bepalen van draagkracht kunnen we naast de gecorrigeerde bijstandsnorm en het woonbudget rekening houden met lasten van de onderhoudsplichtige die niet vermijdbaar en ook niet verwijtbaar zijn aangegaan of voortbestaan. We noemen die lasten ‘andere noodzakelijke lasten’. Een voorbeeld van een dergelijke last is de aflossing op schulden waarvoor beide partijen draagplichtig zijn. In par. 4.6.2 gaan we hier dieper op in.

4.2.2.6 Draagkrachtruimte

Het verschil tussen het netto besteedbaar inkomen en het draagkrachtloos inkomen noemen we de draagkrachtruimte. Bij een positieve draagkrachtruimte is de onderhoudsplichtige in staat alimentatie te betalen.

4.2.2.7 Draagkrachtpercentage, draagkracht en vrije ruimte

We hanteren als uitgangspunt dat we vanaf een bepaald inkomen niet de gehele draag- krachtruimte gebruiken voor het opleggen van een onderhoudsverplichting, maar dat we slechts een bepaald percentage daarvan bestempelen als draagkracht. Dit percentage noemen we het draagkrachtpercentage. We verdelen de draagkrachtruimte daardoor over onderhoudsplichtige en onderhoudsgerechtigde(n) in een verhouding die vastligt in het draagkrachtpercentage. Alle onderhoudsverplichtingen brengen we in beginsel ten laste van de draagkracht.

Voor kinderalimentatie is het beschikbare percentage te vinden in de draagkrachttabel (bijlage 4). Voor partneralimentatie hanteren we 60% procent als draagkrachtpercentage.

De resterende 40% van de draagkrachtruimte noemen we de vrije ruimte. Dit bedrag kan de onderhoudsplichtige gebruiken om vrij te besteden en/of om al dan niet tijdelijk hogere lasten van te betalen.

4.3 Bepalen van draagkracht voor kinderalimentatie voor kinderen tot 21 jaar

4.3.1 Inleiding

Ouders (en in voorkomend geval een stiefouder) zijn verplicht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding respectievelijk levensonderhoud en studie van hun minderjarige kinderen en hun meerderjarige kinderen tot 21 jaar. In de praktijk komt het er voor minderjarige kinderen op neer dat de ene ouder aan de andere ouder (in de regel de ouder waar het kind het hoofdverblijf heeft) kinderalimentatie betaalt. Die andere ouder betaalt zelf ook mee aan de kosten van de kinderen. Waar wij hierna spreken over het bepalen van de draagkracht voor kinderalimentatie, bedoelen wij tevens het bepalen van de draagkracht van de verzorgende ouder om bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding/de kosten van levensonderhoud en studie van de kinderen.

Kinderalimentatie heeft voorrang op alle andere onderhoudsverplichtingen. Daarom nemen we bij de bepaling van de draagkracht voor kinderalimentatie alleen de financiële situatie van de onderhoudsplichtige(n) in aanmerking. We houden geen rekening met een nieuwe partner/echtgeno(o)t/geregistreerde partner. De gedachte hierachter is dat een nieuwe partner in staat moet worden geacht in het eigen levensonderhoud te voorzien, terwijl we dit van een kind niet verwachten.

4.3.2 De draagkrachttabel (Bijlage 5)

In de draagkrachttabel in bijlage 5 geven we aan hoe we de draagkracht voor kinderalimentatie – uitgaande van het kernschema – bij een bepaald netto besteedbaar inkomen bepalen.

Daarvoor tellen we het na de scheiding (te) ontvangen kindgebonden budget op bij het netto besteedbaar inkomen van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. (Zie ECLI:NL:HR:2015:3011.)

Vanaf een bepaald netto besteedbaar inkomen plus kindgebonden budget (2024: € 1.965) hanteren we een draagkrachtpercentage van 70%. Bij lagere netto besteedbare inkomens is het draagkrachtpercentage hoger. Er resteert dan een lager of geen bedrag aan vrije ruimte.

Zie hiervoor de draagkrachttabel.

Bij de lagere inkomens verlagen we in de gecorrigeerde bijstandsnorm de post ‘onvoorzien’.

Bij een netto besteedbaar inkomen plus kindgebonden budget van € 1.815 (2024) of minder, gaan we uit van een minimumdraagkracht van € 25 voor één kind en € 50 voor twee of meer kinderen.

Vanaf de AOW-leeftijd gelden andere bedragen.

4.3.3 Ouder(s) met een uitkering krachtens de Participatiewet of met een inkomen tot bijstandsniveau

We nemen geen draagkracht aan bij een ouder bij wie een kind het hoofverblijf heeft en die een bijstandsuitkering ontvangt, ook niet als die ouder een kindgebonden budget ontvangt.

Het aannemen van draagkracht in een dergelijk geval leidt er namelijk toe dat het aandeel in de kosten van de ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft lager wordt. Dat zou de verhaalsmogelijkheid van de bijstand door de gemeente beperken. Daardoor draagt de gemeente (en niet de betreffende ouder) een deel van de kosten van de kinderen.

Bij een niet-verzorgende ouder met een uitkering krachtens de Participatiewet of bij één of beide ouders met een inkomen tot bijstandsniveau beveelt de expertgroep aan om wel een minimumdraagkracht aan te nemen. De bijdrage kan desondanks lager dan de minimum draagkracht uitvallen, bijvoorbeeld door de zorgkorting of als sprake is van niet vermijdbare

en niet vermijdbare lasten (zie par. 4.6.2 en verder).

Ter verduidelijking dient het volgende schema:

 

Minimale 

Draagkrachtvergelijking?
(par. 4.3.4)
Verzorgende ouder met bijstandsuitkering Nee Nee
Verzorgende ouder met inkomen tot bijstandsniveau Ja Ja *
Niet-verzorgende ouder met bijstandsuitkering Ja Ja *
Niet-verzorgende ouder met inkomen tot bijstandsniveau Ja Ja *

* Alleen als de gezamenlijke draagkracht van de ouders meer is dan het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen.

4.3.4 Verdelen van het eigen aandeel over de ouders met een draagkrachtvergelijking en toepassen van de zorgkorting

Nadat we het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen hebben bepaald en de draagkracht van de ouders hebben vastgesteld, kunnen we berekenen welk bedrag iedere ouder moet bijdragen in de kosten van de kinderen.

De verplichting tot bijdragen van een onderhoudsplichtige is mede afhankelijk van de draagkracht van andere onderhoudsplichtigen. Indien de ouders na de scheiding samen voldoende draagkracht hebben om volledig in het eigen aandeel te voorzien, berekenen we wie welk deel van dat eigen aandeel moet dragen. Hiervoor maken we een draagkrachtvergelijking.

Het is niet nodig een draagkrachtvergelijking te maken als de gezamenlijke draagkracht van de ouders gelijk is aan of minder is dan het eigen aandeel. Dan beperken we de bijdrage van de onderhoudsplichtige ouder tot diens draagkracht. We houden bij het bepalen van de draagkracht wel rekening met een extra heffingskorting en/of een kindgebonden budget waarvoor een ouder door aanwezigheid van deze kinderen in aanmerking kan komen.

Bij een gezamenlijke draagkracht die gelijk is aan het eigen aandeel of bij een tekort, verdelen we de beschikbare draagkracht in beginsel gelijk over alle kinderen waarvoor de betrokkene onderhoudsplichtig is, tenzij er een aantoonbaar verschil is in het eigen aandeel voor het ene en het andere kind.

4.3.5 Zorgkorting

Bij een zorg- of omgangsregeling voorziet de ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft gedurende de tijd dat het kind bij die ouder verblijft ‘in natura’ in een deel van de kosten van het kind. Om die reden dalen de kosten die de ouder bij wie het kind het hoofverblijf heeft. We bepalen de kosten van de zorgregeling op basis van een percentage van het eigen aandeel. Dit percentage is afhankelijk van het gemiddeld aantal dagen per week – vakanties meegerekend – dat het kind doorbrengt bij of voor rekening komt van de ouder waar het kind niet zijn hoofdverblijf heeft.

We berekenen de zorgkorting over het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen volgens de betreffende tabel. We houden dus geen rekening met extra kosten.

De zorgkorting is:

  • 5% bij gedeelde zorg gedurende minder dan 1 dag per week;
  • 15% bij gedeelde zorg op gemiddeld 1 dag per week;
  • 25% bij gedeelde zorg op gemiddeld 2 dagen per week;
  • 35% bij gedeelde zorg op gemiddeld 3 dagen per week.

De zorgkorting bedraagt in beginsel ten minste 5% van het eigen aandeel (tabelbedrag), omdat ouders onderling en jegens het kind het recht en de verplichting hebben tot omgang.

In ieder geval tot dat bedrag zou de ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft in de zorg moeten kunnen voorzien.

Verder hanteren we het uitgangspunt dat de ouder bij wie het kind het hoofdverblijf heeft de ‘verblijfsoverstijgende kosten’ (zoals schoolgeld, contributie voor sport, kleding en dergelijke) draagt. Daarvoor heeft deze ouder 30% van het eigen aandeel vermeerderd met de kinderbijslag ter beschikking.

Uitzonderingen op toepassing van de zorgkorting zijn mogelijk, bijvoorbeeld indien de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijf niet heeft, zijn of haar verplichting tot omgang of verdeling van de zorg niet nakomt.

Zorgkorting bij co-ouderschap

Co-ouderschap is een niet-wettelijke term die in de praktijk gangbaar is voor verschillende varianten van gedeelde zorg. Ook hier is het uitgangspunt dat de ouders naar rato van hun draagkracht in de kosten van een kind bijdragen. De zorgkorting verwerken we op de in hoofdstuk 5 bij stap 6 beschreven wijze in de berekening, waarbij wij geen onderscheid maken tussen ruime zorgregelingen en co-ouderschap.

Het is mogelijk dat de co-ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft voor de inkomstenbelasting voor een kind aanspraak maakt op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Als dat het geval is houden we hier rekening mee bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen van die ouder.

4.4 Bepalen van draagkracht voor partneralimentatie

4.4.1 Inleiding

Bij de berekening van draagkracht voor partneralimentatie gelden grotendeels dezelfde uitgangspunten als die wij hiervoor bij de kinderalimentatie hebben uiteengezet. Ook hier is het netto besteedbare inkomen van de onderhoudsplichtige het vertrekpunt.

4.4.2 Afwijkingen in het kernschema

Op grond van artikel 1:400, lid 1, BW heeft kinderalimentatie voorrang boven alle andere onderhoudsverplichtingen. Als de gewezen partner niet alleen aanspraak maakt op partneralimentatie, maar ook op kinderalimentatie, maken we eerst een draagkrachtberekening voor kinderalimentatie. Op basis van de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de ouders maken we een draagkrachtvergelijking.

Vervolgens maken we een draagkrachtberekening op de hiervoor onder 4.2.1 omschreven wijze voor de vaststelling van partneralimentatie. Het aandeel van de ouder in de kosten van de kinderen brengen we in mindering op de berekende draagkracht. De resterende draagkracht kunnen we aanwenden voor partneralimentatie.

Anders dan bij kinderalimentatie tellen we bij het berekenen van draagkracht voor partneralimentatie een eventueel (te) ontvangen kindgebonden budget niet op bij het netto besteedbare inkomen.

Fiscale aftrekbaarheid betaalde partneralimentatie

Bij partneralimentatie heeft de onderhoudsplichtige op grond van artikel 6.3, lid 1, Wet IB 2001 recht op een persoonsgebonden aftrekpost voor de betaalde alimentatie.

De onderhoudsplichtige die inkomstenbelasting verschuldigd is, kan in het betreffende jaar in aanmerking komen voor vermindering of teruggaaf van inkomensheffing. We duiden dit wel als fiscaal voordeel.

Als de onderhoudsplichtige recht heeft op deze persoonsgebonden aftrek dan neemt zijn betaalcapaciteit in feite toe, zodat die persoon per saldo meer kan missen dan het bedrag van de berekende draagkracht. Indien een onderhoudsplichtige daadwerkelijk aanspraak kan maken op een fiscaal voordeel, is dus sprake van ‘extra draagkracht’ gelijk aan het voorzienbare fiscaal voordeel. Bij de laagste inkomens, te weten de inkomens onder € 1.400 bruto per maand inclusief vakantietoeslag (ongeveer € 1.090 netto), laten we deze extra draagkracht buiten beschouwing, omdat door heffingskortingen toch al geen inkomsten- belasting hoeft te worden betaald. Bij hogere inkomens hevelen we het fiscaal voordeel in de bruto methode over naar de onderhoudsgerechtigde(n).

4.5 Inkomensvergelijking (voorheen jusvergelijking)

Als sprake is van eigen inkomen van een onderhoudsgerechtigde en/of van een relatief hoge behoefte en draagkracht, kan het redelijk zijn dat we de financiële situatie van partijen nader vergelijken. De expertgroep vindt het redelijk dat de onderhoudsgerechtigde inclusief de partneralimentatie niet meer te besteden heeft dan de onderhoudsplichtige. Met andere woorden: de onderhoudsgerechtigde hoeft niet in een betere financiële positie te worden gebracht dan de onderhoudsplichtige. Daarvoor berekenen we bij welk bedrag aan partneralimentatie het besteedbaar inkomen van partijen gelijk is. Eventuele bijzondere niet verwijtbare en niet vermijdbare lasten aan de zijde van de onderhoudsplichtige en/of de onderhoudsgerechtigde nemen we mee in de vergelijking. Dit geldt ook voor eventuele kosten van kinderen, voor zover deze hoger zijn dan een te ontvangen kindgebonden budget door de betreffende partij. Als voor de onderhoudsgerechtigde dan een hoger bedrag resteert dan voor de onderhoudsplichtige vindt een correctie van de hoogte van de alimentatie plaats en verlagen we deze in beginsel tot een zodanige alimentatie waarbij beide partijen een gelijk besteedbaar inkomen hebben. Met behulp van een alimentatierekenprogramma kan dit bedrag eenvoudig worden berekend.

De kinderalimentatie die de onderhoudsgerechtigde ontvangt, rekenen we toe aan de desbetreffende kinderen en geldt voor die ouder niet als inkomen. Wel houden we bij de bepaling van het inkomen van die ouder rekening met de eventuele inkomensafhankelijke combinatiekorting in verband met de aanwezigheid van kinderen in het gezin.

Het schema (in een situatie waarin de onderhoudsplichtige een niet vermijdbare extra last heeft en kinderalimentatie betaalt, terwijl de onderhoudsgerechtigde een kindgebonden budget ontvangt) kan voorgaande beschrijving van een vergelijking verduidelijken.

Onderhoudsplichtige   Onderhoudsgerechtigde    
NBI volgens post 120 € ... NBI volgens post 120   € ...
Af: niet vermijdbare lasten € ...      
Resteert € ...      
Af: aandeel in kosten kinderen € ... Af: aandeel in kosten kinderen € ...  
    Minus ontvangen KGB € ...  
    Totaal kosten kinderen (KGB > aandeel: 0)   € ...
Inkomen voor vergelijking € ... Inkomen voor vergelijking   € ...

De beide inkomens voor de vergelijking tellen we vervolgens bij elkaar op en delen we door twee. Als de onderhoudsgerechtigde na betaling van de berekende partneralimentatie een hoger bedrag overhoudt dan de uitkomst van die som, dan stellen we dat bedrag op verzoek van de alimentatieplichtige naar beneden bij.

4.6 Bijzondere omstandigheden die de draagkracht kunnen beïnvloeden

4.6.1 Inleiding

Een alimentatieverplichting die een rechter heeft opgelegd mag niet tot gevolg hebben dat de onderhoudsplichtige niet meer in de eigen noodzakelijke kosten van bestaan kan voorzien.

Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarin we met een hoger draagkrachtloos inkomen rekening houden dan enkel de som van de (forfaitaire) woonlast en de gecorri-  geerde bijstandsnorm.

Als een onderhoudsplichtige niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten heeft, kunnen we met die lasten rekening houden bij het bepalen van het draagkrachtloos inkomen.

Zie par. 4.6.2.

Als een onderhoudsplichtige lasten heeft die we als niet-vermijdbaar maar wel als verwijtbaar aanmerken, dan kan dat reden zijn om de aanvaardbaarheidstoets toe te passen.

Die houdt – kort gezegd – in dat we toetsen of een onderhoudsplichtige na aftrek van zijn lasten (waaronder alimentatie) minder dan 95% van de geldende bijstandsnorm overhoudt.

Zie par. 4.6.3.

In par. 4.6.4 beschrijven we hoe we kunnen omgaan met de draagkracht van iemand die is toegelaten tot de wettelijke schuldsanering of in een buitenwettelijk schuldsaneringstraject is opgenomen.

Hoe we omgaan met een inkomensverlies dat een onderhoudsplichtige zelf heeft veroorzaakt behandelen we in par. 4.7.(ECLI:NL:HR:1998:ZC2556)

In par. 4.10 gaan we in op de draagkracht bij verpleging van een onderhoudsplichtige in een instelling voor langdurige zorg.

4.6.2 Lasten die niet vermijdbaar en niet verwijtbaar zijn

We kunnen het draagkrachtloos inkomen verhogen als bepaalde niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten vaststaan, ongeacht of die lasten voor, tijdens of na het huwelijk zijn ontstaan. Na deze verhoging brengen we het draagkrachtloos inkomen in mindering op het netto besteedbaar inkomen. Wat overblijft is de draagkrachtruimte. Daarvan is in beginsel 70% beschikbaar voor kinderalimentatie en 60% voor partneralimentatie. De resterende 30% respectievelijk 40%: de draagkrachtvrije ruimte, dient -mede- om financiële tegenvallers op te vangen.

Een vermijdbare last is een last waarvan de betaler zich geheel of gedeeltelijk kan bevrijden. Dat is bijvoorbeeld het geval als de betaler de schuld met spaartegoed kan aflossen. De betaler kan zich dan geheel bevrijden van de last. Als de betaler de hoogte van zijn maandelijkse aflossingen kan verlagen, kan hij zich gedeeltelijk van die last bevrijden: de hogere aflossing is dan vermijdbaar. Ook een last die een betaler ergens anders binnen het budget kan opvangen is vermijdbaar (bijvoorbeeld binnen de post ‘onvoorzien’ in de gecorrigeerde bijstandsnorm of met de draagkrachtvrije ruimte). Omdat een vermijdbare last niet op het inkomen hoeft te drukken, houden we daar geen rekening mee in de draagkrachtberekening.

Een verwijtbare last is een last die de onderhoudsplichtige met het oog op zijn onder- houdsverplichting niet had mogen laten ontstaan of die hij niet mag laten voortbestaan.

Een verwijtbare last drukt wel op het inkomen van de onderhoudsplichtige, maar heeft geen voorrang op de betaling van alimentatie. De onderhoudsplichtige dient deze last in beginsel uit zijn vrije ruimte te voldoen. Indien door het opleggen van een alimentatieverplichting een onaanvaardbare situatie zou ontstaan, kan de onderhoudsplichtige een beroep doen op de aanvaardbaarheidstoets (zie hierna par. 4.6.3).

Een last die niet vermijdbaar en niet verwijtbaar is, drukt op het inkomen van de onderhouds­plichtige: hij kan zich niet van die last bevrijden. Een dergelijke last nemen we daarom op in het draagkrachtloos inkomen als deze last voorrang moet hebben op de kosten van ver­ zorging en opvoeding, levensonderhoud en studie van de kinderen en/of de kosten van levensonderhoud van de ex-partner.

Voorbeelden van lasten die op deze wijze in het draagkrachtloos inkomen zouden kunnen worden opgenomen zijn (niet uitputtend):

  • Rente en aflossing van de restschuld van de voormalige gezamenlijke woning;
  • Herinrichtingskosten (voor zover niet te bestrijden uit het woonbudget);
  • Kosten voor (verplichte) bijstand van een advocaat;
  • Reiskosten voor werk.

Woonlasten voormalige echtelijke woning als niet verwijtbare en niet vermijdbare last

Als een onderhoudsplichtigde lasten van de (voormalige) echtelijke woning (gedeeltelijk) betaalt en de onderhoudsgerechtigde in die woning woont, passen we het woonbudget voor beiden aan door de werkelijke woonlasten in aanmerking te nemen: voor degene die in de voormalige echtelijke woning woont: zijn aandeel in die last; voor degene die de woning heeft verlaten: de eigen werkelijke woonlasten en daarnaast zijn of haar aandeel in de lasten van de (voormalige) echtelijke woning.

4.6.3 Verwijtbare lasten: de aanvaardbaarheidstoets

Elke onderhoudsplichtige dient de eigen financiële huishouding en daarmee zijn of haar draagkracht zo goed mogelijk in te richten. Het aangaan van extra lasten kan verwijtbaar zijn als de onderhoudsplichtige die last met het oog op zijn of haar onderhoudsverplichting niet had mogen aangaan of laten voortbestaan. Met een verwijtbare last houden we bij het bepalen van de draagkracht geen rekening.

Als de onderhoudsplichtige zich niet van die verwijtbare last kan bevrijden en na betaling van de op te leggen alimentatie niet meer in staat is om in de eigen noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, dan kan hij of zij een beroep doen op de aanvaardbaarheidstoets.

In het algemeen vinden we dat sprake is van een onaanvaardbare situatie als de onderhoudsplichtige minder dan 95% van het voor hem of haar geldende bedrag van de bijstandsnorm (art. 22a Participatiewet) overhoudt om in de noodzakelijke lasten te voorzien. De onderhoudsplichtige moet – onderbouwd met onderliggende stukken – stellen dat van een dergelijke situatie sprake is door volledig en duidelijk inzicht te geven in zijn inkomens- en vermogenspositie en zijn bestedingen.

4.6.4 Schuldsanering

Een onderhoudsplichtige ouder die is toegelaten tot de Wettelijke schuldsanering natuurlijke personen kan de rechter-commissaris verzoeken bij de vaststelling van het vrij te laten bedrag rekening te houden met de onderhoudsverplichting voor zijn kinderen. Onder omstandigheden mogen we van de onderhoudsplichtige ouder verwachten dat hij van

deze mogelijkheid gebruik maakt, bijvoorbeeld indien duidelijk is dat de financiële positie van de ouders gezamenlijk zodanig is dat sprake is van een klemmend tekort om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Als de rechter-commissaris geen rekening houdt met de zorg- of onderhoudsverplichting of als een toegekende correctie onvoldoende is om aan de alimentatieplicht te voldoen, dan beveelt de expertgroep aan de te betalen bijdrage op nihil te bepalen voor de duur van de schuldsanering.

Voor een ouder die een minnelijk schuldsaneringstraject doorloopt, geldt hetzelfde: deze kan de bewindvoerder vragen bij de vaststelling van het vrij te laten bedrag rekening te houden met de onderhoudsverplichting voor zijn kinderen.

4.7 Inkomensverlies van een onderhoudsplichtige

Nadat partijen de hoogte van kinder- en/of partneralimentatie zijn overeengekomen of de rechter die heeft vastgesteld, kan de hoogte van het inkomen van een onderhoudsplichtige veranderen. Als een onderhoudsplichtige buiten zijn schuld (een deel van) zijn inkomen verliest, houden we in beginsel rekening met het nieuwe (lagere) inkomen. We verwachten van die onderhoudsplichtige dat hij er alles aan doet om snel weer zijn oude inkomen te verwerven. Als dat niet lukt dan ligt het op zijn weg om dit te stellen en te onderbouwen.

Indien een onderhoudsplichtige zelf een inkomensvermindering heeft veroorzaakt, hangt de beslissing om deze vermindering van inkomen bij de bepaling van zijn draagkracht al dan niet buiten beschouwing te laten af van het antwoord op de vraag of:

1. hij redelijkerwijs het oude inkomen weer kan verwerven; en

2. of dit van hem kan worden gevergd.

Is het antwoord op beide vragen positief, dan gaan we uit van het oorspronkelijke inkomen.

Is echter het antwoord op (één van) beide vragen negatief, dan hangt het van de omstandigheden van het geval af of we een inkomensvermindering geheel of ten dele buiten beschouwing laten. In het bijzonder moeten we bezien of de onderhoudsplichtige uit hoofde van zijn verhouding tot de onderhoudsgerechtigde zich met het oog op diens belangen had behoren te onthouden van de gedragingen die tot inkomensvermindering hebben geleid. Is dat niet het geval, dan rekenen we met het nieuwe verminderde inkomen.

Is dat wel het geval dan rekenen we met het oude fictieve inkomen. Het buiten beschouwing laten van de inkomensvermindering mag in beginsel niet ertoe leiden dat de onderhoudsplichtige als gevolg van zijn aldus berekende fictieve draagkracht bij de voldoening aan zijn onderhoudsplicht feitelijk niet meer over voldoende middelen van bestaan beschikt en in ieder geval niet over minder dan 95% van de voor hem geldende bijstandsnorm. Hierbij gaan we in beginsel ervan uit dat de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a Participatiewet niet voor hem geldt.

4.8 Uitgaven die fiscaal aftrekbaar zijn

Bij uitgaven die fiscaal aftrekbaar zijn hanteren wij het volgende uitgangspunt: wanneer we die uitgaven als persoonsgebonden aftrekpost meenemen bij het berekenen van het netto besteedbaar inkomen, dan nemen wij die uitgaven ook mee als lasten bij de berekening van de draagkracht en de alimentatie. Als we bepaalde (aftrekbare) uitgaven niet meenemen als lasten bij de berekening van de draagkracht van de onderhoudsplichtige, dan nemen we de fiscale voordelen van deze uitgaven ook niet mee in de berekening. Anders zouden we alleen de ‘lusten’ optellen bij het netto besteedbaar inkomen en de lasten niet meenemen bij het berekenen van het draagkrachtloos inkomen. Op sommige werknemers en op de genieters van resultaat uit overige werkzaamheden, ondernemers en directeuren-grootaandeelhouder zijn de werknemersverzekeringen en/of pensioenvoorzieningen niet van toepassing. Uitgaven voor inkomensvoorzieningen, bijvoorbeeld in verband met arbeidsongeschiktheid of pensioen, kunnen we, indien deze niet bovenmatig zijn, in aanmerking nemen. Bij de vaststelling van de draagkracht voor partneralimentatie wordt het netto besteedbaar inkomen verminderd met de netto premie, dat wil zeggen de premie verminderd met eventueel fiscaal voordeel.

4.9 Fiscale gevolgen van het hebben van een auto van de zaak

Met de fiscale bijtelling vanwege een auto van de zaak houden we geen rekening.

4.10 Draagkracht bij verpleging in een instelling voor langdurige zorg

Een onderhoudsplichtige die wordt verpleegd in een instelling voor langdurige zorg is daarvoor een eigen bijdrage verschuldigd. Conform de handelwijze van het Centraal Administratie Kantoor (CAK) stellen we deze bijdrage vast op basis van het verzamelinkomen van de onderhoudsplichtige. We kunnen onder omstandigheden rekening houden met een onderhoudsverplichting jegens minderjarige kinderen en kinderen tussen de 18 en 21 jaar. Het verdient aanbeveling de draagkracht zo te berekenen dat we het netto inkomen van de onderhoudsplichtige verminderen met de noodzakelijke lasten (denk aan kleding en ontspanning en de eigen bijdrage.

5. Stappenplannen en rekenvoorbeelden

5.1 Stappenplan kinderalimentatie

We laten hierna in drie stappen met rekenvoorbeelden zien hoe we het bedrag aan kinderalimentatie bepalen. Na het stappenplan geven we enkele rekenvoorbeelden voor bijzondere situaties.

De rekenvoorbeelden laten zien hoe we bepaalde berekeningen maken. De bedragen in de rekenvoorbeelden zijn fictief. Alle bedragen zijn steeds per maand en afgerond op hele euro’s, tenzij anders vermeld.

Waar we hierna bij het berekenen van draagkracht ‘ouders’ schrijven, bedoelen we ook onderhoudsplichtige stiefouders.

Stap 1: Vaststellen van het eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen

Voor het vaststellen van het eigen aandeel bepalen we eerst het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van huwelijk/samenleving. netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van huwelijk/samenleving

Besteedbaar inkomen ouder I € 1.800
Besteedbaar inkomen ouder II € 1.150
Aanspraak kindgebonden budget € 50
Totaal besteedbaar gezinsinkomen € 3.000

Aan de hand van de Tabel eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen (Bijlage 4) bepalen we op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen inclusief kindgebonden budget het eigen aandeel. Voor een gezin met één kind is dat € 395 per maand.

In de tabellen voor 2024 is rekening gehouden met kinderbijslag vanaf 1 januari 2024.

Daarnaast is rekening gehouden met de hoge inflatie van het afgelopen jaar. Het percentage kosten van kinderen is opgehoogd met 1 tot 2 procentpunt.

Rekenvoorbeeld berekenen eigen aandeel bij netto besteedbaar gezinsinkomen tussen twee kolombedragen

Ligt het netto besteedbaar gezinsinkomen tussen twee tabelbedragen in, dan verhogen we het eigen aandeel vanaf het laagste tabelbedrag naar rato.

Stap 2: Bepalen van de draagkracht van de ouders

Rekenvoorbeeld bepalen draagkracht ouders

De draagkracht van een ouder berekenen we in beginsel op basis van het eigen netto besteedbaar inkomen en (indien van toepassing) het kindgebonden budget op het moment dat de kinderalimentatie ingaat of wijzigt.

De ouder bij wie het kind het hoofdverblijf heeft (in dit voorbeeld: ouder I) heeft een netto besteedbaar inkomen van € 2.000. Deze ouder ontvangt een kindgebonden budget van € 400.

De ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft (ouder II), heeft een netto besteedbaar inkomen van € 2.600. Deze ouder draagt een niet verwijtbare en niet vermijdbare last (dat is een andere noodzakelijke last) van € 200.

De onderstaande berekeningen kunnen we samenvatten in de formule:

Draagkracht = 70%

[NBI -/- (0,3 x NBI + gecorrigeerde bijstandsnorm + overige noodzakelijke lasten)]

Draagkracht Ouder I    
Inkomen    
Netto besteedbaar inkomen € 2.000  
Kindgebonden Budget € 400  
Totaal   € 2400
Lasten    
Gecorrigeerde bijstandsnorm (zie 4.2.2.3) € 1.270  
Woonbudget € 720  
Andere noodzakelijke lasten € –  
Totaal (= draagkrachtloos inkomen)    € 1.990
Draagkrachtruimte   € 410
Draagkracht 70% (afgerond)   € 287
     
Draagkracht Ouder II    
Inkomen    
Netto besteedbaar inkomen € 2.600  
Kindgebonden Budget € –  
Totaal    € 2.600
Lasten    
Gecorrigeerde bijstandsnorm (zie 4.2.2.3)  € 1.270  
Woonbudget € 780  
Andere noodzakelijke lasten € 200  
Totaal (= draagkrachtloos inkomen)   € 2.250
Draagkrachtruimte   € 350
Draagkracht 70% (afgerond)   € 245

Stap 3: Draagkrachtvergelijking, zorgkorting en bepalen hoogte van dekinderalimentatie

We verdelen van het eigen aandeel over de ouders door het maken van een draagkrachtvergelijking.

Rekenvoorbeeld draagkrachtvergelijking

De ouders in het rekenvoorbeeld in stap 2 hebben één kind en het eigen aandeel is € 450.

De gezamenlijke draagkracht van ouder I en ouder II is € 532 (€ 287 + € 245).

De kosten verdelen we over beide ouders volgens de formule:

Formule:

eigen draagkracht / gezamenlijke draagkracht x eigen aandeel

Het aandeel van ouder I bedraagt (afgerond):

Formule:

287 / 532 x 450 = 243

Het aandeel van ouder II bedraagt (afgerond):

Formule:

245 / 532 x 450 = 207

Samen € 450

Eigen Aandeel   € 450
Draagkracht Ouder I € 287  
Draagkracht Ouder II € 245  
Totale draagkracht    € 532
Ouder I draagt  € 243  
Ouder II draagt  € 207  

Voor het berekenen van het bedrag aan kinderalimentatie dat de ouder bij wie het kind niet staat ingeschreven moet betalen aan de andere ouder brengen we zorgkorting in mindering op het bedrag dat die ouder draagt.

Ouder II draagt  € 207
Zorgkorting 15%  € 68
Ouder II betaalt  € 139

Bijzondere situaties

Rekenvoorbeeld bepalen eigen aandeel van ouders die nooit in gezinsverband hebbensamengeleefd (par. 3.2.4)

Ouders hebben samen met het kind nooit samengewoond en een gezin gevormd. Het kind heeft het hoofdverblijf bij ouder I. Het eigen aandeel van de ouders is het gemiddelde van het bedrag dat elk van hen aan het kind zou besteden als dit bij hem/haar woont/zou wonen.

Besteedbaar inkomen ouder I  € 2.000
Kindergebonden Budget  €  400
Totaal  € 2.400
Eigen Aandeel ouder I volgens tabel  € 294
   
Besteedbaar inkomen ouder II  € 2.600
Kindergebonden Budget (fictief)  € 200
Totaal  € 2.800
Eigen Aandeel ouder II volgens tabel  € 361
   
Eigen Aandeel ouder I volgens tabel  € 294
Eigen Aandeel ouder II volgens tabel  € 361
Totaal Eigen Aandeel beide ouders  € 655
Waarvan de helft  € 328

Rekenvoorbeeld tekort aan gezamenlijke draagkracht van ouders om in het eigen aandeel te voorzien

Als de gezamenlijke draagkracht van ouders onvoldoende is om het eigen aandeel volledig te kunnen bekostigen, moeten zij in elk geval tot de grens van hun draagkracht bijdragen. In het onderstaande voorbeeld is het eigen aandeel € 800.

Voorbeeld

Draagkracht ouder I  € 354  
Draagkracht ouder II  € 312  
Totale draagkracht    € 666
Draagkrachttekort    € 135
     
Draagkracht ouder II    € 312
Ouder II betaalt aan ouder I    € 312

Tekort aan gezamenlijke draagkracht en zorgkorting

Als sprake is van een zorgregeling, maken we een uitzondering op de regel dat de zorgkorting de bijdrage vermindert. Uitgangspunt is dat de ouders ieder de helft van het tekort dragen.

Als de helft van het tekort minder is dan de zorgkorting, dan brengen we de helft van het tekort in mindering op de zorgkorting. Het restant van de zorgkorting brengen we in mindering op de te betalen bijdrage.

Voorbeeld

Eigen Aandeel    € 800
Zorgkorting 15%  € 120  
Draagkracht Ouder I  € 354  
Draagkracht Ouder II  € 312  
Totale draagkracht    € 666
Draagkrachttekort    € 135
Helft tekort    € 67
     
Draagkracht Ouder II    € 312
Zorgkorting  € 120  
Af: helft tekort  € 67  
In aanmerking te nemen zorgkorting    € 53
Ouder II betaalt aan Ouder I    € 259

Als de helft van het tekort meer is dan het bedrag van de zorgkorting dan verminderen we de te betalen bijdrage niet met zorgkorting.

Eigen Aandeel    € 1.200
zorgkorting 15%  € 180  
Draagkracht Ouder I  € 354  
Draagkracht Ouder II  € 312  
Totale draagkracht    € 666
draagkrachttekort    € 535
helft tekort    € 267
     
Draagkracht Ouder II    € 312
zorgkorting  € 180  
af: helft tekort  € 267  
in aanmerking te nemen zorgkorting    €–
Ouder II betaalt aan Ouder I    € 312

5.2 Stappenplan partneralimentatie

Hierna laten we in drie stappen met rekenvoorbeelden zien hoe we het bedrag aan partneralimentatie bepalen. De rekenvoorbeelden laten zien hoe we bepaalde berekeningen maken.

De bedragen in de voorbeelden zijn fictief. Alle bedragen zijn steeds per maand en afgerond op hele euro’s, tenzij anders vermeld.

Ontvangen kinderalimentatie, kinderbijslag en kindgebonden budget zijn bestemd om de kosten van levensonderhoud (verzorging en opvoeding) van de kinderen te bestrijden.

De (resterende) kosten van de kinderen drukken op het inkomen van de ouder(s) en zijn daarom van invloed op de resterende behoefte van de onderhoudsgerechtigde en op de draagkracht van de onderhoudsplichtige.

Stap 1: Bepalen van de resterende behoefte van de onderhoudsgerechtigde

De resterende behoefte van de onderhoudsgerechtigde bepalen we – kortgezegd – door op de huwelijksgerelateerde behoefte zijn of haar eigen inkomen en/of verdiencapaciteit in mindering te brengen.

We bepalen de huwelijksgerelateerde behoefte van de onderhoudsgerechtigde aan de hand van de hofnorm.

Volgens de hofnorm is de huwelijksgerelateerde behoefte:

60% [netto besteedbaar gezinsinkomen -/- (indien van toepassing) het (toen de ouders nog in gezinsverband leefden) voor rekening van de ouders komende eigen aandeel in de kosten van de kinderen].

Rekenvoorbeeld bepalen huwelijksgerelateerde behoefte

Het netto besteedbaar inkomen van de onderhoudsplichtige voordat partijen uit elkaar gingen was € 3.500 per maand.

Het netto besteedbaar inkomen van de onderhoudsgerechtigde voordat partijen uit elkaar gingen was € 2.000 per maand.

Tot het gezin behoren twee kinderen. Het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen is € 800 per maand.

De behoefte op basis van de hofnorm is dan

Inkomen onderhoudsplichtige  € 3.500  
Inkomen onderhoudsgerechtigde  € 2.000  
Kindgebonden budget  € –  
Netto besteedbaar gezinsinkomen    € 5.500
Af: Eigen Aandeel kosten kinderen    € 800
Beschikbaar voor echtgenoten/partners    € 4.700
Behoefte volgens hofnorm: 60%    € 2.820

Vervolgens stellen we vast of de onderhoudsgerechtigde over de middelen beschikt om in de behoefte van € 2.820 te voorzien of die in redelijkheid kan verwerven (verdiencapaciteit).

De resterende behoefte is de behoefte volgens hofnorm -/- eigen inkomen / redelijkerwijs te verwerven inkomen.

Rekenvoorbeeld bepalen resterende behoefte (zonder kinderen)

Behoefte volgens hofnorm: 60%    € 2.820
Af: eigen inkomen onderhousgerechtigde  € 2.000  
Aanvullende verdiencapaciteit  € 500  
Eigen inkomen inclusief verdiencapaciteit    € 2.500
Resterende behoefte    € 320

Rekenvoorbeeld bepalen resterende behoefte (met kinderen)

Behoefte volgens hofnorm: 60%      € 2.820
Af: eigen inkomen onderhousgerechtigde  € 2.000    
Aanvullende verdiencapaciteit  € –    
Eigen inkomen inclusief verdiencapaciteit    € 2.000  
Aandeel in levensonderhoud kinderen  € 350    
Ontvangen KGB  € 250    
Kosten kinderen uit eigen inkomen    € 100  
Voor onderhoudsgerechtigde zelf beschikbaar      € 1.900
Resterende behoefte      € 920

Stap 2: Bepalen van draagkracht voor partneralimentatie

De draagkracht voor partneralimentatie bepalen we op basis van het netto besteedbaar inkomen van de onderhoudsplichtige aan de hand van de in par. 4.4 genoemde uitgangspunten.

Rekenvoorbeeld: netto besteedbaar inkomen, draagkrachtloos inkomen,draagkrachtpercentage en draagkracht

Inkomen    
Netto besteedbaar inkomen  € 3.500  
Bij: extra verdiencapaciteit  € –  
Totaal    € 3.500
Lasten    
Gecorrigeerde bijstandsnorm (zie 4.2.2.4)  € 1.175  
Woonbudget  € 1.050  
Andere noodzakelijke lasten  € –  
Totaal (=draagkrachtloos inkomen)    € 2.225
Draagkrachtruimte    € 1.275
Draagkracht 60% (afgerond)    € 765

Voor het bepalen van de draagkracht van een onderhoudsplichtige is niet alleen diens feitelijke inkomen van belang, maar ook het inkomen dat hij of zij redelijkerwijs kan verwerven.

Bij partneralimentatie hanteren we een draagkrachtpercentage van 60. Op het gevonden bedrag brengen we het aandeel van de onderhoudsplichtige ouder in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen en de kosten van levensonderhoud en studie van kinderen tot 21 jaar in mindering. In dit voorbeeld gaan wij ervan uit dat dat aandeel € 450 is.

Draagkracht 60% (afgerond)  € 765
Aandeel in levensonderhoud kinderen  € 450
Resteert voor partneralimentatie  € 315

Omdat betaalde partneralimentatie fiscaal aftrekbaar is (tot maximaal het gecombineerde tarief in de tweede schijf) bruteren we dit netto bedrag.

Stap 3: Inkomensvergelijking

Rekenvoorbeeld inkomensvergelijking zonder kinderen

Netto Besteedbaar Inkomen (NBI) Partner I  € 3.000
Netto Besteedbaar Inkomen (NBI) Partner II  € 2.000
Netto Besteedbaar Gezinsinkomen (NBGI)  € 5.000
Behoefte volgens Hofnorm  € 3.000
Resterende behoefte Partner II (na aftrek NBI)  € 1.000
Draagrkracht Partner I voor PAL 2023  € 555
Inkomensvergelijking  € -500

De draagkracht van de onderhoudsplichtige is minder dan de resterende behoefte van de onderhoudsgerechtigde. Daarom kan de partneralimentatie niet hoger zijn dan de laagste van deze twee: € 555 (netto).

Als de onderhoudsgerechtigde na ontvangst van partneralimentatie een hoger netto inkomen overhoudt dan de onderhoudsplichtige, dan kan de onderhoudsplichtige een beroep doen op inkomensvergelijking. Na vergelijking blijkt dat beide partijen een gelijk netto inkomen hebben als de partneralimentatie € 500 bedraagt. Onderhoudsgerechtigde en onderhoudsplichtige hebben dan allebei € 2.500 te besteden.

Rekenvoorbeeld inkomensvergelijking met kinderen

  Patner I Partner II  
Netto Besteedbaar Inkomen (NBI)    € 3.000 € 2.000 € 5.000
Kindgebonden Budget tijdens huwelijk      € 200
Netto Besteedbaar Gezinsinkomen (NBGI)      € 5.200
Eigen aandeel ouders      € 600
Beschikbaar voor (ex-)partners tijdens huwelijk      € 4.600
Behoefte    € 2.760  
Draagkracht KAL 2023  € 648 € 158  
Aandeel kosten kinderen  € 483 € 117  
KGB na scheiding  € – € 400  
Kosten kinderen na aftrek KGB  € 483 € -  
Resterende behoefte (na aftrek eigen NBI)    € 760  
Draagkracht PAL 2023  € 555    
Resteert voor PAL na aandeel kosten kinderen  € 72    
Inkomen na aftrek kosten kinderen  € 2.517 € 2.000  
Inkomensvergelijking   € -259 € 259  

In dit voorbeeld is de draagkracht van de onderhoudsplichtige (na aftrek van de kinderalimentatie) lager dan de behoefte van de onderhoudsgerechtigde en ook lager dan het bedrag (na inkomensvergelijking) waarbij partijen een gelijk besteedbaar inkomen hebben.

In dat geval beperken we de partneralimentatie tot € 259 netto per maand.

5.3 Rekenvoorbeelden niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten

Als een partij stelt en – al dan niet tegenover de betwisting door de wederpartij – voldoende onderbouwt dat sprake is van lasten die niet vermijdbaar en niet verwijtbaar zijn, dan kunnen we deze lasten opnemen in het draagkrachtloos inkomen.

Rekenvoorbeeld niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten

NBI    € 2.500
Forfait noodzakelijke lasten  € 1.270  
Woonbudget  € 750  
Aflossing restschuld  € 200  
Draagkrachtloos inkomen    € 2.220
Draagkrachtruimte    € 280
Draagkracht kinderalimentatie (70%)    € 196
Draagkracht partneralimentatie (60%)    € 168

Woonlasten voormalige echtelijke woning

Indien een onderhoudsplichtige lasten van de (voormalige) echtelijke woning (gedeeltelijk)betaalt en de onderhoudsgerechtigde in die woning woont, passen we het woonbudget aan door de werkelijke woonlasten in aanmerking te nemen: voor degene die in de voormalige echtelijke woning woont: zijn aandeel in die last; voor degene die de woning heeft verlaten: de eigen werkelijke woonlasten en daarnaast zijn of haar aandeel in de lasten van de (voormalige) echtelijke woning.

Rekenvoorbeeld woonlasten voormalige echtelijke woning

Netto besteedbaar inkomen van de vertrokken ouder/partner is € 3.500 per maand.

Zijn aandeel in de netto woonlast van de (voormalige) echtelijke woning is € 500 maand.

De eigen werkelijke woonlast is € 800 per maand. Het netto besteedbaar inkomen van ouder/partner die is achtergebleven is € 1.500 maand, het kindgebonden budget € 300 per maand en de woonlast € 200 per maand.

NBI achterblijvende ouder/partner    € 1.500
KGB    € 300
NBI voor kinderalimentatie    € 1.800
Forfait noodzakelijke lasten  € 1.270  
Werkelijke woonlasten  € 200  
Draagkrachtloos inkomen    € 1.470
Draagkrachtruimte    € 330
Draagkracht kinderalimentatie (70%)    € 231
     
NBI vertrokken ouder/partner    € 3.500
Forfait noodzakelijke lasten  € 1.270  
Eigen werkelijke woonlasten  € 800  
Lasten echtelijk woning  € 500  
Draagkrachtloos inkomen    € 2.570
Draagkrachtruimte    € 930
Draagkracht kinderalimentatie (70%)    € 651

5.4 Rekenvoorbeeld aanvaardbaarheidstoets

In het onderstaande voorbeeld is sprake van fictieve bedragen!

Een alimentatieplichtige ouder heeft een verwijtbare maar niet te vermijden last van € 400 per maand. Het NBI van die ouder bedraagt € 1.800 en op basis daarvan is de draagkracht voor kinderalimentatie € 60 per maand.

De werkelijke woonlasten bedragen € 500 en de woontoeslag is € 100. De premie zorgverzekering is € 140 per maand en de zorgtoeslag is € 100.

De aanvaardbaarheidstoets leidt tot een verlaging van de kinderalimentatie tot € 39 per maand.

NBI Alimentatieplichtige      €­ 1.800
Bijstandsnorm alleenstaande 2024  € 1.284    
Af: wooncomponent 2023  € 189    
Af: nominale premie ZVW 2023  € 42    
Bijstandsnorm minus woonlasten en ZVW    € 1.137  
       
95% daarvan    € 1.080  
Woonlasten  € 500    
Af: huurtoeslag  € 100    
Werkelijke woonlasten    € 400  
Zorgverzekering  € 140    
Af: zorgtoeslag  € 100    
Overige zorgkosten  € –    
Werkelijke zorgkosten    € 40  
  €–    
  €–    
  €–    
Overige (verwijtbare) lasten    € 400  
Totaal noodzakleijke lasten      € 1.920
Resteert      €­ 39
       
Draagkracht/ geldende kinderalimentatie      €­ 60
Te betalen      € 39
Ga nu naar Overzicht wetten - Ga naar wetsartikel:

Wetten, regelgeving en verdragen

Geen wetnummer opgegeven.

Wetten en regelgeving

Verdragen en uitvoeringswetten

Beschikbare Officiële bekendmakingen in de kennisbank:

Informatie

Wanneer er op een icoon is geklikt in een Artikel, dan kan hier extra informatie komen te staan.
Lexicon
BRONNEN